Veelderhande schriftuerlicke nieuwe liedekens, vermaninghen, leeringhen, ghebeden ende lofsanghen
(1598)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |
Een ander,op de wijse van den 38. Psalm: Wilt in uwen toorn ghestadich, etc.
Ga naar margenoot+Als een spruyt uyt Godt ghesproten,
Ga naar margenoot+Onverdroten,
Brengt doch goede vruchten voort,
Ga naar margenoot+Mijn beminde uytvercooren,
Nae’t behooren,
Ga naar margenoot+Nieu ghebaert deur Godes woort.
Ga naar margenoot+Eenen wandel reyn van zeden,
Ga naar margenoot+Al u leden
Ga naar margenoot+Neerstelijck daer toe begheeft,
Ga naar margenoot+Wilt den grooten Heer der heeren
Ga naar margenoot+Daer met eeren,
Ga naar margenoot+Die u soo gheschapen heeft.
Leert van uwen jonghen daghen
Godt behaghen,
Daer mee stadich ommegaet,
Ga naar margenoot+Sijn Iock wilt draghen met vreuchden.
En ghenuechden,
Dat sal zijn u eyghen baet.
In Godt hebt al u verhooghen
Voor u ooghen,
Ga naar margenoot+Stelt sijn leer dach ende nacht,
Houdtse altijdt in ghedachten
Wt u crachten,
Ga naar margenoot+Hy is wijs die dit betracht.
Ga naar margenoot+Deuchtsaem wilt u doch bewijsen,
Ga naar margenoot+T’licht laet rijsen,
Ga naar margenoot+Daer toe ghy ghecomen zijt,
Ga naar margenoot+Deur den Heere uyt ghenaden,
Wel beraden,
Sijnen Naem ghebenedijt.
Ga naar margenoot+Trouw zijt doch in uwe saken,
En wilt waken,
Ga naar margenoot+Tot de heere comen sal
In den Wolcken hoogh verheven,
Ga naar margenoot+Om te gheven
| |
[pagina 49]
| |
T’loon sijnen lieven ghetalGa naar margenoot+
Comt, seyt hy, ghy lieve Nacy,
In dees stacyGa naar margenoot+
D’eeuwich Rijck is u bereyt,
T’nieu Liedeken sult ghy singhen,Ga naar margenoot+
Al dees dinghen
Dueren in der eeuwicheyt.
Op dat ghy aldaer meucht comen
By de vromen,
Houdt doch schoon u bruylofts cleyt,Ga naar margenoot+
Dat ghy niet en comt tot schanden,
In de banden,
Daer van de Schriftuere seyt.
Mijn beminde, jonck van Iaren,Ga naar margenoot+
Wilt bewaren
Dat ghy van Godt hebt ontfaen:
Het zijn schoon heerlijcke daden,
Veel ghenaden
Heeft de Heer aen ons ghedaen.
Ieuchdelijcke ijdelheydenGa naar margenoot+
Laet doch scheyden
Van u, en ghebruycktse niet,
Onderdanich wilt oock wesenGa naar margenoot+
Steedts in desenGa naar margenoot+
Dat u de Heere ghebietGa naar margenoot+
Zijt den Heer van ons bevolen
Onverholen
Wensch ick u veel goets van Godt,
Die wil u nu onderhouwen,
Dat ghy trouwenGa naar margenoot+
Meucht houden t’nieuwe ghebodt.
|
|