Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[Folio X5v]
| |
Op de wyse: In Babylon met onverstande, etc.
MARIA neemt doch in ghedachten
Ga naar margenoot+Oft uwen tijdt die is voor by,
Doorghebrocht is, het dient te achten, Naer
den wil Gods met herten vry, Want daerom
Ga naar margenoot+zijt gheschapen ghy, En hebt den adem en het leven
Van Godt, die u dat heeft ghegeven,
Denckt doch, waerom dat dede hy?
Ga naar margenoot+In sijn oordeel moet ghy verschynen
Ga naar margenoot+Met alle wercken openbaer, Pracht ende
Ga naar margenoot+prael sal al verdwynen, Ten gelt voor Godt
Ga naar margenoot+gantsch niet een hayr, En wat nu dees weereltsche
schaer, Hanteert, 'tgaet al te mael verloren
Ga naar margenoot+D'eeuwighe vyer salt al versmoren,
Ga naar margenoot+'Tcomt eenen dach die maket claer.
Om dat ghy dit nu comt te weten
Ga naar margenoot+Dat ghy als ander sterven moet, Denckt het
Ga naar margenoot+is langh ghenoech gheseten Ledich, dus gheeft
u metter spoet Tot Godt, sijn welbehaghen doet
Eer dat ghy scheydt van deser eerden,
Ga naar margenoot+Dat ghy doch Gods lief kint meucht werden
Ga naar margenoot+Woonen hier onder sijn behoet.
En dit en mach gheensins ghebueren,
Ga naar margenoot+Ten zy dat ghy u omme keert, Nae het uytwysen
Ga naar margenoot+der Schriftueren, So Christus overvloedich
Ga naar margenoot+leert: Voor 'sweerelts lust, dit doch
Ga naar margenoot+begeert, En soecket, tot ghy't hebt gevonden,
Ga naar margenoot+Sijn waerdy en is niet om gronden,
Ga naar margenoot+Och mocht ghy worden soo verneert.
Soudt ghy dit niet te recht versinnen,
Ga naar margenoot+Soo waert ghy wel onwijs en mal,
Ga naar margenoot+Daerom lief kindt, leert Godt beminnen,
Ga naar margenoot+Op dat ghy comt by't lief ghetal,
En 'tRijck dat Christus gheven sal,
Ga naar margenoot+Oock meucht in nemen uyt ghenaden,
Ga naar margenoot+Hy roeptse al die sijn beladen,
| |
[Folio X6r]
| |
Vergheeft hen hare zonden al,Ga naar margenoot+
Ten sal niet zijn, soo wy uyt blyvenGa naar margenoot+
En niet en comen, nu hy roept, D'onschult
der Mannen ende Wyven, En sal niet gelden
wat men hoopt, Dus staet doch op, en snellijckGa naar margenoot+
loopt, En neemt de lampe in u handen,Ga naar margenoot+
Op datse mach ter Feesten branden,
Nu doch by tyde oly coopt.
Eer dat den Bruydegom comt spoedich,
Op dat ghy meucht med' binnen gaen,
Anders soo soudt ghy dan mismoedich,
Droeflijck blyven buyten staen,
Int helsche vyer, nae Schrifts vermaen,Ga naar margenoot+
Om daer te blyven t'allen daghen,Ga naar margenoot+
Daer sal den worm dan eeuwich knaghen,Ga naar margenoot+
Verschrickt u voor dit lyden saen.
Nu ghy tijdt hebt, wilt hem useeren,Ga naar margenoot+
Keert u ghemoet tot Godt den Heer, SegtGa naar margenoot+
tot hem: o ghy Heer der Heeren, Siet op uweGa naar margenoot+
arme dienstmaeght neer, Onderwijst my inGa naar margenoot+
uwe Leer, Geeft my een herte heel gebrokenGa naar margenoot+
En gantsch verslaghen, wijdt ontloken,Ga naar margenoot+
Om te doen alleen u begeer.
DOCH niet en acht op mijn misdaden,
Noch op mijn zonden groot en cleyn, MaerGa naar margenoot+
vergheeftse my uyt ghenaden, Baedt my HeerGa naar margenoot+
in u water reyn, Ick wil u aencleven ghemeyn
O Heere Godt, verhoort mijn karmen,Ga naar margenoot+
Ontfanght my doch in uwen armen,Ga naar margenoot+
In u goetheyt hoop ick alleyn.
TEeRe ben ick, en swack van crachten,
Maer ghy, o Heer, blijft sterck en wijs, Wat
ick niet recht en can betrachten, Dat onderwijstGa naar margenoot+
my heel propijs, Ick ben teerder als een
jonck rijs In dese Weerelt opgheschoten,
Met uwen dauw nu overgoten,
| |
[Folio X6v]
| |
Laet my wassen tot uwen prijs.
Ga naar margenoot+VAN 'slevens water wilt my schincken
Ga naar margenoot+O lieve Heer, int herte mijn, Dat sal mijn
Ga naar margenoot+ziele doen ontsincken, Als ick so sal ghelavet zijn:
Ga naar margenoot+O Godt, u Goddelijck aenschijn
Ga naar margenoot+Laet over my ellende lichten,
Ga naar margenoot+Dat ick my gantschlijck mach oprichten,
Ga naar margenoot+Biedt my doch uwe handt devijn.
ILEN sal ick in goeder maten,
Tot uwer eeren, geeft my cracht Dees boose
Ga naar margenoot+Weerelt te verlaten, En haer te seggen goeden
Ga naar margenoot+nacht, 'Tis langh ghenoech met haer gelacht,
Maer tot u Godt wil ick my voeghen
Ga naar margenoot+In u salicheyt my verhoeghen,
Ga naar margenoot+Hoe wijs is hy, die dit betracht.
|
|