Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijHet Clxj. Liedeken.Op de wijse van den 27. Psalm: Godt is mijn licht, die my leyt in sijn weghen, etc.
Ga naar margenoot+Marja wilt doch ootmoedich houwen
Voor Christi voeten, dat ghy nu voortaen
Van daer meucht met een goet en vast betrouwen
Opstaen, in een heylich Ga naar margenoot† nieu leven gaen,
Ga naar margenoot+Van den zonden verlost ende bevrijdt,
Nu door Christum uyt ghenaden alleen,
Vercoren voor sijn Ga naar margenoot‡ Bruydt in desen tijdt,
Ga naar margenoot+En door sijn roode bloet gemaect heel reen.
Geensins en wilt doch ymmermeer vergheten
| |
[pagina 363]
| |
Nu uwen eersten ende tweeden standt,Ga naar margenoot+
Op dat ghy nu nae t’Christelijck vermeten
Heylich meucht leven in het Aerdtsche landtGa naar margenoot+
Vercondighen den lof ende de eerGa naar margenoot+
Des gheens, die u beroepen heeft heel dicht,Ga naar margenoot+
Wandelt doch nu (t’is mijns herten begeer)Ga naar margenoot+
Niet int duyster, maer in sijn heerlijck lichtGa naar margenoot+
Iaeght niet naer Aerdtsche tijdtlijcke dinghen,Ga naar margenoot+
Want sy vergaen te samen als het gras,Ga naar margenoot+
Schict u om den Ga naar margenoot† wille Gods te volbringen,
Die u door Christum van zonden ghenas,
Staet willich voor hem, weest altijdt bereytGa naar margenoot+
Te doen alleen, dat hem seer wel behaeght,
Het is voorwaer sijn barmherticheyt,Ga naar margenoot+
En gheen verdienst, dat Ga naar margenoot† hy sorgh voor u draeght
Sijt int gheloof vast, dat u is ghegeven,Ga naar margenoot+
Met allen heylghen, t’is den rechten gront,Ga naar margenoot+
Men moet het nu al met der daedt beleven,Ga naar margenoot+
Sullen onse zielen blijven ghesont,Ga naar margenoot+
Bewaert dit doch int hert, mijn lieve kindt,
Bewijst daer in de Christelijcke deucht,Ga naar margenoot+
Wt ala uwen crachten, niet als waert ghy blint,
Loopt uwen loop te recht, dewijl ghy meuchtGa naar margenoot+
Binnen Ierusalems mueren wilt blijvenGa naar margenoot+
En onderhout doch daer het Borghers recht,
Formeert doch nu ter tijdt al u bedrijven
Naer Christo Iesu, sijn wesen was slecht,Ga naar margenoot+
Hy ginck voor, wy moeten hem volgen naer,
Vast blijven op den rechten Ga naar margenoot† smallen pat,
Hoe salich zijn die t’samen allegaer,
Die nu hier vinden desen grooten Ga naar margenoot† schat.
En die daermed’ verslijten hare sinnen,
Soo datse mochten naemaels t’eenen loon
Int Hemels lant tot eenen prijs verwinnen
De schoon heerlijcke, ja Ga naar margenoot* des levens Croon,
Niemandt en sal daer aen comen voorwaer,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 364]
| |
Ga naar margenoot+Dan die nu reyn houden haer Bruyloftscleyt,
In Ga naar margenoot† s’Lams bloedt schoon ghewassen ende claer,
Ga naar margenoot+En den ouden rock hebben afgheleyt.
Ga naar margenoot+Rusten tot aller tijdt van haren wercken,
Maer datse neerstich zijn in s’Heeren doen,
Op sijnen wil en welbehaghen mercken,
En die daer in volherden even coen,
Dat zijnse, die ontfanghen triumphant
Ga naar margenoot+Palmtacxkens schoone, en cleeder sneeu wit
Ga naar margenoot+Mijn lieve kindt, naer dat ghy hebt verstant,
Soo wilt doch neerstich overdincken dit.
Trou weest doch in des Heeren goede gaven,
Bemint sijn leere boven eenich gout,
Ga naar margenoot+Men moet sijn pondt gheensins in d’aerd’ begraven,
Ga naar margenoot+Oft anders sal men worden seer benout,
Weest als een licht, dat lichtet over al,
Ga naar margenoot+Verr’, naer en by, met uwer goeder daet:
Op dat ghy, die woonen nint duyster dal,
Ga naar margenoot+Met uwen lichte nu verlichten gaet.
Seght doch voor al Godt lof voor sijn weldaden,k
Die hy bewijst aen ons, want sy zijn groot,
Die ons aennam uyt louterer ghenaden:
Als wy waren Ga naar margenoot† in onse zonden doot,
Ga naar margenoot‡Ghebenedijdt zy, Heere, uwen Naem,
Ga naar margenoot+Conincki der eeren, uwe groote macht,
Ga naar margenoot+Ghy toont u goetheyt heerlijck en bequaem,
Ga naar margenoot+Van d’een gheslachte in d’ander gheslacht.
Ga naar margenoot+Dochters in Syon, en ghy zijn Dienaren,
Ga naar margenoot+Brengt u Lofsanghen en u spelen // by
Als ghy in sijnen Name sult vergaren,
Dan wilt int herte voor hem quelen // bly,
Singt Ga naar margenoot† alleluya met den hooghsten toon,
| |
[pagina 365]
| |
Die t’herte en ziele uytgheven can,
Want door sijn goetheyt in des Hemels Throon,Ga naar margenoot+
Bringhen wy d’eeuwighe leven daer van.
|
|