Per karos naar St. Petersburg. Reisdagboek van de Amsterdamse graanhandelaar uit het jaar 1816
(1962)–Willem de Clercq– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Nog iets over Bremen, bouw, beurs, raadverkiezing, concert, schouwburg, het museum, de Union, de Hanseaten29 Maart-3 April
| |
[pagina 24]
| |
heeren Fürstenau maakten als fluitspelers den voornaamsten luister van hetzelve uit. Wanneer men vreemd op een plaats is, is het juist als of al diegenen welke men ziet, eene soort van comedie spelen en men kan zoo regt op zijn gemak waarnemingen maken. De middag is hier lang en wordt zeer dikwijls aan de vermaken gewijd, men dineert ten twee à drie uur en soupeert ten negen. Het gezigt op den Wezer is zeer schoon. De wallen zijn en blijven steeds eene allerheerlijkste wandeling en het gezigt van den zelven op de omliggende streken, met lusthuizen en tuinen bedekt, is indedaad zeer bevallig; het volk spreekt over het algemeen plat Duitsch. De Deutschers zijn over het algemeen groter liefhebbers der vermaken dan wij; zij maken meer wind van hunne Geschäfte, maar zij moeten ook meer verstrooijing hebben, en in 't geheel genieten zij beter het leven. De Zondag is hier een dag voor algemeen vermaak geschikt. Bijna ieder fatsoenlijk man heeft zijn rijdpaard, of korfwagen, en dan gaat het er maar frisch op los. - De Wal, die door alle de Bremers als een nationaal meesterstuk behartigd word, is dan volgepropt met wandelaars. On se jette un salut, un sourire, un regard. Alles is verder toch vrij stijf; ongetrouwde jongelieden van beide kunnen, zouden zig niet gearmd op dezen wal durven vertoonen; voorts is buiten de poort alles met lusthuizen bedekt. - De schouwburg speelt Zondags ook, en men danst ook wel op dien dag. - De stad zal nu hoe langer hoe meer verfraaid worden, want de oude elendige huizen die men nog hier en daar op de wallen vind, zijn nu meest aan bijzondere persoonen tot afbraak verkocht; welke aldaar nu nieuwe zullen oprigten. Hier en daar vindt men heerlijke wooningen, de koopmanshuizen zijn meest zeer schoon ingerigt; het voorhuis is eene soort van kelder en dan zijn agter hetzelve pakhuizen; ieder heeft bijna zijn eigen huis. Onder de gebouwen bewondert men den Dom om zijn hoge oudheid. Het bovenste gedeelte van het dak wierd er door den bliksem eens afgeslagen; het prijkt nog, gelijk het stadhuis, met veele Gothische versiersels, eene herinnering aan dien tijd toen Bremen, Lubeck en Hamburg, aan het hoofd van het groot Hanseatische verbond, alom hunne vlag deden eerbiedigen. Ik beschouwde ook nog eens den Roland.Ga naar eind13 Dit colossaal beeld is hier indedaad ook een nationaal gedenkstuk. De Franschen hebben het weg willen voeren, doch zijn | |
[pagina 25]
| |
steeds daarin verhinderd geworden. Op zijn schild staat een spreuk, nagenoeg beduidende, ik heb u de vrijheid gebragt. Deze Roland speelt een grote rol in veele aardigheden der Bremers. Zodat men bijvoorbeeld van iemand zegt wiens familie niet bekend is, het is een neef van den Heer Roeland. De Zwinger is ook nog een overblijfsel van vroegere tijden. Het is een grote ronde toren die steeds voor tuchthuis gebruikt wierd en er al zeer barsch uitziet. Verder ziet men terstond dat deze stad eene koopstad is. Aan den oever van den Wezer worden gedurig goederen geheessen, en goederen aangebragt, overal ontmoet men zwaarbeladene wagens die over de straten, die al zeer onbevallig geplaveid zijn, henen rollen. De vrouwen, zelfs die van eene geringe classe, hebben een bevallig voorkoomen, en trippelen met hunne zwaar beladene manden en zwarte pelerines dooor de stad heen en weder. Ik bezocht de schouwburg. Dit is een vierkant gebouw dat op den wal staat, voor het zelve staat het Latijnsche opschrift Interponite gaudia curisGa naar eind14. Van binnen wordt men terstond getroffen door de weinige zindelijkheid die in zulk een gebouw heerscht, daar de banken niet veel netter zijn als in de avondspellen op de Botermarkt.Ga naar eind15 Het valscherm is beschilderd met een landschap waarop rozen en bijkorven staan, en dat al van eenen bijzonderen slegten smaak is. Men gaf dezen avond das Epigramm. Zeker een van de beste stukken van KotzebueGa naar eind16 en hetwelk wezentlijk belang inboezemt. De manier van spelen is hier weder geheel anders als bij ons. Tusschenbeiden wordt er wel eens een enkele beweging te veel gemaakt. Alles wordt gechargeerd, maar daarentegen klinkt toch de Deutsche taal zeer bevallig, vooral in den mond der vrouwen. De rol van de vrouw van de kanzleij-directeur wierd zeer goed door Mad. Zitschka uitgevoerd. Deze schouwburg speelt hier vier à vijfmaals weeks; in de bak ziet men alleen heeren. Men speelt gewoonlijk maar één stuk en dus ziet men niet de helft van hetgeen onze schouwburg aanbiedt, doch daarentegen zit men ook op de eerste rang voor 18 Hollandsche stuivers. Ik wierd hier ingevoerd in het Museum. Reeds vroeger gaf ik eene beschrijving van het hierbij gevoegde cabinet van natuurlijke historie. Men heeft hier verscheidene kamers ten gebruike van het gezelschap. Hetzelve is ingerigt in de trant van Felix MeritisGa naar eind17. Eene | |
[pagina 26]
| |
schone voorgevel met kolommen, versiert dezelve, jammer dat deze, op eene elendige naauwe straat uitkoomt. Men vindt hier in een leesvertrek alle mogelijke tijdschriften, alles is op eenen grootschen en schonen trant ingerigt. Wekelijks worden hier voorlezingen gehouden. - Het gezelschap de Union heeft het gebouw, aan hetzelve toebehorende, geheel nieuw doen optimmeren. Men vindt hier ook eene leeskamer waarin de werken der beste Deutsche schrijvers gevonden worden, en deze kamer is voorts met de afbeeldingen der grootste Deutsche dichters en prosaïsten versierd. Ik zag hier het silhouet van eenen jongeling uit dit gezelschap, die in den oorlog der onafhankelijkheid voor het vaderland gesneuveld was. - Dit afbeeldsel was met een toepasselijk vaers vergezeld en voorts met een lauwerkrans omhangen. Dit gezigt trof mij. Heil het land dat den dapperen medeburger nog weet te waardeeren en waar zijne gedachtenis ook nog na den dood blijft voortleven. Ik zag hier in de schouwburg den Attila vertoonen. Arme Werner!Ga naar eind18 Ik geloof dat gij dikwijls u zelve niet begrepen hebt, doch deze menschen begrepen U nog minder. De decoratiën waren ten uiterste gepast, want men zag bijvoorbeeld eenen Romeinschen zaal waarvan het schutdoek een schoorsteen met marmeren mantel, waarboven een oud familieportrait, vertoonde. Voorts was er eene decoratie van een opgaande zon, die zig eensklaps vertoonde en al zeer hard geschilderd was. Attila was een stevige knaap die nu en dan goede oogenblikken had, maar tusschenbeide zijn rol maar geheel niet begreep. Nu, ik geloof ook dat voor het publiek menig woord ‘ein heiliges Dunkel’ bleef. De slaven aan het hof van Romen dansten al zeer slegt, doch de Hunnen en Romeinen vochten nog slechter. AetiusGa naar eind19 stierf met zeer veele stuiptrekkingen en wierd ook door het publiek over dit meesterstuk zeer toegejuigd. De koren, die bij de lezing zoo goed bevallen, waren onverdraaglijk en het accent van Vader Attila was ook regt hunnisch. Nu wil ik gaarne bekennen dat het stuk voor iemand die het nooit gelezen heeft, een grote verborgenheid blijft. Aetius had eenig denkbeeld van zijn rol, Hildegonde nu en dan eens. Zulke stukken indien zij nog bevallen zullen, moeten op grote toneelen uitgevoerd worden, want men ziet hier de weelderigheid van het Romeinsche hof door een half douzijn elendige dansers en het leger der Hunnen | |
[pagina 27]
| |
door een dito getal mannen, met stokken gewapend, afbeelden. - Wat hier de smaak van het publiek betreft, ik geloof dat het al tout comme chez nous gaat, en dat, indien men de moeite neemen wilde om den Hond van Montargis en Gerrit de ExterGa naar eind20 in Germanjes taal te vertolken, dezelve ook liefhebbers genoeg zouden vinden. - Gelukkig dat de Amsterdamsche tooneelkijkerGa naar eind21 zoo ver niet reikt; deze zoude hier misschien ook weinig vreugde beleven. - Een zaak egter is er waarover men de tooneelspelers alhier niet genoeg kan prijzen, namentlijk dat men bijna niet laat wachten, en men dus alleen geduurende en niet tusschen de bedrijven tijd heeft, om zich te verveelen. Alle de wachten worden hier door de Hanseatische troupen bezet, bij wien, zoo ik hoor, het stoksysteem zich weder in zijne behoorlijke gloria begint te vertoonen. Duitschland is bij eenen ouden rok te vergelijken, dien men in de laatste jaren met kracht bijeen heeft willen lappen, doch nu beginnen reeds overal, de ellebogen, kniën, etc. weder door te komen. Het is even moeilijk om dit zoo verdeelde ligchaam met nationaalen geest te bezielen, als om den steen der wijze te vinden. Pruissen als monarchie mag zulks bezitten, maar hoe wil men dit in allen die kleine staaten door zooveele belangens verdeeld, vinden? Eens - doch ik wil geen onheils-profeet zijn, en het kwade komt steeds nog vroeg genoeg. Ziedaar dan dus nog een en ander over de Wezerstad. Met genoegen leerde ik haar meer en meer kennen, doch zij draagt in weerwil van het vrij aanzienlijk getal harer inwoners toch steeds den stempel eener kleine stad, en hare bewoners zijn niet op den toon gestemd, welken men in grote steden gewoonlijk vindt, doch in 't geheel is de plaats aangenaam, Eene menigte van lusthuizen omringen haar van alle kanten, gelijk een bekoorlijke gordel, en dienen daartoe, om des zomers aan hare inwoners de strelendste vermaken te bezorgen. In hare verschillende gezelschappen worden kunsten en wetenschappen aangekweekt, haar handel herleeft weder en de Westelijkste Hanzestad zal steeds den opregten vreemdeling achting en liefde inboezemen. | |
[pagina 28]
| |
wikt en terwijl ik mij reeds omringd van koffers en valiesen zag, ontfing ik de tijding dat de Bremensche Vulcanus,Ga naar eind22 die ons voertuig weder ineen smeeden zoude, op de wijze van grote lieden, na zich liet wachten. Ik begon te geloven dat nu de eene of andere toverheks mij alhier terughield en ging vol van deze bespiegeling na bed. 's Morgens drukte ik mijn kastelein Vorweck de hand (en dit na 't betalen der rekening, 't geen voorzeker sterk is). De man had mij braaf, vriendelijk, en goedkoop bediend en deze hoedanigheden vindt men zelden vereenigd. Nu trok ik na dem Sternthor en vond daar dan eindelijk de equipagie gereed, en wij reden af en draafden langs de chaussée voort met dit gevolg, dat wij ook weldra het Bremensche territoir agter ons lieten. - Dog wat nu de weg betreft, herinner ik mij een tovergeschiedenis van Mad. de Genlis,Ga naar eind23 waarin een vrolijk meisje veroordeeld word om steeds bij eenen altijd even klaren hemel op een uitgestrekte heide zonder verandering rond te lopen. Nu deze tovergodin had hiertoe nooit geschikter plaats kunnen vinden dan op den weg tusschen Bremen en Hamburg. Eene uitgestrekte woesternij van 't begin tot het einde, de dorpen die men hier en daar vindt, zijn weliswaar dorpen doch men moet zich geene Hollandsche dorpen met hunne nette kerktorens voor gaan stellen, maar alleen de ruwste hutten die men zig verbelen kan. Te Rothenburg de schoonste nog van deze dorpen is alles voor de huizen met mesthoopen liefelijk gegarneerd. - Ik zie mij tog egter uit regtvaardigheid verplicht eene onwaarheid aan te wijzen waardoor deze plaatsen dikwijls lijden moeten. Men verhaalt namentlijk dat op de reis van Amsterdam na Hamburg men dikwijls dagen lang niets kan bekomen als desnoods een ei. Nu kan ik daarentegen betuigen dat men hier overal een goed stuk rundvleesch en een kop Hanoversche koffy bekomen kan en dat men dan een goede herberg vindt zoodra men de Hollandsche grenzen heeft overschreden, zoo gaat gerechtigheid boven vaderlandsliefde. - Om nu weder tot onze Hamburgsche reis terug te keeren, zoo reeden wij dan over Ottersberg, Rothenburg en Tostedt, aldaar komende was het nog vroeg genoeg om na Harburg te reizen. Overal hetzelfde eentonige gezigt. De Chaussee, ook door de Franschen begonnen, is juist zoo ver als zij dezelven gelaten hebben en dus slechts hier en daar bestraat. - De avond van dezen dag was overheerlijk, en jammer was het dat de stralen der be- | |
[pagina 29]
| |
minnelijke SeleneGa naar eind24 zich niet op bekoorlijker voorwerpen konden terugkaatsen. Eindelijk om Een uur des nachts verkondigde ons de hoorn des postillons onze aankomst in Harburg, een uitgestrekte open stad. Hier was onze rust genoeglijk, want indedaad het rijden vermoeit op de duur evenzoo als lopen. Nu, wij sliepen zeer goed te Harburg en zagen den volgenden morgen met zijn lief en leed tegemoet. | |
De Grote BrugNiets is bekender als het spreekwoord: ‘Indien eens deze brug weg ware’. Hier vindt men nu dan ook een brug die indedaad weg is. Dit was zonder twijfel eene reusachtige onderneming, om door middel van een brug over moerassige half overstroomde landen, de beide zijden der Elbe met elkander te vereenigen. De Franschen, door welke middelen het ook zij, hebben dit durven onderneemen en uitgevoerd. Men komt van Harburg aan een versterkt bruggenhoofd, en nu reeds begint de Brug, die van daar tot Hamburg eens door eene Chaussee, over het middelste eiland, en tweemaal door eene kleine overvaart afgebroken wordt. Bij deze overvaarten vindt men ruime en gemakkelijke ponten en kleine ronde wagttorens. - Het gezigt is hier uitmuntend. Voor den reiziger legt Hamburg, en men ziet de brug waarop men geduurig voortrijd, zich in het verst verschiet voor de ogen verliezen. Op hoge palen verheft zij zich op eene aanzienlijke hoogte, boven de lage en moerassige gronden van deze kleine eilandjes, alwaar zich alleen eenige elendige boerenhutten bevinden. - Meer en meer ziet men nu Hamburg naderen, reeds onderkent men de spitse torens van deze ongelukkige stad, reeds ziet men in de verte de kleine kerkspits van Altona blinken. Ten tweeden maal steekt men over; en de Elbe vertoont zich in alle zijne pracht. Eindelijk landt men, en bevind zich eensklaps in de straten van Hamburg. Ziedaar dan het werkstuk door EckmühlGa naar eind25 besloten en uitgevoerd, en hetwelk tevens met de roem der Franschen kunst de nagedachtenis der Franschen tiranny zal vereeuwigen. Alleen despotismus kan de menschen in omstandigheden met zulk eene kracht dwingen, om diergelijke werkstukken ten uitvoer te brengen. Reeds verhaalde men dat de verschillende rege- | |
[pagina 30]
| |
ringen alhier niet in staat waren, dezen brug te onderhouden, dezelve weder vervallen zou, 't geen indedaad zeer mogelijk zijn zoude. Moge dan eens, even als nog de Waterleidingen van Nîmes van de magt der Romeinen getuigen, de overblijfsels van deze onderneming aan het nageslacht, de gedachtenis herinneren van een volk, dat gelijk Romen overheerschte en gelijk Romen vernietigd wierd. |
|