Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Meeuwen. Witte zon op zee en zeilen. 't Water ruischt en meeuwen keilen. Gevleugeld schuim, de baar onttrokken, vliegen ze in 't ruim, en vlokken. Een tuimelvlucht! Als zwaluwen zeere, en zonder gerucht, van boven naar onder, van onder naar boven tot tegen de lucht; dan, zakkende, zwakkende, zwenk op zwenk, in een wenk in 't zicht, in een wenk in 't water - een spatte licht op 't grauw geklater! Hooghangend, hel, [pagina 111] [p. 111] nu lijken 't wel papierkens in de lucht gedreven, al snippersnel vol wikkelspel, en blinkeblankend leven. Maar tegen tij, al verder nog, vervliegen ze en vervluggen. Daar zijn ze, neen! Daar zijn ze toch! Zijn 't meeuwen dat of muggen? 'k En weet 't niet meer, 'k en ziet 't niet meer, maar als ik, bots, mij ommekeer, 'k zie nog gedurig iets als muggemeeuwen sneeuwen. Vorige Volgende