De controleur van Tjiworo. Deel 1
(1896)–A. le Clerq– Auteursrecht onbekend
[pagina 90]
| |
IV.We zijn op Kebon Kidoel, de groote suikeronderneming in de afdeeling Tjiworo. Het is vroeg in den morgen. Op de fabriek schijnt alles nog in diepen slaap verzonken. Ook in de omliggende kampongs heerschte een nog bijna nachtelijke stilte. Het getjilp en gestoei van musschen en glatiks in de tamarinden en waringins, het schril geschreeuw van een enkelen wilden pauw of boschhaan verbreken de stilte van den vroegen ochtend en verkondigen den naderenden dageraad. Naar het zuiden en oosten verrijzen de bergen en teekenen zich als duistere, vormlooze massa's tegen den met sterren bezaaiden hemel af. Een koele wind waait ons uit het gebergte tegen, doet de hooge bladerkronen der klapper-, pinang- en arengboomen zacht heen en weer wiegelen en ruischt spookachtig door de spichtige naalden der tjemara's. Myriaden van vuurvliegjes spreiden zich als een vuurgloed over de rijstvelden uit om eensklaps als op bevel tegelijk neer te strijken en zich weder | |
[pagina 91]
| |
te verheffen. Het is een dier heerlijk frissche morgens, die Indië ons bijna dag aan dag schenkt en die we bij onze terugkomst in het Vaderland zoo zeer missen moeten. Wij, die heden vroeg zijn opgestaan, bejammeren het, dat men op Kebon Kidoel al die heerlijkheid schijnt te verslapen. Straks zal de zon achter het gebergte opgaan en haar verzengende stralen over de menschen uitzenden. Ook in en om het Groote Huis op Kebon Kidoel heerscht de stilte. Het huis schijnt nog gesloten en toch kunnen we zeker zijn daar reeds menschen te zullen aantreffen. De heer Vermaas heeft het zich sedert zijn komst in Indië en dat is vele jaren geleden, tot een gewoonte gemaakt vroegtijdig op te staan om te kunnen genieten van den rustigen en gezonden Indischen morgen. We vinden hem in dit vroege uur reeds in een der zijgaanderijen van zijn woning naast zijn dochter gezeten, die met de beide armen op zijn stoel geleund liefdevol tot hem opkijkt en aandachtig toeluistert. Hij is heden nog vroeger opgestaan dan zijn gewoonte is, want het zal een drukke dag worden voor Kebon Kidoel en in het bijzonder voor hen beiden. De fabriek, die ongeveer een half jaar heeft stil gelegen, zal van daag haar campagne weer beginnen. De regentijd is geëindigd. Het suikerriet heeft zijn vollen wasdom bereikt en wacht op uitpersing. Ter inleiding van den maaltijd zal heden het maalfeest gevierd wor- | |
[pagina 92]
| |
den. Het zal een luisterrijk feest zijn. Het inlandsche zoowel als het Hollandsch personeel is reeds dagen te voren druk in de weer geweest om alles in gereedheid te brengen. De inlandsche bevolking van Tjiworo heeft langen tijd met blijde verwachting naar dezen dag uitgezien, tuk als ze is op slamattans en het zal spoedig blijken hoe elk het zijne er toe heeft bijgedragen om luister aan het feest bij te zetten. In de Administrateurswoning zal het maalfeest besloten worden, met een ‘gloeiende nafuif’, zooals het onder de jongelui op Kebon Kidoel luidt. De heer Vermaas zal namelijk 's avonds een groot bal geven ter eere zijner dochter, die pas uit Holland is teruggekeerd, waar ze in het belang harer opvoeding op jeugdigen leeftijd werd heengezonden. Na een jarenlang verblijf in deze streken telt Vermaas zijn vrienden en kennissen bij menigte. Gansch Kebon Kidoel is dan ook in gereedheid gebracht voor de ontvangst van zoovele gasten, die van heinde en ver de uitnoodiging voor het maalfeest en het bal hebben aangenomen. Vader en dochter hebben met het oog op dit dubbel feest nog veel met elkaar te bespreken en te overleggen en dit is dan ook de reden waarom ze nu zoo bijzonder matineus zijn. Vele jaren is het geleden, dat in deze woning het laatst werd feest gevierd. De omstandigheden waren niet gunstig. Een paar weken geleden heeft echter een voorname gebeurtenis | |
[pagina 93]
| |
plaats gehad, die een groote wijziging bracht in het leven van den heer Vermaas en zelfs van invloed werd op geheel Kebon Kidoel. Het is die terugkeer zijner dochter uit Europa, waardoor een nieuw leven voor hem is aangebroken. Het feest van hedenavond, waaraan moeite noch kosten gespaard bleven, is de uiting van zijn tegenwoordig levensgeluk. Hoewel kort na zijn komst in Indië tot een rang bevorderd, die voor de jongelui, waarmede hij in vroegere jaren had samengewerkt, steeds een onbereikbaar ideaal was gebleven, kon hij toch niet als een gelukkig mensch beschouwd worden. Hem werd al vroeg ontnomen wat hem eenmaal tot den gelukkigsten mensch der wereld had gemaakt en hij was het zwaar geleden verlies nooit geheel te boven gekomen, zoodat zijn leven altijd eenzaam, dor bleef. Indië was in zijn jeugd reeds het land zijner illusiën en droomen geweest. Een schoolvriend - op Java geboren - had hem vol geestdrift menigmaal allerlei wonderbare en avontuurlijke verhalen van Indië gedaan en zoo was als jongen reeds zijn gemoed ontvlamd voor dat geheimzinnige land van bruine menschen en tijgers, van bergen en eeuwigen zomer. Die liefde voor het onbekende verre land bleek niet van tijdelijken duur te zijn. Ze bleef hem bij tot op ouderen leeftijd en hij rustte dan ook niet voor hij zich een betrekking in Indië had weten te verwerven. De vader van zijn | |
[pagina 94]
| |
Indischen schoolkameraad was eigenaar van de suikerfabriek Kebon Kidoel en deze koos hem tot een zijner opzichters, toen hij zijn studie aan de hoogere burgerschool had voltooid. Vol hoop op de toekomst en moed en ernst in het hart verliet de flinke jongeling Familie en Vaderland. Toch viel het heengaan hem niet gemakkelijk. Het ging hem daarbij als bij de meesten het geval is, die op het punt zijn het land hunner geboorte te verlaten om een toekomst te gaan zoeken in vreemde, verre gewesten. Zijn ouders waren oud. Zou hij die goede menschen, die hem zoo dierbaar waren ooit terugzien? De gedachte, dat hij ze eenmaal in het Vaderland teruggekeerd niet meer in leven zou vinden, beangstigde hem en deed hem het scheiden moeilijk vallen. En - last not least - er was nog iets, dat hem aangreep en hem bij wijlen neerslachtig maakte of in zich zelven gekeerd deed zijn. Het was zijn lieve Anna, het slanke, schoone meisje, dat hij zoo innig liefhad en hier zou moeten achterlaten. Later - zoo was de afspraak - als hij zich voldoende op de hoogte had gesteld van de bestaande toestanden in het vreemde land en het hem daar goed ging, zou ze hem als zijn vrouwtje mogen nareizen. Onder duizend eeden en beloften was het verbond van trouw van weerskanten bezworen. Zoo ging hij heen. De reis was bijzonder voorspoedig. De aankomst en het onthaal op Kebon Kidoel overtrof zijn schoonste verwach- | |
[pagina 95]
| |
tingen. Het duurde niet lang, of zijn aangeboren vroolijkheid, zijn nobele inborst en edel karakter hadden hem de harten doen winnen zijner superieuren en medegeëmployeerden. Hoewel de jongste in jaren en in dienst, werd hij weldra het middelpunt, waarom zich het gezellig samenleven op Kebon Kidoel concentreerde. De ijver en nauwgezetheid, die hij bij het verrichten zijner werkzaamheden aan den dag legde en zijn snelle vorderingen in het aanleeren der suikercultuur en inlandsche talen deden hem spoedig tot een hoogere betrekking opklimmen. Na drie jaren zag hij zich bevorderd tot eersten tuinopzichter op de onderneming, een positie, die hem in financieelen welstand deed verkeeren en alzoo ruimschoots in staat stelde een eigen huishouding te beginnen. Het ging hem dus wel voor den wind. Hij had dan ook niet durven denken, dat hij reeds na drie jaren in alle gerustheid voor de toekomst zijn Anna zou kunnen verbeiden. Wederzijds werden brieven vol vreugde en tevredenheid gewisseld en eer nog een half jaar na zijn laatste bevordering verstreken was, hadden ze elkaar als een gelukkig echtpaar in het hart van Java teruggevonden. Weken, maanden gingen voorbij in ongestoord geluk. Hij bleef met groote opgewektheid en algeheele toewijding zijn werk verrichten, terwijl zij zich met onverflauwden ijver en kordaatheid toelegde op het aanleeren van de taal des lands en zich beijverde | |
[pagina 96]
| |
om in den kortst mogelijken tijd op de hoogte te geraken, van alles wat zij noodig achtte ter geregelde bestiering harer huishouding. Zij bezat den tact en de flinkheid zich ongehinderd heen te zetten over al die kleine en groote moeilijkheden, die bij ons eerste verblijf in een vreemd land als paddestoelen uit den grond oprijzen. Zij klaagde niet, wanneer ze al eens tegenspoed ondervond, omdat ze te dankbaar was voor het vele goede en schoone, dat Indië haar in andere opzichten met milde hand aanbood. Als men dit in onze Koloniën wat meer in het oog hield, zou de beruchte Indische mopperzucht zeker minder algemeen zijn. Mevrouw Vermaas muntte dus wel zeer uit boven die talrijke klasse van mopperende en klagende leden der Indische maatschappij, die immer slachtoffers blijven van de toestanden des lands en de eischen des levens. De woning van het jonge gelukkige echtpaar werd spoedig een gezellig pied-à-terre voor het gansche personeel der fabriek. In den eenvoud hunner deugdelijke hoedanigheden oefenden ze een heilzamen, machtigen invloed uit op de verhoudingen en het leven der geëmployeerden, die hen bewonderden, vereerden en navolgden. En toen Vermaas twee jaren later met zijn lief vrouwtje het Groote Huis betrok als beheerder van Kebon Kidoel, staken bittere afgunst en nijd de hoofden niet op, overtuigd als iedereen was van de gelukkige keuze, die men gedaan had. | |
[pagina 97]
| |
De vorige Administrateur had goede zaken gemaakt en verlangde na een verblijf van dertig jaren tusschen de keerkringen zijn verdere levensdagen in Patria door te brengen, waardoor de hoogste betrekking op Kebon Kidoel open kwam. Op wien anders zou thans de keuze voor een geschikten opvolger vallen dan op Vermaas? Algemeen werd deze met de betrekking gedoodverfd. Men vermoedde evenwel niet, dat men in Holland een tijdlang dobberde tusschen Vermaas en een anderen en niet minder verdienstelijken geëmployeerde op Patjeningan, een suikerfabriek, aan denzelfden eigenaar toebehoorende. De beslissing viel eindelijk ten gunste van den eersten tuinopzichter op Kebon Kidoel. Zijn werkzaamheid en energie, zijn tact om met de Javaansche bevolking om te gaan en niet in het minst het zedelijk en geestelijk overwicht op zijn collega's gaven den doorslag. Dagen achtereen werd er feest gevierd op Kebon Kidoel. Het was toen nog in den rijken tijd der hooge marktprijzen voor Java-suiker, den champagnetijd der Indische suikerfabrieken en dus werd er veel en zwaar gefuifd. De afgetreden Administrateur was algemeen geacht en bemind. Zijn populariteit strekte zich nagenoeg over gansch Midden-Java uit. Een reeks van afscheidspartijen, de een al schitterender dan de andere, werd hem aangeboden. Zoo verkeerde men dagen lang in den roes en den zwijmel van het feestgenot. Eindelijk brak het | |
[pagina 98]
| |
oogenblik van vertrek aan en dat maakte aan al de feestvreugde een einde. Toen keerden rust en regelmaat weer terug in het eenzame leven op Kebon Kidoel. Het zou lang duren voor hier nog eens op zulk een schitterende wijze werd feestgevierd. Ontbrak thans niets meer aan het levensgeluk van den nieuwen Administrateur, eerlang zou hem op wreedaardige wijze geleerd worden, dat het leven vol schrille contrasten en bittere teleurstellingen is. Gelijk in tropische gewesten een dikke duisternis in enkele minuten tijds het oogverblindend licht van den dag vervangt, zoo plotseling ging zijn gelukszon onder en daalde een zwarte nacht over zijn leven neer. Zooals een wild bruisende bergstroom zich na overvloedige regens in de vlakte neerstort, alles voor zich uit verwoestend, zoo meedoogenloos trad het noodlot zijn woning binnen, vernietigde de hoop van zijn leven en liet er slechts zielssmart achter. De ooievaar was in zijn huis neergestreken. Met angstige vreugde was zijn komst in ongeduld en spanning tegemoet gezien. Hij bracht een lief dochtertje, doch nam het leven der moeder mede. Zij mocht haar eerstelinge, het afgebeden kind, waarmede ze in gedachte reeds haar toekomst en gansch haar bestaan had samengesmolten, niet aanschouwen. Arme moeder! - En hij? Verpletterd zonk hij neer bij het doodsbed zijner aangebeden vrouw. Arme man! | |
[pagina 99]
| |
Arme jeugdige vader! Geen moederweelde kon hier gesmaakt worden. De dood was haar voor geweest. Geen vadervreugde, alleen wanhoop en stomme smart naast diepgevoeld medelijden heerschten in de ongelukkige woning. De doodstijding weerklonk als een droeve mare over Kebon Kidoel heen tot ver in den omtrek. De verslagenheid was groot. Elk leed mede. Ieder huis rouwde. Den volgenden morgen - het begraven geschiedt snel in heete landen - werd het lijk der arme moeder ter aarde besteld. Wie eens een begrafenis in de binnenlanden van Java bijwoonde zal aangedaan geweest zijn door den plechtigen eenvoud, waarmede ze plaats heeft. Uiterlijk vertoon van pracht en rijkdom ontbreekt ten eenenmale, doch zeker nimmer de ernst, die er mede dient samen te gaan. Ver van het Vaderland en zijn bloedverwanten verwijderd wordt een doode hier door zijn vrienden, in wier midden hij het laatst gewoond heeft, naar zijn laatste rustplaats geleid met al de plechtigheid, die in de eenzaamheid en afzondering der binnenlanden mogelijk is. Als de vrienden straks om de groeve heen geschaard staan, waarin zooeven het stoffelijk overschot van den afgestorvene neerdaalde, strooit elk de hem aangeboden melati's in den grafkuil met weemoed in het hart en een traan in het oog, alsof het hier een nabestaande gold. En ernstiger nog dan hij grafwaarts ging, keert ieder tot zijn dagelijksche bezigheden terug. | |
[pagina 100]
| |
Te midden eener schoone, bekoorlijke natuur, onder zware tamarinden, hare lievelingsboomen, lag het graf gedolven voor de arme mevrouw Vermaas. Hier in de stilte van bosschen en bergen, ver van het land, dat haar geboren zag worden, zou zij haar laatste rustplaats vinden. Haar teraardebestelling was aangrijpend, hartroerend voor wie haar bijwoonde. In stomme smart, gesteund door den arm van een trouwen vriend, volgde Vermaas het lijk. En toen hij zijn dierbare gade, de ongelukkige moeder van zijn kind in de groeve zag neerdalen, werd de aandoening hem te sterk en zonk hij machteloos ineen. In dien toestand reed men hem huiswaarts. Hij werd zwaar ziek en niet dan uiterst langzaam sterkten zijn krachten weer aan. Toen brak een tijd van somberheid en zwaarmoedigheid voor hem aan. Doch het leven met zijn bezigheden, zijn beslommeringen en zijn dagelijks terugkeerenden strijd voor het bestaan kwam zijn krachten weder opeischen tot de vervulling zijner plichten. Hij kwam den slag echter nooit geheel te boven, want de tijd heelde wel de geslagen wonde, doch de herinnering er aan werd nimmer uitgewischt. Hoe lief had hij onder al zijn leed en zielsverdriet het kind gekregen, dat zijn Anna hem als het pand harer liefde had achtergelaten. Het was zijn troost, zijn trots. In zijn dochtertje herleefde voor hem de jong gestorven moeder. Bij het gezicht van zijn | |
[pagina 101]
| |
kleine Anna rees hem echter een schrikbeeld voor oogen, dat aanwies, naarmate ook zijn lieveling opgroeide. Het was de gedachte aan de noodzakelijkheid, waarin hij eerlang zou verkeeren om zijn dochtertje in het belang harer opleiding naar Holland te moeten zenden. Hoe zalig ook de gedachte was het lieve kind voortdurend bij en om zich heen te hebben, zou hij haar evenwel tot geen enkelen prijs aan de verderfelijke leiding van het inlandsch element hebben willen toevertrouwen. Het zou immers een vruchteloos streven zijn bij ontstentenis van het wakende moederoog haar voor den kwaden invloed van baboe's, huisjongens en omgeving te willen vrijwaren. Hij was lang genoeg in Indië om te begrijpen, dat Anna hier zou opgroeien tot een nonna, een wezen vol koppigheid, grillen en inlandsche manieren. Ofschoon hij haar zooveel mogelijk aan de zorgen en het toezicht van het inlandsch personeel onttrok, had hij toch niet kunnen verhoeden, dat zij zeer nauwkeurig Maleisch en Javaansch aanleerde, terwijl zij het Hollandsch radbraakte op de wijze der meest onontwikkelde sinjo's en nonna'sGa naar voetnoot(1), een omstandigheid, welke hem niet weinig in zijn voornemen sterkte, haar naar Holland te zenden. Zijn eigen ouders hadden zich aangeboden voor de verdere opvoeding van hun kleinkind | |
[pagina 102]
| |
te zorgen. Aan wie had hij zijn kind beter kunnen toevertrouwen dan aan deze goede menschen? Op haar zevende jaar vertrok zij onder geleide van een vertrouwbare familie naar Holland. Zijn huis was nu weer ledig. Het vroolijk kinderstemmetje, waarvan zijn woning weergalmd had, hoorde hij niet meer om zich heen en het drukkende gevoel van verlatenheid sloop opnieuw zijn hart binnen. Het alleenzijn deed ook de herinneringen aan zijn jong gestorven vrouw herleven. In die dagen van sombere eenzaamheid bezocht hij dikwijls morgen op morgen, als iedereen nog sliep op en om Kebon Kidoel, in alle stilte het kerkhof. Hoe verheugd was hij, toen de mail de eerste geruststellende berichten over zijn dochtertje bracht, vooral ook omdat er een gekrabbeld briefje van haar zelve bij was. De geregelde en uitgebreide briefwisseling, die er tusschen Kebon Kidoel en Holland werd gehouden, was in het vervolg zijn troost. Een zestal jaren van scheiding ging zoo voorbij. Toen werd het verlangen naar Familie en Vaderland hem te machtig. Hij vroeg een eenjarig verlof aan en vertrok met den grootsten spoed naar Holland. Na een afwezigheid van zoovele jaren was de ontvangst in het Vaderland allerhartelijkst en het wederzien innig en verrassend. Iedereen - zijn goede, bejaarde ouders niet het minst - had zich beijverd hem het meest hartelijk onthaal te bereiden. Innigheid, aandoening en | |
[pagina 103]
| |
bezorgdheid streden dan ook bij zijn thuiskomst om den voorrang. Het was een jaar van ongestoord geluk en dus ging het snel voorbij. De eene dag scheen den anderen met ongeduld te verjagen, de weken smolten weg, de maanden spoedden heen en toen men meende nog volop te kunnen genieten van het wederzien kwam de gedachte aan het vertrek reeds de vreugde vergallen. Naarmate het oogenblik van scheiding weder genaakte, verkeerde de blijdschap in gedruktheid en kwamen de gemoederen in spanning. Hij ging heen met de belofte na drie jaar voor goed in den kring zijner familie te zullen terugkeeren. Dit was voor hen, die achterbleven, een vertroosting, waardoor het afscheid hun minder moeielijk viel. Hem bezielde de gedachte en troostte de overtuiging zijn kind verzorgd en liefderijk verpleegd achter te laten. En al kwamen zijn ouders reeds op hoogen leeftijd, ze waren nu nog sterk en drie jaren gingen spoedig voorbij. Doch de dood waart rond zonder medelijden; hij stoort zich aan geen beloften en kent geen afspraken. In den blinde zwaait hij zijn zeis, hier licht kwetsend, daar doodelijk wondend. Hoelang ook gespaard gebleven, velde hij eindelijk de beide oude menschen, voor en aleer nog de drie beloofde jaren verstreken waren. De dood bracht Vermaas dezen keer een dubbel gevoeligen slag toe. Zijn ouders overleden korten tijd na elkander en dit af- | |
[pagina 104]
| |
sterven wijzigde zeer zijn plannen voor de toekomst, vooral, toen hij voor Anna in vergoeding voor het zware verlies, dat ook zij had geleden, een geschikt tehuis had gevonden bij een zijner naaste familieleden. Hoe gelukkig het samenzijn met zijn dochtertje hem ook toescheen, de gedachte, dat hij in de kracht van zijn leven tot werkeloosheid zou gedoemd zijn, schrikte hem in die mate af, dat hij tot vreugde van zijn eigenaar en zijn ondergeschikten het besluit nam zijn terugkeer naar Holland nog eenige jaren uit te stellen en het beheer over Kebon Kidoel te blijven voeren. Ongeveer vier jaar later keerde Anna uit Europa in Tjiworo terug als het evenbeeld harer moeder. Diezelfde slankheid van gestalte en schoonheid van gelaatsuitdrukking waren in haar herboren, terwijl helder doorzicht in zaken en degelijkheid van opvatting ook hare handelingen kenmerkten. Vermaas mocht trotsch zijn op zijne dochter en dankbaar voor de opvoeding, die men haar in Holland had gegeven. Wars van nuffigheid en oppervlakkigheid had hij haar buiten het kostschoolleven gehouden en geheel en al toevertrouwd aan de zorgvolle, huishoudelijke leiding zijner belangelooze familie. Geen moeite en kosten waren gespaard gebleven aan de bevordering harer ontwikkeling. Ze was dan ook schoon en beminnelijk naar lichaam en geest opgegroeid. Al vroeg had ze aanleg en lust voor de muziek | |
[pagina 105]
| |
getoond en men had die gave zorgvuldig aangekweekt en geleid, zoodat ze in het pianospel spoedig tot een verrassende hoogte was gestegen. Zij verhief zich boven al die lichte Fransche compositiën, de muziek bij uitnemendheid harer vriendinnen. Bach en Beethoven hadden haar bewondering gaande gemaakt en haar voorliefde gewekt. Met veel bekwaamheid en diep gevoel wist ze de grootsche werken dier meesters te vertolken. Ook haar stem was buitengewoon ontwikkeld. Het was een genot haar te hooren zingen, terwijl ze zich zelve accompagneerde. Haar zang was vol, liefelijk en beschaafd. Door haar bekoorlijk figuurtje wekte ze ieders aandacht, door haar begaafdheden en hoedanigheden ieders vereering. Toch bleef ze boven alles nederig, want haar hartje was een schatkamer van reine onschuld en onbedorven eenvoud. Levenslust en tevredenheid schiep ze dus om zich heen en haar heengaan naar het land harer geboorte deed in den kring harer familie een leegte ontstaan, die niet kon worden aangevuld. Toen men hare opvoeding voltooid achtte, had men aan haar zelve de keuze gelaten tusschen Holland en Indië. Wel ging het haar aan het hart van de goede menschen te moeten scheiden aan wie ze zooveel goeds en liefs te danken had, doch de liefde voor haar vader en het verlangen naar het land, waar haar arme moeder begraven was, overtroffen nog de verkleefdheid aan haar Hollandsche betrek- | |
[pagina 106]
| |
kingen. Ze weifelde niet en trok heen naar haar geboortegrond in het hart van Java. Als kind verliet ze Kebon Kidoel, als een bloeiende maagd keerde ze er terug, bedeeld met de schoonste gaven van geest, ziel en lichaam. Voor Vermaas was de langverwachte terugkomst zijner dochter een gewichtige gebeurtenis, een ommekeer in zijn eenzaam bestaan, een mijlpaal op den weg zijns levens. De zonneschijn van het geluk verdreef de somberheid uit zijn huis, de verlatenheid uit zijn hart. Ware genegenheid uit zich steeds op ongekunstelde, treffende wijze. Geen liefde kon inniger, geen eerbied dieper gevoeld zijn dan de kinderlijke gehechtheid van Anna aan haar vader. Zij omringde hem met duizend liefdevolle oplettendheden, voorkwam al zijn wenschen, verrukte en verraste hem elk oogenblik met weldaden van haar liefderijk hart en de schatten van haar rijkbegaafden geest en koesterde hem zoodoende door den warmen gloed harer kinderlijke, teedere genegenheid. In de verhevenheid harer ziel trachtte zij hem vergoeding te schenken voor het leed, dat als een vlijmend wee zoovele jaren zijn hart vervulde; want zij besefte de zwaarte van den slag, die hem door het overlijden zijner jeugdige aangebeden vrouw was toegebracht en de drukkende eenzaamheid van zijn bestaan, die dit droevige sterfgeval en haar eigen vertrek naar Holland hadden veroorzaakt. En hij? | |
[pagina 107]
| |
Al de liefde, die zich sedert den dood zijner vrouw en het heengaan van zijn dochtertje in zijn hart had opgehoopt, ontwaakte in het eerste oogenblik van wederzien en hij hechtte zich aan zijn beminnelijk kind met de oprechtheid en de verknochtheid eener vurige vaderliefde. Zoo gingen die twee in elkander op en vulden elkaar aan tot een rein geheel. Toch was het meisje met haar beminnelijke deugdzame hoedanigheden en haar rijkbegaafden geest niet in Tjiworo gekomen om enkel vrede en eensgezindheid te scheppen. Zij, die bij al haar handelingen slechts naar de stem van het geweten luisterde en alleen de inspraak van het hart volgde, bracht strijd en lijden in deze rustige streek. Als we haar in dit vroege morgenuur bij het krieken van den dag met haar vader in de zijgaanderij van het Groote Huis vinden, is zij pas drie weken op Kebon Kidoel terug. Haar verwachtingen van het land, dat om zijn schoonheid in verhalen en gedichten duizendvoudig geroemd en bezongen is, werden niet teleurgesteld. Zij bewonderde dit land met zijn eeuwigen zomer en zijn grootsche natuur en in die weinige weken had ze zich reeds met de gebruiken en toestanden van Indië geheel weten te verzoenen. Het is waar, dat ze haar intrede in de Indische maatschappij onder heel wat gunstiger omstandigheden deed dan bij het meerendeel der baren het geval is, die meestentijds ten eenenmale onbekend | |
[pagina 108]
| |
zijn met de toekomst, die hun wacht en dikwijls familie noch vriendschapsbetrekkingen in het vreemde land hebben. Een liefhebbend vader wachtte haar te Batavia op met kloppend ongeduld en vurig verlangen. Hij leerde haar in korten tijd het Indisch leven kennen met zijn gewoonten en gebruiken, deed haar het schoone in haar geboorteland bewonderen, het goede waardeeren en het minder aangename zonder morren verdragen. Alvorens de reis naar Tjiworo te ondernemen bleven ze eenige dagen in een der comfortable hotels van Batavia vertoeven, waarna ze gezamenlijk een uitstapje naar Buitenzorg en in de Preanger Regentschappen maakten. De Koningin van het Oosten met haar woelige handelsdrukte en bonte mengeling van Oostersche en Westersche natiën, maakte een levendigen, aangenamen indruk op Anna, doch beter nog beviel haar het schoone Buitenzorg zoo prachtig gelegen in het gezicht van Salak en Gedeh, terwijl de heerlijke bewonderenswaardige berglandschappen van Java's schoonste gewest haar verwachtingen verre overtroffen en haar geheel en al in geestdrift brachten. En toen ze eenige dagen later den betooverend schoonen grond van Tjiworo betrad, klopte haar het hart van blijde aandoening en verrukte haar de gedachte hier te midden van bergen en wouden als in een paradijs te mogen leven, gesteund en gezegend door de bescherming en de liefde haars vaders. | |
[pagina 109]
| |
Kebon Kidoel en zijn omgeving was haar na die lange scheiding bijna geheel vreemd geworden. Wel herinnerde zij zich nog veel uit haar vroegste jaren, doch dat waren meest onbeduidende zaken en kleinigheden, die op ouderen leeftijd schier onopgemerkt blijven of spoedig in vergetelheid raken, maar in het kinderlijk gemoed nochtans den levendigsten indruk achterlaten. Veel was er ook in dien tusschentijd veranderd en Vermaas was nalatig gebleven elke verandering tot in de nietigste bijzonderheden mede te deelen, waardoor haar bevindingen niet met het wezen en de werkelijkheid der zaken overeenstemden, en aan haar herinneringen beantwoordden. In de meeste harer voorstellingen had ze dus gefaald en dat berokkende haar even zoovele kleine teleurstellingen. Ze vond het eigenlijk zelve heel kinderachtig, maar toch had ze hier alles gaarne in den ouden, onveranderden staat teruggevonden, overeenkomstig haar meer of minder vage herinneringen en voorstellingen. Wat jammer vond ze het, dat die mooie boom met zijn lekkere djamboe's daar niet meer voor het huis prijkte! Hoe speet het haar, dat Kees, de aap, weg was! Hoe aardig zou het geweest zijn het nijdige beest terug te vinden, dat achter het huis met een ketting aan een paal vastgebonden lag, waar het de bezoekers en zelfs de huisgenooten verschrikte door zijn leelijke grijnzende gezichten en woedende uitvallen en alleen voor haar strenge gehoorzaam- | |
[pagina 110]
| |
heid en onderwerping aan den dag legde. Hij at de pisangs uit haar hand, gelijk de glatiks de rijstkorreltjes. Ook het personeel der fabriek was verwisseld. Iemand echter mocht ze terugzien, dien ze nimmer in haar lange afwezigheid had vergeten, omdat hij zulk een voorname plaats in haar hartje en hoofdje had ingenomen. Het was Wongso, de oude, trouwe huisbediende haars vaders en de boezemvriend, de vertrouweling harer prille jeugd. Wongso had met haar medegeleefd, haar bewaakt en liefgehad en daarmede had hij haar kinderlijke toegenegenheid verdiend. Hij had al haar kindergrilletjes verdragen, haar allerlei spelletjes geleerd en voor haar bedje op den grond geslapen, als Vermaas den avond of den nacht op de fabriek doorbracht. Het afscheid van dezen vriend was haar even zwaar gevallen als van haar vader. Hoe aardig vond ze het, dat Wongso bij haar terugkeer nog steeds in het Groote Huis diende. De man was oud geworden. Zijn wangen waren diep ingevallen, zijn leden vermagerd, zijn krachten verzwakt en slechts een weinig dun, grijs haar kwam van onder zijn hoofddoek te voorschijn. Ofschoon hij nog alleen tot lichte werkzaamheden geschikt was, had Vermaas den vertrouwden, waardigen grijsaard niet uit zijn dienst willen ontslaan. Wongso had hem sedert zijn komst in Indië, thans reeds een vijf en twintigtal jaren geleden, altijd met ijver en eerlijkheid gediend en kon dus te veel aanspraken op erken- | |
[pagina 111]
| |
telijkheid doen gelden, meende hij met recht. De ontmoeting tusschen Anna en Wongso was treffend geweest. De oude man had in het schoone, bloeiende meisje het lieve, speelsche kind van vroeger niet herkend en overweldigd door haar blanke schoonheid was hij ootmoedig en met eerbiedig ontzag neergehurkt en had haar op Javaansche wijze verwelkomd. Anna was echter in de opgetogenheid van haar hart op hem toegeloopen, had hem tot opstaan gedwongen en hem in de volheid harer blijdschap hartelijk de handen gedrukt. De stem stokte den ouden man in de keel en een traan biggelde langs zijn dorre magere wangen bij de begroeting zoo vol innige hartelijkheid en ongeveinsde welgemeendheid. Bij haar eerste ontwaken op Kebon Kidoel vond ze op een stoel voor haar bed een paar takjes geurige, frissche melati's. Het was een geschenk van Wongso, die vroeg in den morgen deze Javaansche lievelingsbloemen geplukt en in alle stilte in haar kamer had neergelegd, de kieschheid en welvoeglijkheid voor een oogenblik vergetende om een behoefte van het hart te kunnen bevredigen. Anna was met dit eenvoudige bewijs van toenadering verrast en ingenomen. Ze maakte Wongso gelukkig door haar betuigingen van ongeveinsde dankbaarheid. Daarmede was de oude vriendschap tusschen die beide weder aangeknoopt en voor Wongso even goed als voor zijn meester was een nieuw, lief leventje aangebroken, want in | |
[pagina 112]
| |
beider hart scheen thans weer het zonnetje van geluk. Met Anna kwam ook een piano in de administrateurswoning op Kebon Kidoel. Dit was haar geliefkoosd muziekinstrument, in welks tonen ze haar gemoedsaandoeningen zoo treffend wist te vertolken. De muziek loutert de smarten, heiligt de gedachten; zij is een toovergodin, die den mensch opheft uit het alledaagsche proza des levens tot de sfeer van reine, bovenaardsche genietingen en verheven poëzie. Zij betooverde ook Vermaas. Als Anna met haar nachtegalenstemmetje haar gevoelvolle liederen zong of een stroom van melodieën aan haar piano wist te ontlokken, die samensmolten tot een schoon geheel van klanken, ontzonk de aarde aan zijn voeten en zweefde hij op de golven der tonen in het idealistische rijk der volmaking en der hemelsche gelukzaligheid. Voor den ouden Wongso wekte Anna's kunst de meest vreemdsoortige en uiteenloopende gewaarwordingen op. De eenvoudige man was nooit verder dan Tjiworo geweest en had wellicht in dit landschap nimmer te voren een piano gekend. Nu eens streelde en bekoorde de wegsleepende muziek ook zijn hart, dan weer had hij alleen oog voor het werktuiglijke van Anna's spel, verzonk in bewondering over de vlugheid, waarmede haar handen over de toetsen zweefden en staarde haar, niet zonder medelijden met de toppen harer fijne vingertjes, verbaasd aan. | |
[pagina 113]
| |
Wij gunnen Vader en Dochter nog eenigen tijd het genot van hun genoeglijk samenzijn in den vroegen ochtend en keeren een uur of wat later hier terug om getuige te zijn van de feestelijke gebeurtenissen op Kebon Kidoel. |
|