Gedenkzuil voor W. Bilderdijk
(1833)–Willem de Clercq– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
deze magt bezat hij in den hoogsten graad. Men moge dan al eens met meer of minder regt zijn smeden van woorden of eenige te gedrongene wendingen hebben afgekeurd, wie zal durven ontkennen, dat Hollands taal, onder zijne leiding, eene geheel nieuwe losheid en welluidendheid verkreeg, waartoe zij in de 17de eeuw onder de hand van vondel scheen te naderen, doch waartoe de hoop bij de stijve afgeperkte rijmelarij van de 18de eeuw geheel verloren was gegaan! Hoe verre overtrof nog in dit opzigt de bilderdijk der 19de eeuw dien der 18de! Welk een onderscheid tusschen de Alexandrijnen uit den Fingal, en die uit de Dieren? De in het eerste dezer gedichten nog statige, eentoonige, afgemeten versbouw is in het laatste in eene zacht golvende melodij overgegaan, en wij mogen waarlijk, nu wij bilderdijk bezitten, ons beroemen, dat geene natie Alexandrijnen heeft, gelijk de onze. Die taal, waarin hij al de bijzonderheden van den Reuzenkrijg met kracht en levendigheid beschreef, was in het Waarachtige goed en de Geestenwereld rijk in wijsgeerige diepten; plooide zich in de Ziekte der geleerden naar de dorre optellingen der geneesmiddelen; huppelde op de trippelmaat in het Italiaansche letterschrift en scheen eindelijk in den Voorzang van het derde deel | |
[pagina 46]
| |
der Krekelzangen, en andere soortgelijke gedichten in dien vorm, bijna uit loutere rijmklanken te bestaan. Wil men frischheid van beschrijving en gebied over de taal vereenigd zien, men leze de schoone Romance van Floris de 4e,Ga naar voetnoot(1) reeds vroeger aangehaald; het begin van de Urzijn en Valentijn;Ga naar voetnoot(2) van het Slot van Damiate;Ga naar voetnoot(3) wil men den gemeenzamen stijl, dan zal men de geschiedenis van den VloekGa naar voetnoot(4) niet ligt overtroffen vinden. Hoewel zulks hier niet opzettelijk behoort, mag ik eene aanmerking niet onbeantwoord laten, die meermalen gemaakt is, als of bilderdijk meer een dichter voor het verstand, dan voor het gevoel was. Trouwens, het was niet zijne voornaamste bedoeling, gelijk die van andere hedendaagsche dichters, om gevoeligheid bij anderen op te wekken; maar wie de beschrijving van Kaïns vadervreugde, van de ontzettende Ramp van Leijden, wie vooral de uitstortingen las bij zoo vele diepgrievende huisselijke rampen, en zoo menige zucht ook voor de welvaart van zijn aardsch vaderland in zijne werken ontmoet, zal ten minste moeten erkennen: De man, die dit alles zoo wist uit te drukken, wist ook wat het was, zulks te gevoelen. |
|