Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijEen vermaen-Liedeken,op de wijse: Ick roep u O Hemelsche Vader aen.Aenhoort u beroep, ghy allegaerGa naar margenoot+
Die lust hebt tot den levenGa naar margenoot+
En gheern’ soudt verschijnen claer
By Godt den lieven Vaer,Ga naar margenoot+
En sijn Enghelsche schaer,
Om daer te zijn verheven.
Niemandt en wil vergheten mal,
Waer toe hy is gheboren
Van Godt, en wat hy hier doen sal
Int Aerdtsche jammerdal,
Op dat hy by’t ghetal
Mach staen, die zijn vercoren.
Niet en zijn wy gheschapen hoort,Ga naar margenoot+
Om tijdelijcke dinghen,
Maer om dat wy souden onghestoort
Achten op Godes woort,
En gaen in liefde voortGa naar margenoot+
Om Gods wil te volbringhen.
Een Man moet lief hebben sijn Wijf,Ga naar margenoot+
En t’Wijf den Man beminnen,Ga naar margenoot+
Maer Godt boven alle bedrijfGa naar margenoot+
Moet men met ziel en lijf
Lief hebben even stijfGa naar margenoot+
Met crachten en met sinnen.
| |
[pagina 54]
| |
Kenmen wat hem behaeght alleen,
En daer in neerstich wesen,
Met eenen vromen herte reyn
Int groote als int cleyn,
In alle doen ghemeyn
Ga naar margenoot+Als een kindt nieu verresen.
En hier aen moet nu zijn ghewaeght
Ga naar margenoot+Man, Wijf, Kindt, Goedt, end’ Erven,
Ist dat het nu den Heer behaeght
Dat ghy’t Cruys mede draeght,
En wordt doch niet vertsaeght,
Ghy sult Gods Rijck verwerven.
Neemt voor u een exempel schoon,
Hoe Godt de lieve Vader
Ga naar margenoot+Ons seyndde sijnen lieven Soon
Hoogh uyt des Hemels Throon,
Och verstaet desen Toon,
Het leert ons allegader.
Dat nu sullen verlaten wy,
Dat hy ons gaf op eerden,
En doen dat oock van herten bly,
Soo als te vooren hy
Ons gaf sijn lief Kindt vry,
Al was hy groot van weerden.
Ga naar margenoot+En sijns liefs Kindts ghehoorsaemheyt
Is ons oock voor beschreven,
Op dat een elck nu met bescheyt,
Ga naar margenoot+Die sijn toecomst’ verbeyt,
Hem soo make bereyt,
Dat hy niet en moet beven.
Ga naar margenoot+Gheen sorgh’ noch gheen swaren moer
Ga naar margenoot+En laet u niet beswaren,
Maer neerstelijck Gods wille doer
In des vleesch teghenspoet,
Het dient u al int goet,
Dat laet hy u verclaren.
Roepen laet ons tot Godt den Heer,
Ga naar margenoot+Hy weet wat wy behoeven,
| |
[pagina 55]
| |
En wat ons dient tot sijner eer,
Verlaten nemmermeerGa naar margenoot+
Sal hy onsm, nae sijn leerGa naar margenoot+
Dus wilt u niet bedroeven.
En segghen, Heer, doet ons bystandt,
Wilt ons gheloove stercken,Ga naar margenoot+
Biedt ons doch uwe milde handt
Door uwer liefden brandt,
Dat wy int Aerdtsche landt
Vwen will’ alleen wercken.
Vry maeckt ons van alle ghequel,Ga naar margenoot+
En wilt doch voor ons strijden,
Al is nu schoon ons vyandt felGa naar margenoot+
Nijdich in sijn bestel,
O Godt van Israel,
Ghy condt ons wel bevrijden.
End’ alle droefheyt wenden wijt,Ga naar margenoot+
End’ in blijschap verkeeren,Ga naar margenoot+
Daerom, O Godt ghebenedijt,
Ons doch ghenadich zijt,Ga naar margenoot+
Op dat wy onsen tijt
Besteden u ter eeren.
|
|