Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] O lieve. O lieve, laat uw zuchten zijn, En woel in weelden. De schaduw boordt met zonneschijn Haar bonte beelden. De merel merelt in het groen Haar lieve lusten, En al de jonge blaren doen Alsof zij kusten. O zie, de zomer bloemt en bloeit Vol klare kleuren! De wijde weide glanst en gloeit Vol warme geuren! De zaden bobbelen op het kruid; De vlinders krielen; Het leven ademt leven uit. De zielen zielen. [pagina 130] [p. 130] Kom, lieve, en laat een kus, een lach, Uw wangen droogen. Laat blijde blauwen als de dag Uw blinkende oogen. Kom mee, kom mede, kom, wij gaan Langs gouden wegen, Waar alle zonnen ondergaan, Den avond tegen. En waait de wind in zwaren nacht, Door zwarte boomen; O zijg aan mijne zijde zacht Om zoet te droomen. Ik zal u hangen om den hals En waken, waken; En niets en zal uw mondeke als Mijn lippen raken. Vorige Volgende