Gedichten(1911)–René de Clercq– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Korenloop. 't Groen geboren jonge koren schiet zich in den zonnelach, zienderooge recht omhooge, drie, vier duimen, elken dag. Al de pijlen ijlen, ijlen, vóór het kruipend-lage kruid, en ze stroopen onder 't loopen hunne lichte kleeren uit. Dan, verflauwend, grijzegrauwend, gaan ze mijde, gaan ze moe, hijgend, zwijgend, nederzijgend, naar den heeten zomer toe. [pagina 51] [p. 51] Oud geworden, goud geworden, ei, daar liggen ze overhoop, en nog spreken, ze in de reken, van den lastig-langen loop. Vorige Volgende