Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse: Van den 18. Psalm, Ick sal u lieden, etc.
LIef Heer laet u bevolen zijn mijn sakenGa naar margenoot+
Almachtich God wilt over my nu wakenGa naar margenoot+
In desen mynen verlatenen stant,Ga naar margenoot+
Neemt ghy mijn sake doch nu by der handt,Ga naar margenoot+
Ghy weet den omganck al mijnder vyanden,
Die my nu geern souden brenghen te schandenGa naar margenoot+
Wt en inwendich zijnse even fel,Ga naar margenoot+
Sonder ruste met seer quaden opstel.Ga naar margenoot+
Is dit met eenen dal vol van onlusten.Ga naar margenoot+
Daer men, dach, nacht, noch uyre en can rusten
Voor de vyanden die nu om ons gaen,
En dat ons van binnen doet comen aen,Ga naar margenoot+
Ghy Heer weet ons ellendighe ghebreken,Ga naar margenoot+
Daer in dat wy daeghlijcks vallen en stekenGa naar margenoot+
Ghy zijt ons schepper die ons heeft gemaeckt,Ga naar margenoot+
Draecht sorghe en voor ons ten goeden waect.
Siet wy bevelen ons met vast betrouwen
| |
[Folio Tt1v]
| |
Ga naar margenoot+Gantsch en geheel (in dit ons swaar benouwen)
Ga naar margenoot+In u bescherminghe want sy is vast,
Ga naar margenoot+Dat wy der schanden doch worden ontlast,
Ga naar margenoot+Wilt doch bewaren voor ons sorghe draghen,
Ga naar margenoot+Nu voortaen al ons gantsche leve daghen,
Ghy zijt onsen toevlucht en mynen troost
Neemt doch ter herten Heere mijn propoost.
Ga naar margenoot+BETrouwen wil ic vastlijc vroech en spade
Dat ghy my sult deur u groote ghenade,
Ga naar margenoot+Behoeden en oock wel bewaren fijn,
Onder u stercke vleughelen devijn,
Ga naar margenoot+Van uwer grooter goetheyt uytghenomen,
Ga naar margenoot+Dat het nimmermeer daer toe en sal comen,
Ga naar margenoot+Dat ick soude ontslapen in den doodt,
Ghy zijt mijn verlosser uyt aller noot.
Ga naar margenoot+MAchtich zijt ghy my daer in op te richten
Ga naar margenoot+O Heere dat mijn ooghen oock verlichten,
Des hertens met u claer schynende licht,
Der Hemelscher Sonnen dat ick ghesticht
Worde alsoo lief Heer tot mijnder rusten,
Ga naar margenoot+En dat ick mach verblyden en belusten
Ga naar margenoot+In u waerachtich, heylsaem, crachtich, woort
Ga naar margenoot+Dat ick uyt uwen monde heb ghehoort.
Ga naar margenoot+Tot dat ghy comt in den wolcken verheven
Soo wilt my een wakende ghemoet gheven,
Dat wacker zy en nuchteren bereyt,
Ga naar margenoot+Tot allen wercken der Godsalicheyt,
Ga naar margenoot+Geeft my die claecheyt (Heer) eender slangen,
Ga naar margenoot+Dat ick door het spel niet en word ghevangen
Ga naar margenoot+Daer met de weerelt nu toont eenen schijn,
Van buyten schoon maer van binnen fenijn,
Ga naar margenoot+'TIs al bedrieglijc wat sy toont voor oogen
Op dat ick van haer niet en word' bedroghen,
Soo maeckt my doch voorsichtich ende wijs,
Dat ick uwen Name danck, loof, en prijs,
O lieve Heer met alle myne daden,
| |
[Folio Tt2r]
| |
En dat ick soo word salich uyt ghenaden,Ga naar margenoot+
Als dan sal zijn ghecomen mynen dachGa naar margenoot+
Dat ick een goet betrouwen hebben mach.
ISt niet u goetheyt die ick hier ontfanghe,Ga naar margenoot+
Op deser aerden in dit leven banghe,Ga naar margenoot+
Lief Heer ghy weet wat my van nooden is,
Ghy en geeft niemant hier slangen voor vischGa naar margenoot+
Op die goetheyt wil ick my nu verlatenGa naar margenoot+
Ick weet dat ghy my sult comen te batenGa naar margenoot+
Alsoo ghy my hebt van des moeders lijf
Seer wel versorcht in alle mijn bedrijf.
|
|