| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
1819.
Gewaarschuwd voor het improviseeren. - Ontkieming der godsdienstige verandering. - Lord Byron. - Letterkundige arbeid. - Vive la poésie. - Tijd van overgang. - Klachten. - De Kerkklokstoonen.
‘De eerste dag van het nieuwe jaar begroette ons te midden van een gezelschap, half familie, half kennis, waar dan ook de aandoeningen van droefheid, van vreugde, van herinnering te verscheiden waren om door één gevoel uitgedrukt te kunnen worden. Vele redenen tot dankbaarheid vind ik in het vorige jaar, en ik treed dus ook met moed en hoop het tegenwoordige in. De bezigheden namen den grootsten tijd van den dag in, en sterk was dit nieuwjaar verschillend van de tijden toen ik van huis tot huis chokolaad en likeuren ging genieten. Nu geschiedde alles in de vlucht, en in plaats van het lieve Willem, pas braaf op want an- | |
| |
ders wordt je niet groot, ontving ik nu de les van niet te improviseeren. Dát wordt tegenwoordig beschouwd als iets dat mijne zenuwen spant, en ik weet niet welke duizend uitwerksels heeft. Ik heb daarvan echter nog niets gemerkt, en heb deze kunst lang in het verborgen geoefend. Thans echter behandelen mij de geleerde heeren als een latijnsch auteur, dat is, er wordt veel meer uit mij gehaald dan er ooit in gezeten heeft.’
De eerste belangrijke aanteekening waar op mijn oog in dit jaar valt is die van den 7den Februari; belangrijk omdat zij de eerste sporen vertoont van de verandering die later in de Clercq's betrekking tot het Kristendom plaats zou vinden.
‘Muller predikte over de woorden: die hier zaait, zal hier namaals maaien. Schoone gedachten, maar ik moet bekennen, dat mij alles niet helder was..... Dit moet ik echter erkennen, dat Muller, hoezeer ik hem vereer en bemin, niet meer voor mij dat ideaal van godsdienstige stichting is, dat hij eens was. Onze geheele godsdienstoefening is mij te flauw, te zwak, te weinig bezielend, te verbrokkeld. Men hoort een onderwerp behandelen en daarin is het zwak van Muller om dan voor het oogenblik alles daaraan op te offeren. Gaarne wilde ik positief Kristendom, Kristus en dien gekruist, zonder hardheid hooren. Alles wat men nu zegt is evenzeer natuurlijke Godsdienst, en ik geloof toch dat, zonder in geschilstukken te treden, het Kristendom nog iets anders kan en moet zijn.’
Over den oorsprong van deze ontkiemende verandering verspreiden de aanteekeningen vooralsnog geen licht.
Uit dezen tijd dagteekent ook zijne eerste kennismaking met de poësie van Lord Bijron.
‘Ce fut avec un vif plaisir que je reçus des mains de mes amis ce poète dont j'avais beaucoup désiré connaître les
| |
| |
ouvrages. Byron est un être énigmatique comme Bilderdijk. J'ai lu Childe Harold deux fois avant d'oser dire que je le comprenais. J'ai trouvé sous un cadre peu intéressant des tableaux charmants dessinés d'après nature, et tout une poésie descriptive bien plus animée que celle de Delille et de ses faibles rivaux ou imitateurs stériles. Quelques stances sur l'Espagne par exemple sont inimitables et quoique le scepticisme marqué me déplut fort, et que ça et là l'auteur court après l'esprit et même après l'obscénité, on reconnaît en lui un poète de premier ordre.’
Het zal niemand ontgaan, dat het in 1819 moeilijker was dan thans dit oordeel over Byron te vellen.
Hoe moest een geest als Byron de Clercq toespreken, die van zichzelven (Augustus) schrijven kon:
‘Plongé dans les affaires, ballotté entre les craintes de l'amour propre et les élans de l'ambition, entraîné par l'impression du moment, passant du comble de la suffisance au découragement de la faiblesse, me voilà toujours plein de sentiments et de projets nobles, mais faibles dans l'exécution, en voulant toujours à moi-même de ne pas rester fidèle à mes intentions. Me voilà comme toujours. Claude est absent.... il y a donc bien des excuses à faire, mais c'est surtout dans ce moment ci qu'il faut m'accrocher aux lettres, et qu'il ne faut pas négliger une ressource si précieuse qui, si Dieu le veut, pourra un jour m'être si utile et me procurer un contentement auquel j'ai si longtemps aspiré. Johannes von Muller, voilà mon mot de ralliement. J'ai lu encore quelque chose sur ce grand homme. Quelle persévérance, quelle grandeur dans le plan. Non, je veux poursuivre. Des maladies, des désappointements peuvent me frapper; je le sens: gloire, succès, tout est vanité et néant, mais je veux cependant ne pas m'arrêter dans la carrière. Je ne veux pas paraître rien qu'un simple négociant devant Claude riche
| |
| |
de pensées littéraires. Ce n'est pas assez que d'exceller dans une seule profession. Je veux pousser plus loin. Périsse l'amour propre fatal, mais vive le désir de soutenir ce qui est beau, noble et grand parmi les hommes. Vive la poésie, non celle des vers et des poèmes, mais celle du coeur qui sait vivifier le tout, portant partout le cachet du génic. J'ai parlé après des semaines, je suis plus libre, plus résolu maintenant. Je sens comment on peut se suffire. - Animo.’
In dit jaar 19 treft men verscheidene zulke aanteekeningen aan. Het is of de Clercq gebukt gaat onder een gevoel van moedeloosheid. Hij moet zich telkens de sporen geven. Betrekkelijk en altoos voor zijn doen, wordt er ook weinig door hem gelezen. Geen wonder. Vroeger zat hij met een boek voor zijn lessenaar. Thans moet hij hard werken voor vrouw, moeder en zusters. Zoo hijgt hij naar verademing. Hij kan tot niets geregelds komen. Eigenaardig is in dit karakter die telkens wederkeerende besluiteloosheid, dat ontbreken bij zijne letterkundige ontwikkeling van elk vast plan. Te vergeefs heb ik getracht in de door hem gelezen boeken eene doorloopende lijn te ontdekken. Had hij bij zijne belezenheid niet een stalen geheugen bezeten, hij had van zijne lektuur slechts weinige vruchten kunnen plukken. Elk ander zou onder den overvloed bezweken zijn. Las hij niet te veel om te kunnen denken? Die vraag stelde hij zichzelven wel eens. En wij zouden willen vragen: dacht hij niet te veel over zichzelven na om gelukkig, om met levenslust bezield te kunnen zijn? Dit is zeker, illusiën omtrent eigen waarde heeft de Clercq zich nooit gemaakt. Reeds nu kwelt hem de geringe dichterlijke verdienste van zijne improvisatie vergeleken met den bijval dien de improvisatie, omdat zij improvisatie was, hem deed inoogsten. ‘Ik word aangegaapt als een wonder’, schrijft hij bij herhaling, ‘maar dit maakt mij nog niet tot dichter, dit heb ik buitendien
| |
| |
met kunstpaardjes en goochelaars gemeen.’ ‘Dit is hinderlijk’, zegt hij ergens, ‘wanneer men toch zelf overtuigd is, dat de zaak slechts op een handigheid (einen Handgriff) nederkomt; het kunstje, niet de kunstenaar kan in mij bewonderd worden.’ Hier begint reeds dat wroeten in eigen binnenste, die edele ontevredenheid met zichzelven, die zijn geluk en zijn ongeluk zal zijn.
De Clercq verkeert thans kennelijk in een tijd van overgang.
‘Il me manque plusieurs choses.... Il me manque toujours la fermeté, le calme philosophique et la confiance religieuse qui sont si nécessaires, il me manque l'égalité d'humeur et le vrai génie pour les arts, enfin il me manque un ami qui soit quelque chose pour moi.’ (Claude was altijd nog afwezig.)
Waar is de opgewekte toon, de levendige belangstelling van vroeger? Cor inquietum est. Het zijn voortdurend klachten.
‘Moeilijk is het bij de beslommering der omstandigheden, oogenblikken van rust en nadenken te vinden. Gaarne verwijlt de mensch in die drukte die hem omringt, die hem in het oog van zijne onderhoorigen, van zijne medeburgers zoo belangrijk maakt, en men gewent zich zoo licht om zichzelven te vergeten. Doch indien men dit dan dikwijls slechts aan zichzelven te wijten heeft, hoe zegenend dan ook die oogenblikken, waarin men als met een bliksemstraal alles weder inziet, en het masker, dat ons dan steeds als eene tweede natuur bedekt, weder afwerpt. Dit had dan nog heden (10 Juli) plaats. Een boek, de kerkklokstoonen, met eene treffende beschrijving van het geluk van een gehuwd paar bracht ons in de goede stemming en nu barstte het hart los. De hartelijke uitdrukking van onze liefde, het gevoel van onze onwaardigheid, van onzen plicht om hooger, meer waarachtig
| |
| |
in den zin van het kristendom te leven, dit alles konden wij nu ongehuicheld uitdrukken....... Ik werd meer en meer overtuigd, hoe er een weg was om tot die kalmte te geraken, waarbij dan de uiterlijke bezwaarnissen van het leven in de tweede, en het leven voor God en Kristus in de eerste plaats komen. Neen, het is toch daarin alleen, dat ons wezenlijk geluk gelegen is. Vader in den Hemel, geef toch hiertoe uwe kracht, leer mij waar van valsch onderscheiden en toch alles aanwenden om meer vooruit te streven. Maar hoe flauw is nu alles, wat ik nederschrijf......... O hoe gaarne wilde ik daar eens staan als een dergenen, die hier op de wegen Gods gewandeld hebben en die Hijzelf zoo zacht uit dit leven geleidt... Doch hier, in dit denkbeeld, ligt nog trotschheid, en dit gevoel ik, dat dan, als deze stemming zich geheel en al van dat aardsche, van die zelfverheffing losmaakt, als dit alles gedaan wordt uit liefde tot God, tot onzen Verlosser, als dit alles uit het innige van het gemoed stroomt, en geen denkbeeld, maar gevoel, denkbeeld, daad te gelijk is.... dan kan alles beter gaan. Luim, trotschheid, eigenwaan, bekommernissen, deze vijanden moeten bestreden, deze, geve het God, vernietigd worden.’
Ontevredenheid, onbevredigdheid van alle zijden. En toch zijn zij zalig, die hongeren en dorsten. |
|