Per karos naar St. Petersburg. Reisdagboek van de Amsterdamse graanhandelaar uit het jaar 1816
(1962)–Willem de Clercq– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
[Deel 1](Reproductie van de titelpagina van het handschrift)
| |
[pagina 15]
| |
VoorberigtHoewel ik deze herinneringen alleen voor mijzelven en voor mijne vrienden heb nedergeschreven, wil ik dezelve doch door het berigt laten voorafgaan dat deze aantekeningen bij mij alleen de uitdrukkingen van het oogenblikkelijk gevoel waren, en meest des avonds laat of des ochtends vroeg in de herbergen en nu en dan wel eens in den reiswagen nedergeschreven wierden. Zij zijn hier in denzelfden vorm overgebragt, en men moet dus geene gelijkheid van stijl of keurige voordragt in dezelve zoeken.Ga naar eind1 Mijne reis was om dus te spreken mijne intrede in de wereld. Tot dit oogenblik bijna alleen onder goede en brave menschen verkeerd hebbende, die in mij, in mijn geluk en zedelijke vorming belang stelden, vond ik mij opeens in geheel verschillende kringen verplaatst. Door gevoelens van liefde en vriendschap doorgloeid, leerde ik weldra menschen kennen, die zoo vaak met alles wat voor mijn hart heilig was, den bittersten spot dreven, en de dromen des jongelings door de droevige waarheid der ondervinding bestreden. Hierbij voegde zich het herdenken aan dien geliefden grond waar mij de wereld zoo geheel anders had toegeschenen en men kan zich natuurlijk voorstellen, dat daaruit eene stemming ontstond, welke mij de zeden en de karacters der volkeren die ik bezocht niet van de gunstigste zijde deed beschouwen.Ga naar eind2 Men zoude zich egter vergissen, indien men in de hier en daar verstrooide aanmerkingen en donkere tafreelen eene minachting meende te ontwaren voor de bewoners der landen die ik bezocht. Verre van mij zij deze gedachte. Met innige dankbaarheid herdenk ik aan menig genot hetwelk mij aldaar door vriendschap en gulheid bereid wierd, en aan menige edeldenkende ziel welke ik aldaar leerde ken- | |
[pagina 16]
| |
nen. Doch mijn verblijf was overal kort, en het kwade treft ons terstond, terwijl het goede zich alleen langzamerhand voor ons gezicht ontwikkelt. Ware ik in eenen gezelligen en verdienstelijken kring in Duitschland opgevoed geworden, en had ik dan mijn tegenwoordig vaderland als vreemdeling bezocht, waarschijnlijk zoude ik ook aldaar stof tot diergelijke aanmerkingen gevonden hebben. Waarheidsliefde heeft mij bestierd, doch de gesteldheid van ons hart drukt zich steeds met onwederstaanbare kracht in onze schriften uit. De grootste ondervinding van mijne reis was deze dat men eerst buiten 's lands de waarde van het vaderland leert kennen, en gelukkig zij die zooals ik, den onschatbaren zegen genoten, om door Gods goedheid, voor alle gevaren bewaard, den dierbaren grond weder te bereiken, en aldaar met het verrukkendst gevoel, dat de aarde geven kan, hunne geliefden weder in de armen mogten sluiten.
20 febr. 1817. |
|