Naar zijn dagboek
(1869)–Willem de Clercq– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
Hoofdstuk XV.
| |
[pagina 215]
| |
hier en daar wel goed, maar heeft nog al gevoel van zichzelven. Ik viel eindelijk in slaap en wilde mij niet te veel met hem lanceeren. Aan de diligence stonden Messchert en Rijckevorsel. Dat Rotterdam is lief. Het beviel mij weder uitmuntend. De Boompjes, het Nieuwe werk zijn wandelingen, zoo als wij die niet kennen. Bij Rijckevorsel vond ik zijne vrouw (eene St. Martin). Zij is zeer levendig; nu weder hersteld nadat zij zoo lang door eene droevige ziekte gekweld werd. Door het Magnetisme is zij genezen. Rijckevorsel is intusschen verre van bijgeloovig ten aanzien van het Magnetisme, daar hij eenen valschen magnetiseur ontmaskerd heeft. 's Middags gingen wij bij de Wed. Hubert, die mij allerliefst ontving. Van der Hoeven was daar nog een oogenblik; voorts Ds. van eYK, een zoogenaamd liberaal gereformeerde Domine, die het recht goed en hartelijk scheen te meenen. Wij spraken nog al over een en ander theologisch punt. Ik improviseerde gelukkig over Jerusalem. Rijckevorsel is een hupsch kristelijk mensch, ook nog al door ondervinding geleerd, als man en vader beminnenswaardig, hoewel misschien wel eens wat strak. Zijn zoon Huib wilde Romein worden, en had als Held zich alle genoegens van lekkers, lang slapen enz. verboden. 's Ochtends las Rijckevorsel zijne kinderen uit den Bijbel voor, hetgeen mij goed beviel. Toen ging ik naar Nicht H., met wie ik hartelijk over familiezaken als anderszins sprak. Zij schrikte toen zij hoorde dat ik met Da Costa bekend was, en ik moest haar een geheel relaas van zijn doen en laten mededeelen. Ik schreef in haar Album. Van daar haalde mij Messchert af en wij gingen Tollens opzoeken, die zeer vriendelijk was. Ik vond hem bezig met zesthalven te tellen. Zoo iets vindt men toch alleen in Holland. 's Middags zag ik nog een fabriek van bier-azijn van Messchert. Nimmer had | |
[pagina 216]
| |
ik gedacht, dat er zooveel bierazijn bestond. Dertig groote kuipen. De fabriek lag aan de Schiê. 's Avonds kwamen wij eindelijk in de Hollandsche Maatschappij, waar ik het geheele bestuur bij elkander vond. De Concertzaal was geheel vol. De JezuïtenGa naar voetnoot1) gingen goed van de hand. De zaal sprak gemakkelijk. Na de pauze kwam het improviseeren aan den gang. Ik had veel angst, doch ik had ernstig gebeden en God zoude mij hier niet voor de Rotterdammers beschamen. Nu alles liep gezegend af. Het onderwerp Erasmus scheen niet gemakkelijk, even als Rotterdam. Er moeten hier en daar wel eenige zwakke regels geweest zijn, doch het geheel was zeer goed, en zelfs de kunstrechters waren voldaan. Het applaudissement was donderend. Zonderling zoo geapplaudisseerd te worden door menschen die ons bijna niet kennen. Toen las B. een geestig stukje over de schaal van Bacchus, waarin volgens Aristophanes de zware en lichte verzen gewogen werden. Boxman las een goed vers op Feith. Tollens zijn Te Deum laudamus. Daarna kwamen wij bij Rijckevorsel bij elkander, alwaar wij recht genoegelijk bijeen waren tot drie uren des nachts. Ik was druk in gesprek met van der Hoeven en Huet. Er werden verzen voorgelezen, waarvan een van Nierstrasz bij de geboorte van zijn kind, zeer hartelijk. Ik improviseerde boertig over Aristophanes, naderhand tegen Huet over de Franschen. Er heerschte veel harmonie...... Den volgenden dag 's middags argumenteerde ik lang met Huet over Da Costa en bezocht nog een gezelschap bij Messchert...... 's Avonds bij Bogaers.... Ik zat tusschen hem en Tollens die mij op den schouder klopte en zeî: je bent toch een rare vent. Daarop dronk men op den ‘raren | |
[pagina 217]
| |
vent.’ Tollens hitste elk tot improviseeren aan. Eindelijk stond N..... met veel moed op. Men gaf hem Het Vaderland. Hij bracht twintig regels tot stand, doch gedurig naar zijn kuif grijpende; en toen die afgeloopen waren, biggelde hem het zweet langs de wangen en verklaarde hij dood af te zijn. Nu zou B..... over de schoone vrouwen improviseeren. Hij rees op met een gezicht alsof hij ijzer wilde eten, zeide drie zeer goede regels, doch de vierde stuitte, en hij ging bedaard weder zitten. Tot twee uren toe bleef het onderhoud recht genoegelijk. Bij den heldersten maueschijn keerden wij huiswaarts. Het werd laat dag..... Op het Museum hoorde ik dat er een schip zou afloopen en ging met Bogaers derwaarts. Ik had nog nimmer het afloopen van een schip gezien. Het schip was klein; maar het gezicht, hoewel maar een oogenblik van duur, treffend. Wij stonden op de stellaadje waar verscheidene Rotterdamsche schoonen zich bevonden. Toen dineerden wij in familie bij Messchert..... Beyerman was er ook en de heer Mees, kassier, die echter zijne klassieken nog niet vergeten had, en zeer bescheiden was. Ik improviseerde over Geloof. Het plan was zeer goed. De verzen hier en daar zwak. Nog heb ik vergeten, dat ik den vorigen dag bij Bogaers nog middelmatig over het drinken, doch zeer goed over St. Cecilia, improviseerde. Hierin bracht ik den lierzang van Dryden, en dit, met al die verandering van maat, die inderdaad recht gezegend uitviel, trof nu onze Rotterdammers meest van al..... Na den middag bracht ik den avond bij Rijckevorsel in gezelschap door. Men vroeg mij te improviseeren, doch ik was dood van den slaap. Daar ik echter de menschen niet ongetroost mocht laten henengaan, bracht ik nog een geschikt getal van regels over de oudervreugde uit, doch dit was ook alles wat het dragen kon. | |
[pagina 218]
| |
‘Des ochtends gingen wij ter kerk bij van der Hoeven die over Petrus handelde. De leerrede was uitmuntend, niets overdreven, logisch, duidelijk, krachtig en treffend. Na de kerk bij Huet, die vergeefs door het roemen van de fransche taal mij in eene improviseerende furie zocht te brengen. Daarna gingen wij van der Hoeven opzoeken. Ook zijn broeder, de dokter, en Messchert kwam daar. Ons onderhoud had een zeer goeden toon, totdat ik op het einde over Petrus improviseerde, hetgeen gelukkig was. Ik heb dien van der Hoeven hartelijk lief. Al deze menschen toonen mij dat men, zonder in al de uitersten te vallen, God en Kristus toch hartelijk lief kan hebben.Ga naar voetnoot1 Met moeite scheidden wij van elkander en het laatste gedeelte van mijn verblijf, den avond dien ik nog bij Rijckevorsel doorbracht, was meer rekapitulatie van het voorgaande. Den volgenden morgen om 4 uur weêr naar Amsterdam.’ De opgewekte toon, die in dit reisverhaal heerscht, zou weldra plaats moeten maken voor den toon der vadersmart. De Clercq moest zijn tweede kind, den éenjarigen Paul weder afstaan. ‘'s Ochtends was hij nog zoo vriendelijk geweest en had ik met hem nog de kamer rond gedanst. Och het kindje was zoo lief..... Daar zag ik nu den kleine, en zijn gezichtje was nog meer ingevallen. Hij steunde zoo, en dan | |
[pagina 219]
| |
vertrok hij het mondje. Het was akelig, het lieve kind scheen stervende. Daar zaten wij toen. Eene moeder is dan gezegend. Zij is zoo recht waar zij zijn moet, om te helpen in het lijden. Een man zit daar zoo elendig.’ Nu werd de vraag wegens den kinderdoop plotseling beslist. ‘Dit betuig ik, dit weet God, dat ik toen een bijzondere aandrift gevoelde om mijn goed kind aan Kristus te wijden. Men noeme dit nu dweepachtig, onvoorzichtigheid, hoe men wil, ik gevoelde dat ik het moest doen. God vergeve het mij, zoo het zonde was; ik geloof, hoop en vertrouw dat het zijn wil was. Het was zoo heerlijk en troostend. - Mijn vrouw wilde het ook, zonder dat wij er veel over spraken. Ik nam water. God legde mij de woorden van de boven alles heilige instelling des doops in den mond: “Paulus de Clercq, ik doop u in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes.” Nog klinkt het mij in de ooren, ofschoon ik het zelf zeide. God, moge hij ons als Engel het sterven eens licht maken! - O het was een aandrang zoo als ik dien nooit gevoelde. Nu scheen het alles beter te gaan. De kleur kwam weder. Vele teekenen voorspelden eene goede uitkomst, en tegen den middag hadden wij veel hoop. Hij zoog veel beter, het was een ander gezichtje.’ De hoop bedroog. Het kindje stierf. ‘Wij verliezen zooveel op de aarde, maar wij winnen zooveel in den hemel.’ Het was voor het minst eene afleiding dat hij weldra geroepen werd in den Haag, als een der afgevaardigden voor Amsterdam, om de voorbereidende vergadering ten behoeve der nieuw op te richten Handelmaatschappij bij te wonen. Met zijne vrouw en zijn eenig overgebleven kind trok hij nu derwaarts. | |
[pagina 220]
| |
8 Juni.Zonderling is de geschiedenis dezer dagen, dikwijls denk ik er aan zullen zij tot iets verder voeren, of zullen zij alleen eene aangename épisode in mijn leven uitmaken. Ik weet op het oogenblik niet wat ik wensch, lid van de Handelmaatschappij-directie te zijn ja of neen, hier in den Haag of in Amsterdam te wonen. Ik beken dat ik eerst tegen deze week heb opgezien, dat ik liever naar huis gegaan was, doch nu schikt zich ook alles weder op eene zonderlinge wijze. Ik heb niets te doen, toch is er ieder oogenblik wat. Ik was nu weder van geheel Amsterdam afgescheiden en begon, na mijne werkzaamheden, mijne Haagsche tochten met eene visite bij Dirk van Hogendorp dien ik high spirited Da Costiaansch vond. Hij is iemand die eene groote kracht bezit, naar mijne denkbeelden eene groote standvastigheid toont en onwrikbaar vertrouwen inboezemt. Ik sprak met hem recht genoegelijk over onze vrienden. Daarna wierp ik een blik op de bibliotheek. Zoo God mij hier zendt, zou ik daarvan een vlijtig gebruik maken..... Een brillant diner bij Mevr. Boreel. Op het dessert moest ik improviseeren. Mijn eerste greep was: Vriendschap of David en Jonathan, de tweede, Willem de eerste en echte verdraagzaamheid. Alles liep goed af, het had nog beter kunnen zijn, indien ik meer had willen doorspreken, doch ik kende den grond niet genoeg waarop ik stond. Naderhand bemerkte ik tot mijn groote vreugde uit een onderhoud met Mevrouw Boreel, dat de stemming dezer familie waarachtig godsdienstig was. Inderdaad dat diner had mij goed gedaan. Ik geloof niet dat deze konnektie verloren is. Mevrouw Boreel was de eenige, die ik in den Haag tot nu toe trof, die het improviseeren juist, namelijk als een gaaf van God beschouwde, als ook de verplichting dit godsdienstig te appliceeren...... Mevrouw Fagel en Mevrouw van Reede hebben beide eene heerlijke figuur, de laatste eene | |
[pagina 221]
| |
zeer edele physionomie. Er is in goede manieren toch iets dat bevalt, maar zij zijn dan ook volstrekt niet geforceerd. | |
12 Juni.Nu ben ik weêr te Amsterdam. Zwaar is mij de Amsterdamsche lucht op het lijf gevallen, toch word ik recht melancholiesch op het denkbeeld Amsterdam te verlaten. Gelukkig ben ik door mijn verblijf te 's Gravenhage niet bedorven geworden, integendeel ben ik zeer gedwee weder aan de lessenaar gaan zitten en heb goed medegewerkt. Wat de Maatschappij betreft, zoo is er nog een vergadering geweest die echter weinig heeft afgedaan..... Wat mijne positie betreft, zoo zie ik geen licht; komt de zetel in den Haag, dan weet ik waarlijk niet of het zaak is hemel en aarde te bewegen om een post van zesduizend gulden. Het kon met de zaak der Handelmaatschappij nog niet tot een beslissing komen. Aan reizen naar den Haag en audiënties bij den Koning geen gebrek. De onzekerheid waarin hij zich bevond, bracht de Clercq gedurende al de zomermaanden in een spanning, die beide ziel en lichaam menigwerven gevoelig moest aandoen. Wellicht is de volgende bladzijde onder den indruk geschreven van een dier oogenblikken, waarin dit het geval was; zij behelst tevens eene nieuwe bijdrage voor onze kennis van zijne betrekking tot Da Costa. Een dokter voor mijn ziel! Het lichaam was nu veel beter, doch de ziel moest weder in harmonie gesteld worden. Dat deed Da Costa. Hij kwam, hij sprak zoo liefderijk, zoo hulpvaardig, zoo kristelijk, dat ik gevoelde waar het mij schortte. Ik geloof nu aan de hooge leerstukken des Kristendoms, doch nog niet zooals ik ze in werking moet brengen. Te veel theorie, te weinig praktijk. Op de praktijk bracht Da Costa mij nu weder terug. Het goede wordt te veel bij mij gewoonte. Ik geef mij aan de sleur over. Er | |
[pagina 222]
| |
is te veel paradeGa naar voetnoot1 in mijn geheele wezen, te veel zwakheid. Da Costa raadt mij het hartelijk maar geheel openhartig gebed aan. Ik deed dit dan ook door Gods genade, en gevoelde eenen onbeschrijfelijken zegen. Ik voelde behoefte om God in alles als het hoogste, het eerste, het beste te beschouwen en Hem boven alles liet te hebben. Mocht ik nu maar al dat eigenwilachtige, dat bouwen van een huisje naast het huis van God weglaten....Dat zenuwachtig-irritabele is nu op eens verdwenen.... | |
24 Augustuskwam er aan de spanning een einde: ‘Eindelijk de Handelmaatschappij er door. Claude kwam dezen middag om mij te verhalen, dat het gerucht liep, dat ik tot secretaris benoemd was..... Kon ik nu maar met geheele bedaardheid en gerustheid de toekomst te gemoet zien.... L'attente est la chaîne qui lie tous nos plaisirs.’ | |
1 September.Novus ab integro saeclorum nascitur ordo. Une époque tout à fait nouvelle vient de commencer et j'ai voulu former de nouveau une subdivision dans mes Mémoires. Elles pourront gagner en intérêt et contenir des particularités intéressantes sur le corps dans lequel j'ai été engagé, sur quelques personnages du jour, mais elles ne pourront plus rapporter de ces conversations intéressantes avec Da Costa et tant d'autres détails qu' Amsterdam seul pou vait fournir. Enfin, j'entre avec courage dans ma nouvelle carrière, je me remets à la garde de Dieu. | |
[pagina 223]
| |
‘Voila 13 ans aujourd'hui que je commençai ces mémoires; je m'attendais alors à bien autre chose. Au mois de Se ptembre 1817 j'eus le malheur de perdre mon père. Le 1 Sept. 1820 est le moment duquel datent mes malheurs commerciaux. Celui de 1823 fut signalé par une nouvelle baisse dans les grains; enfin, celui de 1824 me conduit à la Haye, pour prendre possession d'un poste auquel j'aurais à peine osé aspirer. Mon nouveau poste va absorber la plus grande partie de mes travaux. Da Costa dit que j'ai acquis un bon fonds de connaissances et de littérature; je dois l'alimenter mais non plus avec cette ardeur inquiète de vouloir tout lire, tout savoir.... Maître de mon temps, je pouvais faire ce que je voulais; maintenant le public me paie et a droit d'exiger que je paraisse ne pas m'occuper d'autre chose...... Mon poste me donnera peut-être l'occasion de recueillir des notes sur les Indes etc.... Enfin j'ai les Archives ici, celles d'Amsterdam à ma disposition, et ceci pourrait m'être utile dans la suite, si je voulais m'occuper de travaux littéraires, traiter une partie de notre histoire ou bien de celle de la Compagnie des Indes. Je perdrai beaucoup en amitié ici; peut être gagneraije en repos. Ma position à Amsterdam entre Claude et Da Costa aurait bien pu me causer des désagréments. Mon premier devoir doit être de conserver ma santé, puisque c'est de là que dépend tout dans ce moment. Un exercice bien dirigé, autant de calme que possible, de la sobriété dans tout, voilà ce qu'il me faut pour conserver avec la bénédiction de Dieu l'exercice de mes facultés personnelles, requises dans ce moment...... Enfin le 1 Septembre nous montâmes en calèche pour nous rendre à la Haye.’ |
|