Gedenkzuil voor W. Bilderdijk(1833)–Willem de Clercq– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Een Vreemdeling, bij het eerst beschouwen van Bilderdijks Werken. De vreemdeling. Wat rijke boekenschat van meer dan honderd deelen! Wat onbegrensde keur van echte Poëzij! Wat overvloed van Gaaf, om oor en hart te streelen; En welk een volle bron van wetenschap daarbij! Wat heerlijke oefenschool van allerleije kennis, Van iedren nutten vond, dien kunst en smaak bezon; Wat frissche letterteelt, die, vrij van heiligschennis, In schaâuw van lauwren bloeit in 't Pan-Poëticon! Maar hoe! een enkle naam staat op elk deel te prijken! Een hooggeleerd Geslacht bragt wis dien arbeid voort? Ja, 't zijn ontwijfelbaar verscheiden bilderdijken, Aan wie dit reuzenwerk van eeuwgen roem behoort? De Nederlander. Zoo moet het, metterdaad, elk vreemdeling gelooven, Die in dees Boektrezoor komt leergrage oogen slaan; En toch..... Één Genius; Één enkle Geest van boven Schonk aan die breede rij 't onsterflijk zelfbestaan. Één enkle bilderdijk sloot alles in zich zelven, Maar gaf zijn Vaderland dien rijken schat ten buit; [pagina 108] [p. 108] En zonk in 't eind' die zon in Haarlems tempelwelven, Nog schoot ze in 't ondergaan een' gouden naglans uit. Een' avondnaglans? - Ja! Maar die den letterhemel Met vlekkeloos gestraal nog koestert en verlicht, En bij wiens schitterpracht 't opkomend stargewemel, Hoe tintlend ook en schoon, in heldren luister zwicht. Van Someren. Vorige Volgende