Gedichten(1869)–Claude de Clerck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Nieu Liedeken van Bacchus. Ao 1620. Het is een goeden Godt, die leeft en die in 't vat zijn woonyngh heeft, die ons veel vreughden gheeft en doet verdwijnen hoofswerre, sieckte en fleresijnen; hy lustich van ons leden spoelt, wanneer hy onse kele koelt en datmen hem ghevoelt, niet can ons pijnen. Wy loopen dan als onbeducht, al smijten t' hoofdt hoogh' inde lucht, deur Bacchus soete vreucht en wingaert sopkin; wanneer ghy roert der vrauwen kopkin, ghy maeckse blijde sonder pijn, dat inghelkens in 't bedde zijn, en soucken deur den wijn 't soet Venus topkin. [pagina 31] [p. 31] Ghy zinnebrekers minnevriendt, ghy clappers en die tonghe biendt, ghy werdt vooral ghediendt van ons gheslachten; gheen mensch' en can u niet verachten, ghy schuddebol, ghy wagghelvoet, die ons veel gaeykens schieten doet, deur uwe wijnen soet end' al hun krachten. Ghy vetbalch, schoon ghehorent hoofdt, ghy, die ons nuchter wesen rooft, elck mensch' aen u ghelooft, elck souckt te drincken. ô Vader! wilt ons altijdts schincken, van 's morghens vrouch, een volle pot, voort al den dagh, ô drollich Godt, dat wy op u ghebodt noch eeuwich dincken! Vorige Volgende