Het groote liede-boeck
(1625)–Leenaert Clock– Auteursrechtvrij
[Folio A1r]
| |
Op de wijse: Verblijdt u lieve Christen ghemeyn, ofte, Het is dat heyl ons comen hier.
ALs wy tot sanck gheneghen zijnGa naar margenoot+
Ons hert Godt t openbaren, So laet onsGa naar margenoot+
doch daer tegen sijn, Stellen des herten snaren,Ga naar margenoot+
Op dat 'tgene ons ziele queelt,Ga naar margenoot+
Iae wordt ghesonghen en ghespeelt,Ga naar margenoot+
Com voor Godt der Heyrscharen.Ga naar margenoot+
T'hert moet voor al wel zijn bereyt,Ga naar margenoot+
Om recht voor God te singen, Comende voorGa naar margenoot+
sijn Majesteyt, Claegh-liedekens te bringen,Ga naar margenoot+
En om den Heere te Ga naar margenootbroepen aen
Ga naar margenootcDit moet met aendacht zijn ghedaen,
Ghewent van Aerdtse dinghen.
Ga naar margenootdSond' rauwelijck tot dier stondt
T'ghemoet moet zijn verslagen, Ga naar margenooteVernedert,Ga naar margenoot+
en van herten grondt, Leet voor de zonden draghen,
Als ons Herp so inwendich clincktGa naar margenoot+
Int ghen' dat men voortbringht en singht,Ga naar margenoot+
Soo salt Godt wel behagen.Ga naar margenoot+
Hier toe behoort voor al noch meerGa naar margenoot+
Een begeerte int gronden, Om te bidden vanGa naar margenoot+
Godt den Heer, Quijtscheldinge van zonden,Ga naar margenoot+
Vrysprekinghe van der misdaetGa naar margenoot+
En onsen boosen leven quaetGa naar margenoot+
Daer wy in zijn bevonden.Ga naar margenoot+
Ga naar margenooteEen vast gheloof hoort oock daer by:Ga naar margenoot+Dat God (vol van weldaden), Ons door Christum
wilt maken vry, En van zonden ontladen,
En dat hy noch wil boven dit
Ons bloet-root zonden wasschen wit
Wt louterer ghenaden.
| |
[Folio A1v]
| |
Vastlijck men oock voornemen moet
Die zonden te verlaten, En gheven hem tot
ware boet, Het oude leven haten,
Tot goet-doen hem begheven stil,
Wie claegh-liedekens singhen wil
Moet dit ter herten vaten.
Pause.
Als wy Godt sullen loven schoon,
Ga naar margenoot+En hem danckelijck prysen, Soo moet ons
Ga naar margenoot+hert, gemoet en toon, In den Hemel oprysen,
Ga naar margenoot+T'hert, ziel en gheest ontbloot zijn moet
Ga naar margenoot+Dat het ons lippen roeren doet,
Ga naar margenoot+Ons dancklijck te bewysen.
Godts goetheyt die moet zijn betracht
Die hy eerste heeft bewesen, En kenlijck aen
ons heeft volbracht, Sal ons lof zijn gepresen,
Bevint ghy gheen goet daet van Godt,
Ga naar margenoot+So ist loven van u schier spot,
Claegh liever, bangh, met vresen.
Ga naar margenoot+Die nu den anderen vermaent,
Ga naar margenoot+Int singhen hoogh verheven, Gae door den
wech te recht gebaent, In een gehoorsaem leven,
Hier toe (Heer) ons begeerte streckt
Op dat wy singhen gantsch perfeckt
Ga naar margenoot+V eer en prijs opgheheven.
Bereyt ons hert, maeckt ons bequaem,
Ga naar margenoot+Reyn lippen geeft ons t'samen, Op dat wy nu,
O Godt eersaem, Recht singen naer 'tbetamen
En dat den toon van onsen sanck,
Ga naar margenoot+Mach hebben inden Hemel clanck,
Tot uwer eeren, Amen.
|
|