| |
VI
De volgende dag vragen Greet en Connie, of ik al tijd heb voor onze ijverige plannen. Ik heb m'n hoofd nog wel vol van Moeders woorden, van Moeders boek, maar natuurlijk ben ik nu direct van de partij. Ze hebben al zo lang op me gewacht en we hebben 't ook hoog nodig, want we snappen geen van drieën veel van al die projectievlakken. 's Avonds om half acht staan Greet en Connie bij ons op de stoep. Vader, die net op z'n avondronde uitgaat, doet hen open. ‘Zo jongedames, wat komen jullie voor kattekwaad uithalen?’
‘Kattekwaad?’ Connie is één en al verontwaardiging, ‘we komen werken!’ zegt ze hevig gebelgd en houdt Paps 't boek onder de neus.
‘Allemensen,’ lacht Paps, ‘'t is menens! Neem me niet kwalijk, hoor!’
‘Neen, Mijnheer,’ zegt Greet laconiek, ‘ik kan 't zelf ook niet geloven.’
‘Nou, dan wens ik jullie veel succes, hoor!’ lacht Vader.
‘Dag meisjes!’
‘Dag, Mijnheer!’ ‘Dag Paps. Dáááág!’
De deur slaat achter Vader toe en ik loods mijn collega's de trap op naar boven. Als Moeder een kwartiertje later mijn
| |
| |
kamertje binnen stapt met een blaadje met drie kopjes en een schoteltje flikken, zitten we vol ijver met onze boeken open voor ons, Greet op de divan, Con in de vensterbank en ik achter m'n schrijftafel. Con manoeuvreert onhandig met drie dictionnaires, die de projectievlakken moeten voorstellen en doet haar best ons iets uit te leggen.
‘Nou, 't is me nog zo klaar als koffiedik,’ verklaart Greet tenslotte.
‘Is 't niet anders geworden, nadat ik 't heb uitgelegd?’ vraagt Con ongelovig.
‘Jawel,’ zucht ik, ‘nu snap ik er helemáál niets meer van.’ Connie smijt de dictionnaires met een plof op de grond en verklaart, dat we uilskuikens zijn.
‘Zo,’ lacht Moeder, die de verzuchting net hoort, ‘dat klinkt niet erg hoopvol. Wat doen jullie?’
‘Beschrijvende,’ zucht ik. ‘En we snappen 't geen van drieën.’
‘Brrrr’ rilt moeder. ‘Nou, misschien helpt dit wel.’
‘Ik zal 't direct proberen, Mevrouw,’ ijvert Connie, met een ernstig gezicht, drie flikken tegelijk in haar mond stoppend, ‘voor de wetenschap heb ik alles over!’
‘Dat merk ik,’ lacht Moeder en gaat de kamer weer uit.
‘Zeg,’ oppert Greet, luier dan lui op de divan uitgestrekt, met haar kopje in haar ene hand en een half dozijn flikken in haar andere, ‘zeg, 't begint me gruwelijk te vervelen. Ik stel voor den Driehoek te vragen om 't ons drietjes eens na vieren uit te leggen, dan zij we er ineens goed achter.’
‘Zou hij willen?’ aarzelt Connie.
‘Vast wel,’ zeg ik overtuigd. ‘De Driehoek is een bovenste beste. Ik had al m'n hoop op jou gevestigd, Con, maar jij snapt er ook niet veel van, merk ik.’
‘Zeg,’ komt Greet met een nieuw idee op de proppen, ‘weet je, waar ik zo naar verlang, als ik zo'n hele avond gezwoegd heb?’
‘Jullie bent hier nog geen half uur,’ breng ik bescheiden in 't midden.
‘Hou je mond, Joep, ik ben er uitgeput van!’
‘Hier, een flik,’ presenteert Con gul, als universeel geneesmiddel.
Greet neemt er nogmaals zes van 't schaaltje en gaat
| |
| |
onverstoorbaar voort: ‘Als ik zo vreselijk gezwoegd heb, krijg ik zo'n reuze lust in de grote vacantie. Weet je, lui,’ en Greet schiet ineens rechtop van enthousiasme, ‘we moesten een dòl leuk plan verzinnen. 't Is de laatste gezamenlijke vacantie. Volgend jaar hebben we al eindexamen gedaan.’
‘Puik,’ roep ik, tuk op malligheid, ‘wat zullen we doen?’
‘Zullen we eens met de hele club gaan,’ oppert Connie, blijkbaar benauwd, dat Greet en ik er met ons beiden op uit willen trekken.
‘Natuurlijk!’ vind ik ‘met z'n zevenen.’
‘Ik weet wat,’ juicht Greet. ‘We bellen de anderen op om subiet hier te komen.’
‘Als Joep's Moeder 't goed vindt,’ oppert Con, ‘we kwamen hier nota bene om te werken.’
‘Joep's Moeder vindt alles goed,’ beslist Greet. ‘Vooruit Joep, naar de telefoon.’
We stuiven in vliegende vaart de trap af en de spreekkamer in, waar de telefoon op Vaders bureau staat. Rie en Kit hebben geen telefoon, maar Ems en Mies wel en die moeten hen dan maar oppikken. Eerst Mies dan maar.
‘Hallo, hallo! met Joep Verstraete.’
‘...........’
Wat een ongezellig mens lijkt me die moeder van Mies. Ze weet niet eens of Mies wel thuis is. ‘Ik zal eens gauw kijken,’ zegt ze vaag. Stel je voor, dat ik uit zou gaan, zonder 't even aan Moeder te zeggen! Niet omdat Moeder dat van me eist, ik mag doen en laten wat ik wil, maar eenvoudig omdat ik 't gezellig vind. O, daar heb je Mies.
‘Hallo, zeg Mies, of je direct bij me kunt komen?’
‘Waarvoor? is er brand?’
‘Daar hebben we jou niet bij nodig. Neen, ik zeg er niets van, je moet subiet komen en onderweg Rie opduikelen!’
‘'t Is toch geen Aprilmop?’ vraagt Mies achterdochtig ‘O, neen ik vergis me, 't is pas Februari. Ik kom, hoor!’
‘Puik, adio!’
Connie loopt onderwijl met opgetrokken neus langs Vaders instrumentenkast, waar, keurig onderhouden, alle mesjes en schaartjes liggen te blinken achter 't glas.
‘Ah, bah! hoe jullie zin kunnen hebben in zó'n vak!’ rilt ze,
| |
| |
‘ik begrijpt 't gewoon niet. Ik val al van m'n stokje, als ik een wondje zie bloeden.’
‘Aardige dokter zou je zijn,’ prijs ik, ‘zo bijzonder nuttig voor de patiënten als de dokter er uit puur meegevoel ook bij gaat liggen.’
‘Nou, juist daarom,’ berust Con, ‘ik zal me maar bij een tammer vak houden.’
‘Wat dan bijvoorbeeld?’
‘Nou rechten of zo iets,’ zegt ze vaag. Heel erg diep gaat 't geloof ik niet bij haar.
Ondertussen heeft Greet Ems al opgetrommeld, die belooft te komen en Kit mee te tronen.
Dus trekken we de spreekkamer weer uit en stappen nog even bij Moeder binnen om de veranderde plannen te vertellen.
‘We schoten niets op, Moeder,’ leg ik uit, ‘we hielpen mekaar van de wal in de sloot en nou zullen we 't den Driehoek vragen. En de rest van de club komt nou direct ook, om vacantie-plannen te maken.’
‘Er komen er nog vier,’ vertelt Connie diplomatiek en Moeder begrijpt de stille wenk en stopt me de rest van de flikken, een zakje vol, in m'n hand.
Tien minuten later zit de hele club op mijn kamer.
‘Nou, en wat moesten we nou?’ vraagt Kit.
‘Heb je de honderdduizend getrokken of zo iets, dat je zo'n alarm slaat?’
‘Greet heeft een plan,’ kondig ik aan ‘een reuzeplan! Vooruit Greet, kom er mee voor de draad!’
‘Ach,’ verklaart Greet, ‘we hadden zo hard geblokt.’
‘Ehem,’ kucht Connie.
‘We hadden zo hard geblokt,’ herhaalt Greet met een vernietigende blik op Con, ‘dat ik ineens een reuze lust kreeg in de grote vacantie.’
‘Heb je dat alleen als je blokt?’ informeert Mies, ‘dat heb ik chronisch.’
‘Stil nou! en toen dacht ik, dat 't leuk zou zijn om eens iets extra moppigs te verzinnen voor ons alle zeven. 't Is de laatste grote vacantie voor 't eindexamen, zie je.’
‘Hoera,’ brult Mies en smijt een kussen de lucht in. ‘Hoera, een reuze plan!’
| |
| |
‘Maar wat wil je dan beginnen?’ vraagt Rie practisch.
‘En wou jij zo onder mekaar gaan zonder chaperòòòòòne?’ kweelt Ems.
‘Pa zal me zien aankomen,’ zucht Kit, ‘die is zo ijselijk conservatief en die ziet me al minstens geschaakt, als we er zo op ons eigen houtje op uittrekken.’
‘Onzin,’ vindt Greet, ‘'t kan heus best en 't is veel leuker onder elkaar. Wie heeft een plan?’
‘Met een boot de Rijn af,’ dweept Rie, die dat het vorig jaar met haar familie gedaan heeft. ‘Daar is 't zo bééééldig.’
‘Ajakkes! zo conventioneel,’ critiseert Mies.
‘En veel te duur,’ vindt Con practisch, die maar een heel bescheiden zakgeld heeft.
‘Met z'n allen ergens in pension,’ oppert Mies.
‘Ook te duur!’
‘En zo tam, niks avontuurlijk!’
‘Wat wou jij dan, een tocht naar de Karakoroem, of zo iets?’
‘Ik weet wat: thuis blijven en van hier uit telkens samen een grote tocht maken,’ verzint Kit, nog steeds beducht voor huiselijke tegenwerking van buitenissige plannen.
Maar dat voorstel vindt niet de minste bijval.
‘Kamperen,’ stel ik voor.
‘Ja, dat had ik ook gedacht,’ beaamt Greet enthousiast.
‘Hoera,’ schreeuwt Mies weer en voor de tweede maal zwaait 't kussen de kamer door, ditmaal terecht komende midden in de flikken, die naar alle kanten stuiven.
‘En hoe wou je dat dan doen,’ vraagt Kit, ‘als ze allemaal weer rustig zitten na 't algemene gegrabbel naar 't verstrooide lekkers.
‘Nou, gewoon in tenten, dat is erg goedkoop en reuzeleuk!’ verklaar ik. ‘Dat doe ik ieder jaar.’
‘En ik ook,’ zegt Greet, ‘'t is ongelooflijk fijn.’
‘'t Lijkt me hemels,’ dweept Mies, ‘als we allemaal maar mogen.’
‘Ik mag in der eeuwigheid niet,’ voorspelt Kit somber.
‘Dan vragen we 't bij jou thuis 't allerlaatst, dan kunnen ze 't niet meer weigeren,’ verzint Ems, die nogal vindingrijk is op zulk gebied.
We redeneren wild dooreen, de meest avontuurlijke
| |
| |
plannen worden verzonnen, gecritiseerd en weer afgekeurd. 't Eind van 't lied is, dat we afspreken ons vacantieplan in principe op kamperen te zullen houden, maar dat we later nog de bijzonderheden zullen bespreken. Voorlopig moeten de anderen maar beginnen, om ze thuis een beetje voor te bereiden op onze avontuurlijke plannen, want we vrezen, dat er vooral bij Kit en Rie wel een massa tegenwerking zal zijn. Greet en ik mogen stellig, wij kamperen ieder jaar en vooral als we ergens in een kampcentrum gaan, is 't zo veilig mogelijk en hoeven we er zeker geen oudere bij te hebben.
‘Als ik maar overga,’ zucht Rie benauwd, ‘dan is er al veel gewonnen.’
‘En als jullie allemaal mogen kan Pa moeilijk op z'n eentje neen zeggen,’ hoopt Kit, ‘ik zal vast beginnen allerlei verhalen te vertellen over kamperende mensen.’
‘Hier,’ zeg ik, haar een kiekalbum in de hand stoppend, ‘kieken van ons laatste kamp, neem maar mee ter illustratie.’
‘Nou,’ besluit Greet de vergadering, die wegens 't vergevorderd uur, 't is warempel al over tien, noodzakelijk uit elkaar moet, ‘nou, over een paar maanden houden we nog een echte vergadering om alles op poten te zetten. Deze tijd gebruiken jullie maar om ze thuis te bewerken.’
Met veel lawaai stommelt de club de trap weer af, duikt in jassen en mutsen, groet Moeder en stapt de straat op, arm in arm, alle zes op een rijtje.
‘Adio,’ schal ik hen na.
‘Adio,’ klingt 't terug door de heldere vriesnacht en dan sluit ik de deur met een bons en trek fluitend naar 't heiligdom, waar ik Moeder gauw nog even verslag uitbreng van ons groots vacantieplan.
‘Wat enig, Joep,’ zegt Moeder direct enthousiast meelevend.
‘Een reuzeleuk plan. Je kunt onze tent wel gebruiken. Daar kunnen er misschien wel drie in.’
‘Moeder,’ vraag ik een beetje aarzelend, ‘vindt U 't niet ongezellig, ik ga anders elk jaar met U?’
‘Maar kind,’ lacht Moeder, ‘als jij dat prettig blijft vinden, zullen we heus nog wel vaker met ons beidjes gaan kamperen. Ik vind 't toch immers heerlijk, als jij geniet met de club. Daar hoor je toch bij. En 't is veel leuker voor jullie om onder
| |
| |
elkaar te gaan. Als je in een vertrouwd kampeercentrum gaat of op een particulier terrein, dan kan dat ook heel best.’
Ik bepeins voor de zoveelste maal hoe anders Moeder is dan alle andere Moeders. De rest van de club was bang, dat ze niet zonder toezicht zouden mogen gaan, maar Moeder, die van die dingen de praktijk kent en kampeert als de beste, heeft alles zelf onderzocht en vindt 't juist beter, als we alleen gaan en prettiger voor ons.
Zou Moeder 't nu heus niet één ogenblikje akelig vinden, dat ik haar voor 't eerst achterlaat en met de vriendinnen uittrek in ons dierbaar tentje.
Ik kijk Moeder tersluiks eens aan. Glimlachend zit ze in 't vuur te kijken, maar alsof ze mijn gedachten voelt, draait ze zich plotseling om.
‘Wat is een mens klein, Joep, als zijn geluk afhankelijk is van wat anderen doen, al zijn die anderen hem nòg zo lief. Ik heb 't heerlijk gevonden' t kamperen met jou en ik hoop, dat we dat nog heel vaak samen zullen gaan doen. Maar je moet nooit denken, dat ik nu geen ander vacantiepretje zal hebben, lieverd, hoor! Ik zal 't precies even heerlijk vinden om bijvoorbeeld nu wat langer met Vader op reis te gaan, want die wou toevallig juist dit jaar twee weken in plaats van één week uitgaan. Hij heeft 't zo druk gehad! Dus meisje, maak maar fijn plannen en pieker niet over mij. Of denk je soms, dat ik jaloers ben op je vriendinnen?’
Ik schiet in een lach om dat gekke idee! Moeder jaloers! Stel je voor!
En opgelucht zoen ik haar goedennacht, trek naar boven en val in slaap, boordevol plannen voor de vacantie.
En ik droom allergriezeligst van ontzettende avonturen, tenten, spinnen, onweersbuien en stieren.
|
|