Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse: Van den 34. Psalm, Ick wil zijnde verblijt.
LIeve doch nae my hoort,
En wilt vaten een recht verstant,
Van Gods stercke machtighe handt,
Over ons nae sijn woordt,
Ga naar margenoot+Petrus raedt ons dit fijn,
Dat wy verootmoedighen soo
Daer onder dat wy moghen vroo,
Van hem verheven zijn.
Idel waer ons bedrijf,
Ga naar margenoot+Ten waer dat wy dit leerden vroet,
Nu van den Heere Christo soet, Vernieut aen
ziel en lijf, Men moet hem volghen naer,
Wil men met hem namaels ghelijck,
Heerlijck wesen int Hemelrijck,
By synen lieven Vaer.
Sijn eerste handt seer sterck,
Ga naar margenoot+Dat is sijn Goddelijcke macht,
Waer door hy 'tschepsel heeft volbracht,
Ga naar margenoot+Mach syner handen werck, Oock werpen
in de hel, Recht alle dinghen, en regeert,
Beschermt en ons goedich salveert,
Door syne handt seer wel.
Blyven sal hy gherecht,
En sijn macht is gherechticheyt,
Met deser handt, hoort dit bescheyt,
Ga naar margenoot+Sal hy't oordeel voeren niet slecht
Ga naar margenoot+En die boosdaders quaet,
| |
[Folio X2r]
| |
Straffen met den eeuwighen doodt Ons te
vernederen doet noot, Hier onder desen staet.
En in sijn goetheyt hoopt,
Sijn handt is goedertierich breyt,
Open om te geven bereyt, Onvercort, daerGa naar margenoot+
toe loopt, Vernedert int ghemoet,
Sy is heel vol sonder ghebreck,
Reyckt uyt sonder eenich vertreck,
Loopt uyt van overvloet.
Ten vierden by hem is,
Godtlijcke wijsheyt heel bequaem,
Die ongheschapene deuchtsaem,
Christus Gods Soon ghewis,
Gods rechte handt is hy,
Hoe nederigh was al sijn doen, Even na ditGa naar margenoot+
selve fatsoen, Verootmoedicht oock ghy.
MEt allen is hy grootGa naar margenoot+
Machtich, die alle dinck deursweeft,
Iae allen Vee sijn voeder gheef,
Ghebenedijdt die waren bloot,
Hoe ghy lediger zijt, Van grootheyt en van
'sweerelts eer, Soo veel sult ghy van hem te meer,
Oock zijn ghebenedijdt.
Laet u niet zijn ontmaeckt,
Het Goddelijck betrouwen vast,Ga naar margenoot+
Dus oock sijn macht, hier wel op past,
Wel die't nu recht hier smaeckt,
En sijn betrouwen stelt, Ootmoedelijck nu
onder hem, Tot hy int nieuw Ierusalem,
Mach comen met ghewelt.
Ick segghe dat elck wel mach
Hem onder dees gheweldighe,
Handt Gods booghen in elcke stee,
En dat sonder verdrach, Cort is nu onsen tijtGa naar margenoot+
Ons Iaren die verloopen snel,
Wie synen Godt nu is rebel,
| |
[Folio X2v]
| |
Crijcht namaels gheen respijt.
Seer lieffelijck int slot,
Wilt dit in danck nemen van my,
Hy stae ons met ghenaden by, Ia de machtighe Godt,
Leyd ons met synen Gheest
Ootmoedelijck door 'sWeerelts pleyn,
Om te vergaren al ghemeyn,
Int Hemelsche foreest.
|
|