Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij[Aerdelijck wilt u doch bewijsen]Op de wijse: Die Weerelt is gheheel in roere, etc.Aerdelijck wilt u doch bewijsenGa naar margenoot+
Liedekens Christi allegaer,Ga naar margenoot+
End’ oprecht met Christo verrijsenGa naar margenoot+
In een nieu leven openbaer,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 50]
| |
Ga naar margenoot+Elck een neem sijn beroep wel waer, oprecht,
Ga naar margenoot+Op dat hy mach verschijnen claer
Ga naar margenoot+Int oordeel, als een trouwe knecht.
Ga naar margenoot+T’een dat u de Heer heeft ghegheven
Ga naar margenoot+Stelt doch int werck, t’zy groot oft cleyn,End’ bewijst doch met uwen leven
Ga naar margenoot+Dat inwendich t’herte zy reyn
Ga naar margenoot+Gewasschen met die claer Fonteyn, perfect,
Van alle zonden int ghemeyn
Ga naar margenoot+Elck een siet toe wat hem ghebreckt.
Ga naar margenoot+Recht behoeft hem elck een te proeven
Ga naar margenoot+Of sijn doen sal moghen bestaen,
Ga naar margenoot+Want dese sal hem seer bedroeven
Die dan moet uyt de Bruyloft gaen,
Ga naar margenoot+Als men banden aen hem sal slaen, heel vast,
Ga naar margenoot+End’ hy van Gods volck wordt ghedaen,
En moet worden des Satans gast.
En laet u door niemandt beletten,
Ga naar margenoot+Die anders raedt dan s’Heeren woort,
Ga naar margenoot+Ghy soudt anders u cleedt besmetten
Ga naar margenoot+Dat u te draghen nu behoort,
Ga naar margenoot+Met Gods volck hebt een goet accoort, met raet,
Wat liefde breeckt, hier nauw op spoort,
Ga naar margenoot+Dats altemael een quade zaet.
Iae mochte een ellick dit versinnen
Ga naar margenoot+Hoe dat hy is beroepen fijn,
Ga naar margenoot+Hoe soud’ een Man sijn Wijf beminnen,
En zijn lijdtsamich sonder pijn
Ga naar margenoot+Met haer, als met den vleesche fijn, heel teer
Ga naar margenoot+Nae Christi voorbeelde divijn,
Ga naar margenoot+En nae des heyl’gen Gheests leer.
Ga naar margenoot+En t’wijf sou oock den man aenhangen,
Ga naar margenoot+Houden hem voor den weerdtsten vrient,
Ga naar margenoot+En schicken daer nae al haer ganghen,
Dat sy van hem worde bemint,
Ga naar margenoot+Beminnen boven moet oft kindt, den man,
Ga naar margenoot+Wat u belet, dit wel versint,
Vrienden wil doch scheyden daer van.
| |
[pagina 51]
| |
Rijplijck soud’ hem elck een bedencken,
In all’dinghen houden goe maet,Ga naar margenoot+
Niemandt met sijner tonghen krencken,Ga naar margenoot+
Want t’is voorwaer een boose daet,Ga naar margenoot+
Vrienden wacht u van sulcken praet, alsdanGa naar margenoot+
Soo ghy nae’t goede altijdt staetGa naar margenoot+
Sticht’lijck wilt doch elckandren wesen,Ga naar margenoot+
Al uyt een Christelijck ghemoet,Ga naar margenoot+
En bruyckt bescheydenheyt in desen,
Lijdtsaemheyt in den teghenspoet,Ga naar margenoot+
En broederlijcke liefde soet, behout
Wel haer, die dese leere goet
Beminnen boven tijdtlijck goutGa naar margenoot+
Dochters bequaem, wilt dit bevroeden,
En oock ghy Mannen al ghelijck,Ga naar margenoot+
Elck een wil hem tot deuchden spoeden,Ga naar margenoot+
Gantsch ghehoorsaem, sonder practijck,Ga naar margenoot+
Ghy die zijt tot den Hemelrijck, op’t lestGa naar margenoot+
Beroepen, van Godt neemt gheen wijck,
T’sal zijn voor u het alderbestGa naar margenoot+
|
|