geworden ben is 't uur om en kan ik weer naar huis gaan. Maar eenmaal op straat ben ik niet meer te houden.
Ik draaf zo hard ik kan naar huis, laat m'n muziek slingeren op 't hoekkastje, pak m'n fiets, spring er op en sta vijf minuten later, vuurrood en hijgend bij Greet op de stoep.
Greet staat al klaar om mee te gaan en we zeggen nog vlug even binnen goedendag. Mevrouw maakt zich bezorgd over onze mutsloze onderneming, maar daar zijn we nu eenmaal aan gewend.
Naast elkaar fietsen we de laan af, de Bosjes door, naar 't strand. We hoeven helemaal niets af te spreken; op zo'n dag weten we allebei, waar we heen willen: naar 't strand en de duinen.
Op de boulevard is 't nog winters stil, maar enkele mensen zijn er toch, die, net als wij, genieten van de eerste mooie dag. We bergen onze fietsen in een rijwielstalling en stappen arm in arm 't strand op. O, die geluiden aan zee. Die suizende, fluitende, loeiende Zuid-Wester, die bruisende branding en de schorre krijs van een zeemeeuw, scherend over de golven. 't Is een lied, een juichkreet, een hoogtijzang van de natuur! Met wijde ogen en oren, die alles opvangen, lopen we voort, genietend van de kracht en de wijde schoonheid van 't leven om ons heen....
‘Greet,’ zeg ik eindelijk, ‘begrijp jij nu ooit, hoe er mensen kunnen zijn, die klagen en mopperen, dat de wereld zo akelig is en de mensen zo slecht en al dat gezeur meer?’
‘Neeéén,’ aarzelt Greet, ‘ik zèlf zou 't, geloof ik, ook niet gauw zo zien, maar misschien als je veel verdriet had, of als je ongelukkig werd of zo, misschien, dat 't dan toch wel erg moeilijk is om alles zo te blijven zien als wij nu.’
‘Ach,’ zeg ik kijkend met schitterende ogen over de machtige zee, ‘ach, al heb je zèlf ook een groot verdriet, al deze mooie dingen blijven toch, 't wordt toch ieder jaar weer lente en er is altijd wind en zee en bossen en bloemen en muziek en alles,’ besluit ik met een gebaar dat alles omvat.
‘'t Is er toch net zo goed en als je 't dan niet ziet, dan ligt 't toch aan je zelf?’
‘Ja,’ zegt Greet, ‘dat is ook zo en ik heb ook gloeiend 't land, hoor, aan dat pessimistische gezeur van sommige