Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse van den 119. Psalm: Ghelucksalich is, etc.
Ga naar margenoot+NAcht ende dach is mijn suchten, o Heer,
Ga naar margenoot+Tot u mijn Godt en Coninck hoogh verheven,
Ga naar margenoot+Ghy weet mijn noot en mijns herten begeer.
Ga naar margenoot+En mynen strijt in mijn jammerlijck leven
Ten is gheen rust te vinden nu ter tijdt,
Ga naar margenoot+Sy en word' door uwe goetheyt ghegheven:
En daerom sal ick nu sonder respijt,
Ga naar margenoot+My tot u keeren, vast in u betrouwen,
Ga naar margenoot+Tot dat ick worde, Heer, te recht verblijt,
Ga naar margenoot+Laet my u goedertierentheyt aenschouwen
Ga naar margenoot+Met clare ooghen die op zijn ghedaen,
Ga naar margenoot+Op dat ick com uyt al mynen benouwen.
Ga naar margenoot+En zijt niet ghy, die my plach by te staen
Ga naar margenoot+Doen ic schier was versoncken int versmoren?
Ga naar margenoot+En hebt ghy my, Heer, niet ghenomen aen,
Ga naar margenoot+Doen ick in zonden swaerlijc was ghebooren?
Ga naar margenoot+Door u lief kindt naemt ghy my by der handt,
Ga naar margenoot+Naer u belofte, langh gheschiet te vooren.
Ga naar margenoot+Siet, Heer, ick was door mijn daedt u vyandt,
| |
[Folio Aa8r]
| |
Maer ghy hebt ons doe uyt liefden ghesondenGa naar margenoot+
V lief kindt Christum Iesum den Heylandt,Ga naar margenoot+
Op dat wy recht souden worden ontbondenGa naar margenoot+
Kinder te zijn, en ghy ons lieve Vaer,Ga naar margenoot+
Wie mach uwe liefde te recht deurgronden?Ga naar margenoot+
KENt nu, o Heer, hoe swack ick ben voorwaer,Ga naar margenoot+
En dat ick niet en heb in mijn vermoghen,Ga naar margenoot+
Waer ick my wend' oft keere hier oft daer,
En my geern soud' nae uwen wille voeghen
Soo vind' ick my soo menichmael beswaert,Ga naar margenoot+
Dat ick my niet te recht en can verhoeghen.Ga naar margenoot+
Sterckt mijn gheloof, Heere, my doch bewaert,Ga naar margenoot+
Op dat ick nimmermeer en com tot schandenGa naar margenoot+
Maer my arme aerdwormken doch nu spaertGa naar margenoot+
Niet Heere om de wercken myner handen,
Maer om uwe groote barmherticheyt,Ga naar margenoot+
Die seer wijdt is verbreyt in alle Landen.Ga naar margenoot+
Troost ghy my, Heer, met uwen troost bereytGa naar margenoot+
Oft anders waert met my gheheel verlooren,Ga naar margenoot+
Wy weten dat ghy ons hebt toegheseytGa naar margenoot+
Dat ghy onse ghebeden sult verhoorenGa naar margenoot+
Als wy u aenroepen van herten gront,Ga naar margenoot+
Om dat ghy ons door Christum hebt vercooren.Ga naar margenoot+
En als ghy dan my, Heere, maeckt ghesont,Ga naar margenoot+
En my oprecht, en geeft dees groote dingen,Ga naar margenoot+
Soo sal ick dan vrolijck met hert en mont,Ga naar margenoot+
Gantsch dancklijck eenen Lofsanck gaen singenGa naar margenoot+
Wtverconden u wonder wercken grootGa naar margenoot+
Reyn offerhanden altijt voor u bringhen.Ga naar margenoot+
Comt doch met my ghy gheloovighe vroetGa naar margenoot+
Helpt my den Heer, den grooten Godt hier boven,Ga naar margenoot+
Met hert en stem, met den zin en ghemoetGa naar margenoot+
| |
[Folio Aa8v]
| |
Ga naar margenoot+Van gantscher en gheheeler herten loven,
Ga naar margenoot+Om al 'tgen' dat hy aen ons deedt bequaem
Ga naar margenoot+En geeft ons noch al tgen' dat wy behoeven.
Ga naar margenoot+Kindtlijcke eer zijt ghy weerdich eersaem
Ga naar margenoot+T'ontfanghen, om al dese daedt beganghen
Ga naar margenoot+Wy loven ende dancken uwen Naem,
Ga naar margenoot+En prysen u, O Godt, met groot verlanghen
Ga naar margenoot+Dat wy by u ghestadich mochten zijn,
Ga naar margenoot+En u beloften schoone daer ontfanghen.
Ga naar margenoot+Ey lieve Vaer, u lieffelijck aenschijn
Aen te schouwen, waer mijns herten begeeren
Dat ick't noch derven moete, is my pijn,
Ga naar margenoot+Sal ic dat Heer noch langh moeten ontbeeren,
Ga naar margenoot+En blyven in des Werelts wildt foreest,
Ga naar margenoot+Soo wilt doch nu mijn gheloove vermeeren.
Neemt niet van my, Heer, uwen goeden Gheest,
Ga naar margenoot+Maer door hem weest altijt by my ghestadich
Ga naar margenoot+Regeert mijn leden in het minst en meest,
Ga naar margenoot+Na uwen heyl'gen wil, o Godt goetdadich,
In u handt beveel ick mijn lijf en ziel,
Ga naar margenoot+In mijn swackheyt weest my, o Heer, genadich.
|
|