Woelige weken: november-december 1813
(1988)–Willem de Clercq– Auteursrechtelijk beschermdWoelige weken: november-december 1813
auteur: Willem de Clercq
bron: Willem de Clercq, Woelige weken: november-december 1813 (eds. Willem van den Berg en Hanna Stouten). Querido, Amsterdam 1988
[p. 75] | |
deze stad afkomstig, sprak heden iemand die vrijdagavond hals over kop daaruit gevlucht was, en uit vrees voor de Fransen een zeer grote omweg had moeten maken. Zijn berichten, en die van anderen, komen hier op neer. De benden van Den Haag etcetera, zich van Woerden meester gemaakt hebbende, gedroegen zich veel te zorgeloos, aten en dronken, en lieten de bruggen neer en de wallen onbezet. Bij de overrompeling echter, hebben zij zich moedig gedragen en er is nog menig Fransman gesneuveld. De Fransen, die deze gruwelstukken uitgehaald hebben, behoorden meest tot het strafbataljon. Molitor heeft de stad drie uren aan de plundering overgegeven. Toen de vluchteling vrijdagavond de stad verliet, waren er naar zijn berekening reeds twintig mensen vermoord. De heer Costerius had een aanzienlijke losprijs voor zijn leven geboden, en nadat hij alles overgegeven had, zelfs tot zijn beurs toe, werd hem de kling door het lijf gejaagd. De verbeelding beeft bij zulke gruwelen terug. De jonge vrouw van de Woerdense schipper is de buik opengescheurd en de vrucht op straat geworpen. Een zeer oude vrouw is doorschoten. Een andere vrouw gedwongen om getuige van de dood van haar echtgenoot te zijn. Twee gereformeerde leraars zijn gedood, waarvan één terwijl hij voor anderen om genade smeekte. De roomse pastorie was tot de grond toe uitgeplunderd. In het kort, deze gebeurtenis zal een eeuwigdurende vlek op de natie, en de ellendige die dezelve beval, verspreiden. De heer Mirandole, advocaat uit Leiden, mede tot de uitgetrokken burgers behorende, is op een wonderdadige wijze door zijn huiswaard gered. Hij was gewond in het gevecht en werd verborgen in een stal, waar hij door een reet zijn spitsbroeders zag vermoorden, en werd eindelijk door de boer, bij een rekwisitie van paarden, als zijn knecht zijn de uit de stad geleid. Een ander, die hier ook in Amsterdam is, zag zijn huiswaard voor zijn ogen vermoorden, doch ontsnapte in deszelfs klederen. | |
[p. 76] | |
aant.Dank zij de goddelijke voorzienigheid, die ons voor zulke ijselijke gebeurtenissen heeft bewaard, die toch ook ons hadden kunnen treffen. Schimmelpenninck. Men zegt dat de graaf Schimmelpenninck met de keizer een lang onderhoud gehad heeft, waarbij deze in het begin in zulk een woede was, dat hij gezegd had: ‘Je leur enverrai vingtmille hommes pour percer leurs digues,’ doch dat, door hem onder het oog te brengen (1) dat men een volk wel kan verdrukken, doch nooit zijn oorspronkelijke karakter uitdoven, (2) dat de geest der twee volkeren te veel verschilde, (3) dat zijn beambten het hier wat al te grof gemaakt hadden, hem toch enigszins tot bedaren gebracht had. Utrecht. Het nieuws van de dag is de bevestiging dat Utrecht door de Fransen verlaten is. Zij hebben aldaar bij hun vertrek geen ongeregeldheden gepleegd, maar drie gijzelaars meegenomen. Naar men zegt om deze tegen de heer Truguet uit te wisselen. Aankomst van troepen. Er zijn hier enige honderden Kozakken aangekomen. Dit zijn gereguleerden, die veel beter gedisciplineerd moeten zijn en veel beter uitzicht hebben. Men verzekert dat de Engelsen geland zouden zijn en spreekt vooral van Scheveningen en Noordwijk. Amsterdam. Hier is alles rustig. Men schijnt hier vrijdag en zaterdag verre van gerust geweest te zijn. Er worden hier nog gedurig Fransen van alle kanten opgehaald. Velen van hen werden met wapens gevonden, en men zegt dat hun oogmerk was om de stad van binnen in verwarring te brengen, terwijl Molitor van buiten zou aanvallen. |
|