Naar zijn dagboek
(1869)–Willem de Clercq– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 92]
| |
godsdienst, liefde, deugd, vriendschap en kunst gerust het pad des levens tot aan het einde bewandelen.’ Ligt er niet iets aandoenlijks in dat woord gerust? En denkt men niet onwillekeurig aan Athene's toespraak tot Perseus vóor zijn gevaarlijken tocht? Wellicht verwacht menig lezer de Clercq reeds met eenig ongeduld op letterkundig gebied terug. Daar munt hij inderdaad uit door helderheid en een onbevangen oordeel. Het verheugt mij reeds den 3den Januari eene litterarische aanteekening te vinden. R. is een van die menschen, die inderdaad achting verdienen, en die in een vak ook inderdaad uitmunten. Zijn vak is de hollandsche literatuur. Een vak van veel waarde, doch men moet toch nimmer vergeten, dat men niet altoos bij de namen van Hooft en Vondel zweren kan, en dit is toch zeer het geval bij onze tegenwoordige professoren in de Nederduitsche Welsprekendheid en Letterkunde, die uit Hooft schoonheden halen, welke deze misschien nimmer daarin heeft willen plaatsen. De hollandsche letterkunde is ten uiterste rijk aan schoonheden. Wij hebben evenwel geen Horatius, geen Tasso, geen Schiller, en het is meer hoogklinkend dan waar, wanneer men op het graf van Vondel leest: ‘Virgiel en Sophocles en Flaccus dekt dees steen.’ De onbepaalde blinde bewondering van voorgeslachten is hem in meer dan een opzicht vreemd. Zoo, naar aanleiding van een kopieus diner bij een ouderwetsche familie: ‘Je dus me trouver quelques heures à table..... ayant devant moi un amas de viandes et de mets sur des plats de porcelaine d'une grandeur démésurée et portant de toutes les manières l'empreinte du siècle dernier. Il n 'y avait point de fuite à prendre. On but fort sérieusement à l'hon- | |
[pagina 93]
| |
neur du produit du sol hollandais, du kaas; on fuma à outrance et on vit règner en tout une profusion qui tenait à une manière de vivre oubliée depuis longtemps par les premières classes de notre société. O nos bons ancêtres, vous avez étè de bonnes gens, mais vous avez dû posséder des estomacs bien plus grands que les nôtres.’ Is hij geen laudator temporis acti, hij is daarom bij buien met zijn eigen tijd juist ook niet bijzonder ingenomen: ‘Rien n'est plus froid que ce monde-ci. Une amitié sans chaleur, un amour sans idéal, une poésie sans hardiesse, l'amour de la patrie sans sacrifices, la religion sans enthousiasme.... L'on ne fait rien qu'anatomiser les hommes, les réputations et les pensées. En s'opposant à cet ordre de choses, en voulant réformer, on ne gagnerait rien. Les réformateurs ne sont pas à la mode, les enthousiastes passent pour fous. Il vaut toujours bien mieux cacher son esprit que de le faire paraître....... Je crois fort à la perfectibilité de l'espèce humaine, mais d'après ce qu'on en voit, nous ne sommes pas encore trop avancés........ Ah souffrons les ridicules des hommes: pourvu que l'on craigne Dieu, qu'on soit animé d'amour et d'amitié et qu'on ait son pain quotidien, que fait le reste?..... Indépendance, vraie et unique satisfaction du sage! On trouve bien peu d'hommes qui osent s'envelopper dans le manteau de la pauvreté.’ Ook deze boutade stond waarschijnlijk met een eigenschap in de Clercq's karakter in verband, die hij evenmin verheelt als verontschuldigt, en die zeker tot zijn lijden op later leeftijd niet weinig bijgedragen heeft. Wij zouden die eigenschap overgevoeligheid willen noemen. Hijzelf heeft haar lichtgeraaktheid genoemd: ‘Ik bemerk bij mijzelven nog steeds eene te groote lichtgeraaktheid, eene te groote geneigdheid om zaken in een | |
[pagina 94]
| |
toon op te nemen, waarin zij niet gemeend zijn. Dit overblijfsel van de driftigheid, die mijne jeugd kenmerkte, moet echter nog weggeruimd, even als die melancholiën, die nog in den vorigen winter hevig waren, doch die zich nu, Gode zij dank, meer en meer ophelderen. Indien ik slechts het geluk van bemind te worden leer waardeeren, dan moet alles goed zijn.’ Veel in die melancholiën moet wellicht ook op rekening van een uitwendig leven komen, dat met zijn inwendig gemoedsbestaan vaak zoo weinig overeenstemde. In deze tegenstelling vergunt hij ons van tijd tot tijd een blik. ‘Een dompig kantoor is een slecht toevluchtsoord voor een poëtischen zin. Maar als de lieve zomer eindelijk aanbreken zal, dan zal ik weer onder Gods vrijen hemel gaan en den adem der lente inzuigen, en dan zal ook de bloesem der dichtkunst zich wel weder in mij ontwikkelen. Het ontbreekt mij tegenwoordig aan geene gedachten, maar als ik ze wil opschrijven, zoo ontbreekt mij een lokaal. Ik zie mij bovendien door eene menigte onderwerpen, die allen evenzeer verdienen bezongen te worden, in verwarring gebracht.’ In verband met het talent, dat hem later in zoo hooge mate onderscheidde, heeft de volgende mededeeling zeker haar belang. ‘In den vertrouwelijken vriendenkring, in den arm der geliefde zou ik mij geheel aan den invloed der dichtkunst kunnen overgeven en als improvisator grooter dan als dichter zijn.’ Hij wil natuurlijk zeggen: grooter dan als schrijver van verzen. Helmers was in dit opzicht de Clercq's tegenvoeter: ‘Helmers kon dikwijls verscheidene dagen achter elkan- | |
[pagina 95]
| |
der verzen maken, hetwelk, dunkt mij, al een sterke soort van straf zijn moet.’ Het improvisatie-talent is langzaam aan het opkomen. Zoo lees ik (25 Maart) bij de vermelding van een verjaarsfeest ter eere zijner aanstaande schoonmoeder: ‘Aan verzen en geschenken was geen gebrek en door eenige geimproviseerde regels strooide ook ik eenige bloemen op het feest van den dag.’ Op de Clercq's twintigste jaar heeft zich dit talent als ‘bij toeval’ geopenbaard, ten huize van zijn vriend, den reeds genoemden Claude Crommelin, zoozeer bij toeval, dat men de Clercq vroeg, of hij wel wist, dat hij in verzen sprak. Deze eerste onwillekeurige improvisatie geschiedde in het hoogduitsch. In datzelfde jaar (1815) werd door hem nog eenmaal geïmproviseerd. Het was op een Zondag avond, wij haalden de meisjes van den krans af. Toen de improvisatie geëindigd was, viel Caroline mij om den hals: ‘“Lieve Willem doe dat nooit weêr.”’ De zenuwachtige spanning, waarin hij verkeerde, scheen dezen raad uittelokken. Ik moest. teekent hijzelf ergens aan van het jaar 1816 gewagend, in dien tijd altijd beginnen met eerst wat nonsens te zeggen, een stoel om te werpen enz. Op den eersten dag van het jaar, dat ons thans bezig houdt, improviseerde de Clercq het eerst voor ‘zijne familie, die zeer zonderling er van opzag.’ ‘Door de twee grootpapas werd ik sterk gewaarschuwd, er mij niet aan toe te geven.’ De zeer korte geschiedenis zijner improvisatie heeft de Clercq zelf op de volgende voortreĩielijk lakonieke en gestrenge wijze beschreven: ‘In 1815 begon ik te improviseeren. Tot 1821 was het meest voorbereiding in de familie. - Van 1821, toen het meer bij geletterden bekend werd, toen elk er van sprak, ging het opklimmende tot in 1824. Mijn verblijf als afge- | |
[pagina 96]
| |
vaaridigde te 's Hage was eigenlijk het oogenblik van den hoogsten glans, en ik ware er geheel onder bezweken, naar ziel en lichaam, had de hand Gods mij niet bewaard. Van 1824 tot 1837 hield zich de zaakGa naar voetnoot1 staande, doch de bloeitijd was eigenlijk reeds uit, toen ik in Aug. 1824 tot sekretaris benoemd werd. Bij mijne vrienden begon het 1819/1820 reeds te verslappen. Het waren de historische onderwerpen en het spreken voor groote gezelschappen hetgeen weder nieuwe uitbreiding gaf.’ Mij komt het voor, dat wij met dit korte verhaal over een zoo belangrijk onderwerp niet zeer ver af zijn van het zeer verhevene, en dat men nauwelijks weet wat meer te benijden de Clercq's talent dat hem tot improviseeren, of de Clercq's karakter dat hem tot deze beschrijving zijner improvisatiën in staat stelde. De onderwerpen die vóor 1821, gelijk wij gezien hebben, niet in het openbaar behandeld werden zijn de volgende: de Prins van Oranje, Leonidas, Genoegens der Liefde, de 28 December 1815, afscheid aan mijne vier vrienden H.C. Gildemeester, H.D. Gildemeester, C.D. Crommelin, J.E. Pauly (voor de Petersburgsche reis), Verjaardags- en andere gelegenheidsliederen, Crême fouetté, Ouderliefde, Geschiedenis der wijsbegeerte, Spaansche omwenteling, Nebukadnezar, eene parel, de Rhijn, Boekdrukkunst, het Zuiden (toen de Clercq over dit onderwerp improviseerde, zag hij voor het eerst. Isaac da Costa, destijds, het was in 1820, nog Israeliet), wat mijne vrienden voor mij zijn moeten als ik eens minder voor hen ben, Spanje, Venus Urania, Maria Stuart, een kurk, de haring, Toonkunst, Beeldhouwkunst, Buskruid, (in gezelschap onder anderen | |
[pagina 97]
| |
van Borger, van der Palm en da Costa), de rekenkunst van Bartjes. In den loop van dit werk zal de gelegenheid zich noch dikwerf genoeg voordoen om op de Clercq's improvisatiën terug te komen en daarvan eenige wetenswaardige bijzonderheden mede te deelen, altijd voor zoover zij mij uit de Clercq's aanteekeningen bekend zijn. Ik wil hier dus dit belangrijk onderwerp verlaten en, gelijk ik het tot hiertoe deed, de tijdsorde blijven volgen. Hier zij nog alleen vermeld dat, terwijl de Clercq's zeldzaam talent zich reeds in 1815 en 16 geopenbaard had, er in het handschrift eerst in 1817 en dan nog slechts, gelijk de lezer zelf heeft kunnen bespeuren, als ter loops van gesproken wordt. Ofschoon nog niet in publiek improviseerende, trad de Clercq toch reeds in dezen tijd als letterkundig persoon buiten den engen vriendenkring op. ‘Ce fut (30 Juli) mon premier succès littéraire en public à Harmonica. J'y lus quelques pièces et je goûtai la joie d'être applaudi et la douce satisfaction de voir la mia y assister. Tremblante et timide avant la lecture, elle était rayonnante de gloire et de joie après, et je puis avouer sincèrement que je goûtai plus de contentement en la voyant si heureuse qu'en recevant moi-même des compliments.... Il faut avouer que c'est pourtant quelque chose d'agréable de parler en public. J'eus beaucoup de monde; aussi cette soirée me procura t-elle un grand plaisir, quoique je sens toute la vérité de ce vers de Délille: la censure déchire et la louange effleure.’ Om zijne la mia beweegt zich dus een goed deel ook van zijn letterkundig leven. Evenwel, nog een andere vrouw, zijne zuster,Ga naar voetnoot1) had voor de Clercq eene ongewone betee- | |
[pagina 98]
| |
kenis, en het zou eene leemte zijn wanneer wij aan deze innige betrekking niet een bladzijde gunden. Thans heet het: ‘Heden was het de feestdag mijner lieve zuster, met wie ik wezenlijk niet minder door de banden der vriendschap dan door die van het bloed verbonden ben. Schoon weinige bladen ooit aan haar toegewijd werden, zoo vereer en bemin ik toch steeds in haar de lieve beminnende zuster, die kunstzin met hartelijkheid, ijver met een uitmuntend gezond verstand en rede met gevoel vereenigt. Misschien schijnt ook weldra voor haar de star der liefde.’ Voor beide, voor zijne zuster en voor hem, zou echter eerst nog een star in het leven ondergaan: .... Ik kan mij het gebeurde nog niet als wezenlijk gebeurd voorstellen..., nog niet met het denkbeeld mij vereenigen, dat onze goede beste vader ons voor altijd ontrukt is.... Ik had papa met de grootste gerustheid verlaten, maar uit deze gerustheid werd ik door een woord aan 't laatst der Beurs ontrukt. Ik vloog naar huis, doch het was te laat. De goede, beste, liefderijke vader en echtgenoot was bezweken. Éen oogenblik, een kreet had zijn leven geëindigd. Daar zag mijne hartelijk beminde moeder dan hem met wien zij lief en leed gedeeld had, met wien zij nu bijna vijf en twintig jaren vereenigd was, op eens van hare zijde gescheurd, zonder afscheid, zonder vaarwel. O dit was verschrikkelijk, doch gelukkig voor den lijder, die nu zooveel lijden ontweken was en wiens zoo vooruitgeziene, langzame vermindering ons zeker minder plotseling getroffen doch meer innerlijk gefolterd zou hebben. Doch van den anderen kant, hoevele genoegens had hij in den kleinen kring welken hij zoozeer beminde bij zijne echtgenoote en kinderen nog kunnen smaken, daar hij zoo recht voor huiselijk geluk geschikt en dat geluk waardig was. Doch God heeft het anders gewild, en wij moeten in zijnen wil be- | |
[pagina 99]
| |
rusten...... Nog zie ik dat oogenblik toen ik mijn goeden papa daar zag nederliggen. Hij was niet meer, maar eene zachte sluimering, ja ik durf zeggen een glimlach rustte op zijn gezicht..... Met weemoedige teederheid zullen wij aan den zalige gedenken, die ons allen zoo lief had, die zoo lang hij slechts kon zoozeer voor vrouw en kinderen arbeidde, die allen ten vriend, ten vader, ten helper strekken wilde. God geve ons kracht om op het voetspoor van zijne deugd de plaats bij hem in die gelukkige toekomst te verkrijgen... Sterfhuis. Verzameling van alles wat treurig en verschrikkelijk kan genoemd worden. Redeneeringen over zaken en omstandigheden waarvan men anders met schrik terugdeinst. Eene gedurige opeenstapeling van onaangename en hartverscheurende herinneringen, ziedaar de geschiedenis van deze dagen..... welke oogenblikken; de hartelijke droefheid van mijn goeden oom, die zich nu van alle zijne zoo geliefde broeders en zusters verlaten zag, - de hevige smart van mijne goede zuster...... Zoo ja, dan in 't graf geworpen, beweend en vergeten. God, laat dit mijn geval niet zijn. O laat mij dikmaals met weemoedige aandoening, dikmaals met versterkende herinnering aan mijn dierbaren vader gedenken, die zoo wezentlijk ons geluk wilde en ons eene opvoeding gaf, waaraan wij alles te danken hebben wat wij nu zelven genieten of eens genieten kunnen. Als mij nu en dan eens een weemoedige twijfel bevangt, dan moge ik mij oogenblikkelijk aan al dat goede herinneren, vertrouwend tot den Almachtigen opzien, en alleen dankbaarheid gevoelen........ .... Ja ook dit was weder een post, de zoo beminnende, bejaarde moeder van mijnen vader, die nu reeds drie van hare lievelingen verloren had, onzen drempel te zien betreden. Hij die oud van dagen wordt ziet veel, doch lijdt ook veel, en alleen de gedachte dat God kruis naar kracht | |
[pagina 100]
| |
geeft kan haar troost verschaffen. Ik zag haar, doch was stomp van aandoening en denkbeelden, en kon de zaligheid niet meer genieten van met haar te weenen........ Eene wandeling met Claude zoo in de vrije natuur. Nu ging het beter. De vrije natuur geeft harmonie in onze ziel, in onze denkbeelden. O schoone hemel, tot u durf ik opzien. Daar zal aardsche zorg en aardsche zwakheid vergeten zijn... Ja nu wordt het beter; met Claude aan den arm kon ik alles beter doorzien, schepte ik nieuwe hoop, nieuw vertrouwen.... En dit was de schrikkelijke dag.... Eindelijk was alles afgeloopen...... Met kalmte werd over alles gesproken. De grijsaard moede van den arbeid wilde den avond zijns leveus nu verder in den stilleren schoot der huiselijke rust doorbrengen. Voor mij moest dus eene affaire opgericht, een associé gezocht worden. De hoop verlevendigde echter alle deze beelden. De gedachte weldre chef te zullen zijn naar mijn wil, en met iemand mij gelijk in jaren de zaken te kunnen uitbreiden en voeren - vroeger huwelijk, meerder aanzien, alles verdreef het duistere en in éen woord, alles lachte nog..... | |
21 Sept.Rustdag. Muller, de gevoelige, de zoo edel denkende Muller, die zich reeds als onzer aller vriend getoond had, verdreef voor ons den schrik des doods, en toonde ons de lachende beelden der onsterfelijkheid. ‘.... J'employais mes efforts à chercher celui dont le fonds et le zèle pourraient m'être utiles à faire de notre comptoir une nouvelle création pleine de vigueur et d'activité.’ Wel had de Clercq troost en bemoediging noodig. Hij bevond zich in een moeielijken en onzekeren toestand. De zaken zijns vaders, in den laatsten tijd niet zeer gunstig, verzekerden hem geen onafhankelijk bestaan, en verminderden het uitzicht op een spoedig huwelijk. De aanteekeningen getuigen van dien indruk. ‘Elle (onnoodig te zeggen wie) tâcha vainement de me | |
[pagina 101]
| |
consoler; cela ne saurait réussir d'abord chez moi, et il faut toujours quelque temps avant que je sois remis. Cependant au milieu de cette affliction, plus passionné que jamais, je tressaillais auprès d'elle....... Nous avons donc à nous défier même de notre douleur.’ Het diepzinnige woord kon van Pascal zijn. De Clercq laat den moed niet zinken. Hij werkt voor zijn dagelijksch brood. | |
2 October.Gedurig in denzelfden kring voortgezweept, en met moeite eenige oogenblikken voor liefde en letterkunde uitsnipperend, is mijn geheele leven, mijn uitzicht, alles voor mij veranderd. O zwakke mensch, hoe willen wij over de omstandigheden zegevieren. Eens geheel met droombeelden der dichtkunst vervuld, dacht ik altoos voor mijzelven te zullen kunnen leven, en beschouwde de dagelijksche bezigheden met een geringachtend en medelijdend oog. Nu in diezelfde bezigheden ingewikkeld, moet ik van de zen alleen al mijn hoop op geluk voor het tegenwoordige en de toekomst verwachten. Doch heb ik nict vaak de Almacht om meer werkzaamheid, om een meer uitgebreiden werkkring gebeden. Het oogenblik is daar, waarin mij deze last opgelegd wordt. En zou ik dan nu daarvoor terugbeven, en niet met moed dat wat de hemelsche Vader mij zendt, op mij nemen? ‘..... Ik dacht reeds zoo ver te zijn, zoo dicht bij mijn huwelijk, en nu moet ik, even als de kinderen die op het ganzenbord spelen, over de pot weder achteruit tellen. O dit valt hard.’................................. ‘.... Een nieuw tijdvak in mijn leven. Ik teeken den naam van S. en P. de Clercq, een naam mij steeds dier baar, en God geve dat door mij die naam den ouden en niet alleen uiterlijken maar ook innerlijken glans verkrijgen moge. | |
[pagina 102]
| |
Indien het aan mijne pogingen gelukken mocht, mijne moeder en allen den mijnen een bestaan te verschaffen, dat zou een weldaad zijn, zoo groot, zoo zegenrijk; doch ik gevoel dat geene eigene kracht, maar alleen een alvermogende zegen mij daartoe in staat kan stellen.... Moedig voortgetreden op het eens ontgonnen pad, en dan zal ook God mij niet verlaten.’ ‘...... Een schoone leerrede van Muller over de kristelijke liefde, over die heerlijke lofspraak welke de zoozeer gevoelvolle en driftige Paulus van de liefde maakte. Doch ten uiterste moeilijk is het die liefde geheel te gevoelen. Gemakkelijker is dit in de hut des kluizenaars dan in het kantoor van den koopman, gemakkelijker in de eenzaamheid van het klooster dan in de bezigheid van het dagelijksch leven, en om daar dikwijls in nederdrukkende omstandigheden en bezigheden Gode en den menschen het zijne te geven zonder aan de eene of andere zijde de palen te overschrijden, ziedaar de zoo moeilijke, de bijna onmogelijke triumf van den Kristen.’ Dit moeilijk jaar zou evenwel niet eindigen eer de handelsaangelegenheden weder een gunstiger aanzien hadden verkregen. Onder den datum van 12 December vind ik het volgende aangeteekend: ‘... God, in mijn zaken zegent gij mij, want is het niet inderdaad een zegen, dat zooveel mij reeds gelukt. Velen tevreden gesteld, dat belooft alle zegen voor de toekomst. Geef mij dan verdubbelden ijver. Laat mijn lust in mijne zaken niet verdooven. Het worde mij gegund mijn oog steeds op mijn heerlijk doel gericht te houden om eens door eigen middelen moeder en vrouw te onderhouden. Dit gevoel is nog hemelscher en zegenrijker dan het gevoel dat ons de lektuur van eenige regelen uit Virgilius of Horatius geeft.’ |