Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[Folio M6r]
| |
op de wyse: O Mensche, hoe meucht ghy zijn verblijt, ofte: Wy moeten alin een ander Landt.
GEen meerder vreucht en can men siet,Ga naar margenoot+
Overdencken, als t'eeuwich leven,Ga naar margenoot+
Dat Christus wil schincken om niet,Ga naar margenoot+
Dennen die haer hem overgheven,
En volghen hem op syne baen,Ga naar margenoot+
Die sullen met hem in het leven gaen.Ga naar margenoot+
Elck een die dit leven begheert,Ga naar margenoot+
Die moet den vleesche hier af sterven
Als een cleyn kindt zijn omghekeert,
Wil hy d'eeuwich leven beerven,
Iae wil hy comen in Godes Rijck,
Den Enghelen Godes worden ghelijck.Ga naar margenoot+
Ga naar margenootaRaet vraeghde eens een Ionghelinck coen
Christo, en sprack tot syner vromen,Ga naar margenoot+
Goede Meester, wat sal ick doenGa naar margenoot+
Om in d'eeuwich leven te comen?
De Heere sprack doe met der spoet
Hoe comt het, dat ghy my gaet heeten goet?
Ten is niemandt dan Godt alleyne
Die goet is boven alle Goden,
Wilt ghy int leven gaen certeyn,
Soo moet ghy houden de Ga naar margenootb gheboden:
De Ionghelinck sprack tot Christo fijn,Ga naar margenoot+
Wat souden dat doch voor gheboden zijn?Ga naar margenoot+
Hy sprack: ghy en sult niet doodt slaen,Ga naar margenoot+
Noch oock gheen Overspel begheeren
Noch niemant valsch betuyghen saen:
Vader en Moeder sult ghy eeren,Ga naar margenoot+
Vwen Naesten, dit wel versint,Ga naar margenoot+
Hebt lief, alsoo ghy u selve bemint.Ga naar margenoot+
Iesu, de Ionghelinck antwoordt gaf,Ga naar margenoot+
Daer van en ben ick noyt gheweken,
| |
[Folio M6v]
| |
Tot nu van myner jonckheyt af:
Wat soude my dan noch ghebreken?
Hy sprack: wilt ghy zijn gheleert recht,
Volcomen, soo als een ghehoorsaem knecht.
Ga naar margenoot+Een dinck ghebreeckt u noch ter tijt,
Ga naar margenoot+Gaet wilt u haef en goedt vercoopen,
Ga naar margenoot+Gheeft aelmoessen maeckt u des quijt,
En wilt my naeckt en bloot naeloopen
Ga naar margenoot+Soo sult ghy hebben eenen schat,
Int Hemelrijcke, in de schoone stadt.
Ga naar margenoot+Nu was de Ionghelinck bedroeft,
Als hy dees red' van hem ded' hooren,
Sijn hoope die was hem berooft,
Ga naar margenoot+Och hy en was niet nieuw ghebooren,
Ga naar margenoot+Noch als een cleyn kindt omghewent,
Ga naar margenoot+Hoe swaerlijck gaen dese in s'Hemels tent.
Christus woude leeren hier mee,
Ga naar margenoot+Dat men sijn hoope niet soud' setten,
Op ghelt noch goet, naer 'swerelts ze,
Ga naar margenoot+Maer in Christo sonder verletten,
Ga naar margenoot+Hy wijst ons aen den rijcken Man,
Ga naar margenoot+Hoe haestelijck moest' hy scheyden daer van.
Laet ons doch nu alsoo 'tbehoort,
Nae het eeuwighe leven stellen:
Ga naar margenoot+Breedt is den wegh, wijdt is de poort
Die afvoert en leydt totter Hellen
Veel menschen gaen nu desen ganck,
En moeten treuren in het helsch bedwanck.
Ga naar margenoot+Alsoo is de poort engh en smal,
Ga naar margenoot+Den wegh die ons te recht sal leyden,
Ga naar margenoot+In d'eeuwich leven, by 'tghetal
Ga naar margenoot+Die onder den Altaer verbeyden,
Och weynich menschen vinden hem,
Ga naar margenoot+Hoe raken sy int nieuwe Ierusalem.
Ga naar margenoot+Elck een die dit leven nu wil,
Ga naar margenoot+En wenschet te sien goede daghen,
| |
[Folio M7r]
| |
Bedwingh sijn tongh, hy houde stil,
Sijn lippen, na Gods behaghen,
Hy doet het goet, en keer van 'tquaeGa naar margenoot+
Hy soeck den vrede, en hy jaegh' hem naeGa naar margenoot+
'Slevens Croon is dennen bereytGa naar margenoot+
Die overwinnen en volheerden,
Het schoon gheneuchelijck wit cleyt,Ga naar margenoot+
Sullen sy met vreuchden aenveerden,Ga naar margenoot+
En singhen het Liedeken schoon,Ga naar margenoot+
Met Gods Soon boven in des Hemels Throon.
Liefste in Godt, ick schinck u dit,
Dat ghy u daer met soudt vermaken,
En dat ghy Godt oock voor ons bidt,Ga naar margenoot+
Op dat wy moghen al sijn saken,Ga naar margenoot+
Recht uytvoeren aen elcken cant,
Tot dat wy comen int beloofde lant.Ga naar margenoot+
Keert u ghestadich tot den Heer,Ga naar margenoot+
Hy helpt alleen uyt al beswaren,Ga naar margenoot+
Laet ons leven na sijn begheer,
Ick hoop hy sal ons haest vergaren,
Naer synen wil alst hem behaeght,
Dus u cleyn droefheyt doch met vreuchde draeght.
|
|