Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– AuteursrechtvrijOp de wyse van de neghen Soldaten, te Randenrayd ghevanghen.
LIjdtsamich wilt doch wesen,
Ga naar margenoot+Op 'sHeeren toecomste snel, Bewijst u
doch in desen, Als een kindt nieuw verresen,
Besteedt u tijdt doch wel.
Ga naar margenoot+Staet naer 'tGodtsalich leven
| |
[Folio V7r]
| |
D'welck onsen Godt behaeght,
Met vresen en met beven, En soeckt nietGa naar margenoot+
daer beneven, Maer u vromelijck draeght.
KENt dat goet is de Heere,Ga naar margenoot+
Die u vriend'lijck nam aen, Voor een kindtGa naar margenoot+
hem tot eere, Door sijn heylsame leere,
Heeft hy dees daet ghedaen.
Synen Gheeste seer goedich,
Moet zijn u onderpandt, En leeren overvloedich,Ga naar margenoot+
Hoe dat ghy nu behoedich,Ga naar margenoot+
Sult woonen in het Landt.
Tot ghener tijdt bedroeven,Ga naar margenoot+
Ghy desen gheest en moet, Met daet, maer
'tsal behoeven, Gods wil daer med' te proeven,Ga naar margenoot+
Hem te volbrenghen soet.
RAs als ghy zijt beladen
Met commer, angst en vaer, Dat ghy treedt
wel beraden Tot den stoel der ghenaden,Ga naar margenoot+
Om te aenbeden daer.Ga naar margenoot+
Te dancken en te prysenGa naar margenoot+
Den Heer om sijn goetheyt, V eerlijck teGa naar margenoot+
bewysen, Int ghemoet hoogh oprysen
Door desen Gheest bereyt.
Met aendacht te belyden,Ga naar margenoot+
De zonden en misdaet, En bidden t'allen tyden:
Heer, wilt my doch bevryden,
Verlossen van het quaet.Ga naar margenoot+
Als ghy alsoo u daghen,
Doorbrenght, leeft nae den GheestGa naar margenoot+
Soo sult ghy Godt behaghen, Een CroonGa naar margenoot+
der eeren draghen, Int Hemelsche Foreest.
Niet anders wilt beminnen,
Mijn lieve kindt ter tijt, Dan dat ghy naer't
beginnen, Den schoonen prijs meucht winnenGa naar margenoot+
Van Godt ghebenedijdt.Ga naar margenoot+
Stadich weest mijns ghedachtich,
| |
[Folio V7v]
| |
In u vyerich ghebedt, Bidt voor my Godt
almachtich, Dat ick mach zijn deelachtich,
Ga naar margenoot+Als men Croonen opset.
|
|