Gedenkzuil voor W. Bilderdijk
(1833)–Willem de Clercq– AuteursrechtvrijDe poëzij van Bilderdijk getuigt van Jezus Christus.Wat toch zoude eene poëzij zijn, alleen voor de aarde bestemd? Reeds de dichtkunst der Heidenen zocht naar eenen meer verhevenen, hemelschen oorsprong. In een Christen Land kan er geene ware poëzij buiten Christus bestaan; want hij, die de ware dichtkunst lief heeft, zoekt daarin waarheid, en waar is deze te vinden buiten Hem, die de weg, de waarheid en het leven is? - Velen zullen zich verwonderen, om bilderdijk als een Christelijk dichter te hooren noemen, daar zeker vele zijner gedichten eenen geheel verschillenden stempel dragen. Anderen weder zien in de Christelijke gedichten van bilderdijks laatste bundels slechts de belemmerende kluisters van in hunne oogen verouderde leerstukken. Doch met welk doel toch zoude bilderdijk deze stukken, die hem slechts moeijelijkheden en afkeuring berokkenden, ingelascht hebben, indien hij niet | |
[pagina 51]
| |
van de waarheid van het bezongene doordrongen geweest ware, indien hij niet erkend had, dat deze leerstukken de uitdrukking waren van dat Christelijk leven, hetwelk in het hart ondervonden, onder de lezing des woords ontwikkeld, in de meest verschillende tijden, bij de meest van elkander verwijderde volken, dezelfde uitwerkselen te voorschijn brengt? Wie zelf deze zaken leerde kennen, zal die ook in deze poëzij wedervinden. Eene opklimming in dezen is onmiskenbaar. In de Mengelingen en Nieuwe Mengelingen vindt men Godsdienstige verzen, krachtig van uitdrukking, doch waarin nu en dan nog eene zekere stijfheid en gezochtheid heerscht. In de Affodillen ziet de Dichter de waarheid, doch nog meer buiten zich, in het gebied van het verstand. In de laatste bundels spreekt vaak een hart, dat gevoel van zonde en behoefte aan verlossing heeft; en men vindt aldaar een' toon van ootmoed voor God, die heerlijk afsteekt bij de altoos nog eenigzins Stoïcijnsche zelfgenoegzaamheid van vroegere bundels. Opmerkelijk zijn ook die gedichten, waarin hij den triomf van de leer van het Kruis verheerlijkte, in het hart van dat knaapje vol van oostergloed, voor wien hij door de genade Gods een werktuig was, om hem zijnen Hei- | |
[pagina 52]
| |
land te doen erkennen, in dien Jezus, dien zijne vaderen eens kruisigden. Het is de gewone loop van het Christenleven, dat de geloovige Christen, in het begin zijner geestelijke loopbaan, zich meer met de Christelijke waarheid in haren geheelen omvang, als middelpunt van geschiedenis en wetenschap, bezig houdt, doch dat, naar mate zijne geloofskracht toeneemt, ook dikwijls de gloed zijner verbeelding, de rijkheid zijner voorstelling afneemt, terwijl daarentegen de persoon van Jezus Christus hem meer en meer dierbaar en heilig wordt, en meer en meer het middelpunt vormt zijner aanbidding en zijner hoop. Zoo geven ons ook de laatste bundels van bilderdijk minder zangen over het Christendom, maar meer ter eere van Christus. Hij bezingt Hem in Zijne geboorte, en verheerlijkt Hem in de kribbe van Bethlehem; hij verheft den lof van de Jordaan, door zoo vele wonderen onvergetelijk; hij beschrijft den intogt van den Heiland der wereld binnen Jeruzalem met de kleuren eener nog jeugdige verbeelding. Het gedicht van vroegeren tijd, de Apostelen in den nacht des verraads, getuigt van zijne menschenkennis, en de Zondenwraak en andere gedichten van dien stempel bewijzen, dat hij de kracht van het magtwoord: het is volbragt! had leeren verstaan. | |
[pagina 53]
| |
Niet alleen als Christen, maar ook als dichter, was bij hem O. en N.T., het Evangelie der belofte en dat der vervulling, één geworden. De vervulling der belofte aan Abraham maakt de spil uit van zijne dichterlijke brieven uit den Aartsvaderlijken tijd,Ga naar voetnoot(1) en voorzeker, indien de Ondergang der eerste wereld voltooid ware geworden, ook de belofte in het Paradijs zoude bij die ontwikkeling niet ontbroken hebben. Doch bilderdijk bezong niet alleen de heerlijkheid, de grootheid des Heeren in Zijne menschwording en omwandeling in het vleesch, maar ook in de heerlijkheid Zijner toekomst, in de prophetiën des O. en N. Verbonds zoo krachtig verkondigd. Hij beschouwde deze gebeurtenis, die de ontknooping der wereldgeschiedenis uitmaakt, niet slechts als een voorwerp van dichterlijke voorstelling buiten verband met het verledene, maar als ontwikkeling dier beginsels, die reeds thans in werking zijn. Hij zag in de Openbaring van Johannes de nadere uiteenzetting van hetgeen in de Evangeliën reeds aangeduid is, en hetgeen in de Brieven de blijde verwachting des Christens uitmaakt, de rij namelijk dier gebeurtenissen, waardoor | |
[pagina 54]
| |
Hij, die de Alpha en de Omega is, bezit van Zijne erfenis nemen zal. In zijn gedicht aan den Apostel Johannes,Ga naar voetnoot(1) worden deze denkbeelden eenigzins ontwikkeld, en in vele zijner gedichten beschouwt bilderdijk de toekomst des Heeren als naderend, als aanstaande: een denkbeeld, toen nog geheel wonderspreukig, thans reeds door vele schrift-onderzoekers aangenomen, en in vele werken ontwikkeld. Uit dit standpunt moet men de staatkundige denkbeelden van bilderdijk beschouwen, om dezelve te kunnen beoordeelen; met deze Toekomst in het hart, scheen hem de dwingelandij zelve van napoleon, in zijne zoo befaamde Ode van dien naam, de voorbereiding tot de daarstelling van die heerschappij, wier komst, al ware het ook door stroomen bloeds, wenschelijk voor de Aarde zou zijn. Is hij hierin te ver gegaan; heeft hij te veel in bijzonderheden toegepast, zoo zal hetgeen voorbarig was, afgebroken worden; doch desniettemin blijft de grond, waarop hij bouwde, onwrikbaar; het woord der Prophetiën is vast, de Morgensterre zal opgaan; en deze wenk omtrent de poëzij van bilderdijk is noodzakelijk, om vele zijner uitdrukkingen te leeren verstaan. |