Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijEen Ghebedt-Liedeken,op de wijse: Het reghende seer, end’ ick werdt nat.Almachtich Godt, my sterckheyt gheeft,Ga naar margenoot+
Als my benautheyt nu adencleeftGa naar margenoot+
In mijnen noot,
Segt dan tot mijner Zielen,
Ick stae u by tot in den dootGa naar margenoot+
Nemmermeer wilt verlaten my,
Maer weest, O Heer, aen mijn zyGa naar margenoot+
Aen elcken cant,
Als my wilde vernielenGa naar margenoot+
Het quade Ga naar margenoot+ Beest, mijnen vyant.
Neemt doch, O Heere, mijner waer,Ga naar margenoot+
Dat ick mijn oude grijse hayrGa naar margenoot+
| |
[pagina 52]
| |
Tot int graf mijn
Mach brenghen, t’uwer eeren,
En met u eeuwich salich zijn.
Ga naar margenoot+En zijt ghy Godt niet mijn bystandt,
Ga naar margenoot+Die my ghestadich by der handt
Ga naar margenoot+Neemt, en my troost?
Wt mijn commerlijck lijden
Hebt ghy my menichmael verloost.
Kent dat ick ben u handtwerck teer,
Mijn toevlucht neem ick tot u Heer,
Ick ben seer kranck,
Aen u wil ick my houden
Op Aerden al mijn leven lanck.
End’ oft ick vol ellenden bin,
Aent vleesche swack, in crachte min,
Als ander stout,
Ga naar margenoot+Soo wil ick vast betrouwen
In u goetdaden menichfout.
Nae u verlanght my nacht en dach,
Ga naar margenoot+Dat ick, Heere, verlost zijn mach
Ga naar margenoot+Van desen strijdt,
Ga naar margenoot+End’ in u ruste comen
Ga naar margenoot+Daer u kinders worden verblijdt.
Toont u goetheyt uwer dienstmaecht,
Dat ick doch niet en word’ vertsaecht
Al valt het swaer,
En commerlijck mijn leven,
Ga naar margenoot+Dat ick mach vreuchd’ hebben hier naer.
O lieve Heer, ick bidde stil,
Dat nu gheschiede uwen wil
In my voortaen,
Ghy kent mijn cleyn vermoghen,
Neemt my doch in ghenaden aen.
Naer dat ghy my soo hebt verheucht,
Soo wil ick nu singhen met vreucht
Ga naar margenoot+Eenen Lofsanck,
End’ oock seer hoogh beroemen
Vwen Naem, Heer, met grooten danck.
| |
[pagina 53]
| |
Iuycht vrienden, singt met vreuchden soet
Den grooten Godt, die sullicx doet,
Dat nu bereydt
De Creupelen hoogh springhen,Ga naar margenoot+
Sijn Naem word’ heerlijck uytghebreydt.
Salicheyt, eer, eeuwighen prijsGa naar margenoot+
Zy onsen Godt, den Coninck wijs,
In sijnen Throon,
Sijn Naem word’ hoogh ghepresen
Door Iesum Christum sijnen Soon.
|
|