| |
IX.
Naar huis.
Spoedig kwam nu de lente met haar bloemengeur en vogelgezang. Eerst een paar dagen zachter weer, toen een malsche regen en nu de zon, die met haar warme stralen de bloempjes wakker kuste, zoodat ze zich losmaakten uit den knop en de kopjes omhoog hieven, nieuwsgierig rondkijkend in deze voor hen nieuwe wereld. De menschen dachten eerst dat het een bedriegelijke vreugde was en er weer vorst zou komen, maar neen, de lente behield de overhand, en ook heesters en boomen ontwaakten uit hun winterslaap. Wat een mooi gezicht leverden nu de dennenbosschen op met hun teeder lichtgroene uitspruitsels aan de takken! En de Innerste stroomde weer door de groene weiden en over steenen en puin heen met een prettig kabbelend geluid, als had zij wonderveel te vertellen na al die weken van gedwongen stilzwijgen.
Op zekeren avond wandelden de meisjes samen naar de pastorie. Ze waren in een gedrukte stemming en vooral Marie had moeite, haar tranen in te houden. Zij gingen afscheid nemen van Alfred, die den volgenden morgen
| |
| |
naar Berlijn zou vertrekken om zijn studiën in de muziek aan te vangen.
Hijzelf zag er zoo blij en gelukkig uit dat men zich wel met hem verheugen moest in zijne schoone vooruitzichten, maar de angst van zijn moeder was toch ook zeer natuurlijk en verklaarbaar. Het is altijd een weemoedig oogenblik als een kind het ouderlijk huis verlaat om in een onbekende stad onder vreemde menschen te gaan wonen, en Gerards vertrek naar Bonn had haar dan ook menigen traan gekost. Hoeveel te meer moest dit nu bij Alfreds weggaan het geval zijn, die door zijn blindheid zoo geheel afhankelijk was van de hulp zijner omgeving!
Zijn vader bracht hem weg en keerde na een paar dagen uit Berlijn terug met de beste berichten. Alfred was met de grootste hartelijkheid ontvangen door zijn gastheer en toekomstigen leermeester, professor Norbert, en zijn vrouw beloofde voor den jongen te zorgen alsof hij haar eigen zoon was. De professor gaf hem vioolles en een bekend organist zou hem in het orgelspelen onderrichten.
De vreugde over deze goede tijding was natuurlijk groot, maar allen misten ze zijn gezelschap zeer, vooral zijn huisgenooten en Suze deed zooveel mogelijk haar best door het bedenken van allerlei huiselijke bezigheden de gedachten harer moeder wat af te leiden. Tenslotte troostte hij haar met het vooruitzicht op de groote vacantie, die niet zoo heel ver meer af was; dan zou hij thuiskomen en kon hij weer verzorgd en vertroeteld worden. Alfred zelf had eerst niets van een zomervacantie willen weten, maar zijn vader had er op aangedrongen dat hij vooral nu, in het begin, niet te lang
| |
| |
achtereen aan het werk zou blijven en hij had zich daar gehoorzaam bij neergelegd.
Op Elizabeth na waren alle meisjes de Paaschdagen in Wildemann gebleven daar de verschillende ouders de reis te lang hadden gevonden voor den korten tijd, dat hun dochtertjes vacantie hadden. Nu het warme weer aanbrak kwamen er allerlei aardige afwisselingen in de lessen. 's Winters teekenden of schilderden de meisjes naar voorbeelden, maar in den zomer trok men naar buiten en Marie, Elze en Lize, die alle drie veel talent bezaten, hadden in hun schetsboeken al verscheidene mooie punten uit den omtrek geteekend. Wally's eerste ruwe schetsen waren gewoonlijk bepaald geniaal te noemen, maar tot rustig en nauwkeurig afwerken, daartoe kwam zij nooit. Suze was van deze lessen vrijgesteld daar zij alle talent voor teekenen miste.
Dominé Winter ging ook vaak met zijn leerlingen de bergen op om bloemen, mos of steenen met hen te zoeken; dat waren heerlijke uren, vooral ook omdat zij dan geen Fransch of Engelsch hoefden te spreken, waar juffrouw Reuter hen thuis met groote stiptheid aan wende.
Het was een bezig en geregeld leven dat ons zestal op die wijze leidde, en het jaarlijksche examen dat altijd omstreeks Paschen plaats had, werd door allen met schitterend gevolg afgelegd. Mijnheer en mevrouw Ehrhard waren erbij tegenwoordig en betuigden zeer hun tevredenheid over de vorderingen hunner dochter en Wally verklaarde met een diepen zucht, dat zij hier veel te geleerd werd naar den zin van papa en mama!
Elze was in dezen tijd zeer veel veranderd; zij droeg haar zilveren kruisje niet meer zooals eerst, bloot als
| |
| |
sieraad, maar de mooie spreuk, die er op gegraveerd stond, had zij leeren begrijpen en zij handelde er naar. Wel kostte het haar soms strijd haar trots en haar eigenzinnigheid te overwinnen, maar het gelukte haar toch en de zonnige blijheid van haar geheele verschijning maakte, dat ieder nu van haar houden moest. Zij en ‘de wijze Minerva’ waren groote vriendinnen en deelden samen de heerschappij in hun kringetje; ook met Elizabeth stond Elze nu op besten voet. Geen wonder dat juffrouw Reuter telkens met vreugde en trots haar aardig troepje gadesloeg.
Zoo werd het Juli en weldra zou mevrouw Kirchner met Doortje weer haar intrek komen nemen in de woning naast die van juffrouw Reuter. Elze had die opnieuw voor haar moeder gehuurd en zij verheugde zich erg op het wederzien. O, hoe verlangde zij naar de gelegenheid om haar mamaatje te vertroetelen en op te vroolijken, zoo veel en zoo dikwijls zij maar kon. De anderen verheugden zich met haar en maakten grootsche toebereidselen tot een feestelijke ontvangst. Het geheele huis werd met groen en bloemen versierd en een keurig bewerkt kleedje over de tafel in de huiskamer neergelegd, als welkomstgroet van Elze's vriendinnen.
Wat was het kind blij toen zij eindelijk naar het station kon gaan om haar mama af te halen, en wat hadden moeder en dochter elkaar toen veel te vertellen.
Intusschen zat juffrouw Reuter met haar leerlingen onder de veranda te praten en het onderwerp van hun gesprek was de arme Christoffel Weber, die tot nu toe geen werk had gevonden en zeer gebukt ging onder het denkbeeld, aldus de zijnen tot last te wezen. In den winter
| |
| |
had hij zich op het mandenvlechten toegelegd en Friedel was in de lente op weg gegaan om die aan de huizen te verkoopen. Daardoor had hij nog al wat opgehaald maar het is licht te begrijpen dat dit niet iets was waar Christoffel tevreden mee kon zijn. De leden van de ‘Zilveren Kruisjes’ hadden het gezin den heelen winter geholpen en al hun best gedaan iets voor hem te bedenken, maar zij konden niets vinden.
‘Hij moet iets hebben waar hij flink mee verdient, maar waarvoor hij niet te veel hoeft te werken,’ beweerde Wally.
‘Zoo iets is niet gemakkelijk te vinden,’ lachte juffrouw Reuter, ‘en een man met een stijf been is bijna voor niets te gebruiken.’
‘Als papa hier in de buurt woonde dan nam hij hem terstond in dienst,’ riep Wally vol vertrouwen.
Daar ging plotseling het hekje open en een korte dikke gestalte kwam in den tuin. Zoodra Wally het goedige roode gezicht zag riep zij: ‘Daar is je papa, Lize, hij zal Christoffel wel helpen! U komt alsof u geroepen was, mijnheer Ehrhard,’ vervolgde zij, hem tegemoet snellend, ‘kunt u niet een man met een stijf been in uw molen gebruiken?’
‘Heb jij zoo iemand dan voor mij beschikbaar Wally?’ vroeg hij haar lachend, ‘vertel mij eens, wie is dat?’
Alle meisjes begonnen hem nu tegelijk antwoord te geven, zoodat juffrouw Reuter stilte gebood en zei: ‘Als je wilt dat mijnheer Ehrhard jullie begrijpt, dan moet één spreken en de anderen zwijgen. Eva, doe jij het woord.’
Zij vertelde den bezoeker de geschiedenis van de
| |
| |
familie Weber en van de ‘Zilveren Kruisjes,’ waarop mijnheer Ehrhard een bedenkelijk gezicht zette.
‘Een man met een stijf been kan ik onmogelijk gebruiken,’ zei hij, ‘een molenaarsknecht moet voor alles vlug zijn in zijn bewegingen. Zeg, Lize, waarom trek je mij aan mijn jas. Vindt je soms dat ik hem wel nemen kan? Kom, kom, je hoeft niet zoo verlegen te worden,’ vervolgde hij lachend, toen hij zag dat zij een vuurroode kleur kreeg en de oogen neersloeg, ‘als ik maar weet wat je bedoelt. Voor den molen is hij ongeschikt, voor tuinknecht ook - maar, wacht, daar bedenk ik wat, mijn oude boschwachter is pas gestorven; dat zou misschien iets voor hem zijn.’
Een luid gejuich begroette deze woorden, maar mijnheer Ehrhard hernam lachend: ‘Bedaard wat, dames, zoover zijn we nog niet! Zou hij een uur achtereen kunnen loopen, dunkt u?’
‘O ja,’ antwoordde Eva, ‘hij heeft zich zoo goed geoefend dat hij van Grünberg naar Wildemann en terug kan gaan zonder al te moe te worden.’
‘Nu, ik zal er nog eens over denken,’ beloofde de molenaar, terwijl hij opstond om afscheid te nemen. Hij moest nog eenige boodschappen doen en vroeg of zijn dochter hem mocht vergezellen, wat ook werd toegestaan.
Een paar weken later werd Christoffel werkelijk door mijnheer Ehrhard in dienst genomen. Hij had het opzicht over het niet zeer uitgestrekte bosch dat den molenaar toebehoorde. Christoffel moest zorgen voor het onderhoud van de wegen en paden en toezicht houden op de houthakkers. Dagelijks ging hij per trein heen en terug, en op deze wijze had hij tenminste voor de zomermaanden een uitstekende bezigheid, 's Winters zou hij wel weer
| |
| |
zijn toevlucht moeten nemen tot het mandenvlechten, maar er was hem toch een zware last van de schouders genomen.
Het liep tegen de zomervacantie en in Wildemann werd het nu erg gezellig. Gerard kwam thuis uit Bonn en spoedig ook Alfred, die er uitstekend uitzag. Hij verklaarde dan ook lachend dat het heelemaal niet meer te pas kwam, hem half als een patient te behandelen en te vertroetelen. Dit was echter een genoegen dat de goede mevrouw Winter zich niet wou laten ontnemen, en daar Suze ook groot gelijk had met haar bewering dat het hem toch nooit kwaad kon doen nog wat meer versterkt te worden, schikte hij zich geduldig in zijn lot.
Hij en Marie musiceerden druk samen; zij moesten hun tijd ook wel goed besteden daar zij in de vacantie naar Hamburg zou gaan.
Alfred bracht haar geheel op de hoogte van zijn studiën en zijn vriendin was daar spoedig evenzeer in verdiept als hij zelf.
‘Je moest je plan om teekenleerares te worden opgeven en je aan de muziek wijden,’ raadde Alfred. Marie had daar ook meer zin in en besloot er eens met haar ouders over te spreken.
Eindelijk brak ook voor de meisjes de vacantie aan; juffrouw Reuter ging met haar nichtjes naar Hamburg, Wally naar Teplitz, en Elizabeth werd door haar broer afgehaald om naar Wallnitz te gaan. Wat werd het nu opeens stil voor Elze! Den eersten avond, toen zij alleen met mama in de kamer bij juffrouw Brandt zat, was het haar zoo goed als onmogelijk vroolijk en opgewekt te zijn. Maar den volgenden morgen scheen de zon zoo
| |
| |
vroolijk in haar kamertje dat de treurigheid spoedig voorbij was. Elze bracht met haar moeder zooveel zij kon haar tijd in de bosschen door en beiden genoten hoe langer hoe meer van hun gezellig samenzijn.
Eens op een Vrijdagavond verscheen Suze om mevrouw Kirchner en Elze voor den Zondag uit te noodigen. ‘U moet dadelijk na kerktijd bij ons komen, mevrouw,’ zei zij. ‘Moeder zal zorgen dat u na het eten ongestoord kunt rusten. Wij zouden het zoo heerlijk vinden als u kwam.’
Mevrouw Kirchner nam de uitnoodiging aan, half om den smeekenden blik dien Elze haar toewierp, half omdat zij zich zelf ook zeer aangetrokken voelde tot de familie Winter.
‘Ik zal morgen een heerlijke taart voor jullie bakken,’ fluisterde Suze haar vriendin toe bij het afscheid nemen.
‘Hè, mag ik eens zien hoe je dat doet?’
‘Met alle pleizier, prinsesje, maar dan moet je ook precies om tien uur present zijn.’
Elze beloofde te komen, en toen zij den volgenden morgen aan de deur van de pastorie schelde, deed Suze haar open, met twee keukenschorten over den arm. ‘Ziezoo, bind deze gauw voor, Elze, mijn assistente moet evengoed tot den arbeid zijn toegerust als ik,’ zei zij; ‘ga nu mee naar de provisiekamer.’
Vol verbazing keek Elze toe, terwijl Suze daar alle benoodigdheden nam en afwoog. ‘Vraag je je moeder dan niet om raad?’ vroeg zij.
‘Wel, waarom?’ lachte Suze, ‘ben je bang dat ik het verkeerd zal doen?’
‘Je neemt veel te veel meel voor dat beetje melk, dunkt mij.’
| |
| |
‘Ik kan wel merken dat je nog nooit bij het maken van een taart bent geweest,’ hernam Suze vroolijk. ‘Daar, ga zitten en roer deze boter en melk eens netjes tot room.’
‘Gaat het dan maar zoo?’
‘Ja zeker, maar je moet het niet zoo woest doen; kijk, zoo, zachtjes en gelijkmatig.’
‘Zeg, Suze,’ hernam Elze na een poosje, daar zij dat roeren een vrij vervelend werkje vond, ‘waarom neem je niet dadelijk room; dat is toch veel eenvoudiger, vind ik.’
‘Jawel, maar niet voor moeders beurs, weet je,’ begon Suze en zij wou al een leerzame verhandeling gaan houden over de zuinigheid, toegepast op het koken, toen de deur openging en Gerard naar binnen keek. ‘Suze,’ begon hij, ‘is dat waar? Ik heb gehoord dat hare Hoogheid de prinses van Dennenoord hier is! O ja, daar zit zij waarlijk in al haar betooverende schoonheid op haar troon; vergun uw alleronderdanigsten dienaar u zijn eerbiedigen groet te brengen!’ en met deze woorden knielde hij nederig voor Elze neer.
‘Blijf asjeblieft weg met al je dwaasheden, Gerard, wij zijn met hoogernstige zaken bezig,’ riep Suze, hem op zij duwend, om eens te zien hoe het met de boter stond.
‘Ja natuurlijk, óf het ernstige zaken zijn,’ hernam de student; ‘en voor iemand die aan chemie doet is de practische toepassing ervan in het huishouden ook van het allerhoogste gewicht! Ik wil dus graag meehelpen; mag ik dit werk van u overnemen, hoogedele prinses? Het vereischt meer kracht dan in uw handjes schuilt.’
Hij maakte zich meester van den lepel en roerde daarmee in de melk op een wijze, die Suze buiten zichzelf
| |
| |
bracht van schrik. ‘Zeg, dwaze jongen, denk je soms dat ik mijn melk en mijn boter voor wandversiering wil gebruiken? Als je niet gauw maakt dat je wegkomt, bind ik je ook een schort voor.’ Zij nam er een van een haak en liep er mee naar haar broer toe, die echter gauw wist te ontsnappen. ‘Ziezoo, hem zijn wij gelukkig kwijt; je weet niet wat hij voor gekheden soms uithaalt als hij bezig is! Zie eens hoe hij de tafel bemorst heeft! Maar kijk, de room is goed, wij kunnen er de suiker en de eieren al bij doen. Wat, is hij daar al weer?’ vervolgde zij, toen de deur openging. Ditmaal was het Martha, die haar hulp kwam aanbieden; zij werd ook aan het werk gezet en toen eindelijk de taart klaar was en een heerlijken geur verspreidde, waren zij alle drie even trotsch op den volbrachten arbeid.
De Zondag in de pastorie liep allergezelligst af. Elze voelde zich nu volkomen thuis in den vroolijken kring en kon zich niet begrijpen, hoe het mogelijk was dat zij eerst zoo op de familie Winter had neergezien. Ons prinsesje was ook langzamerhand de lieveling van alle huisgenooten geworden, en ieder was blij als zij kwam.
‘Suus, wat is er toch met Elze gebeurd?’ vroeg Gerard 's avonds, nadat zij samen hun gasten naar huis hadden gebracht. ‘Zij is bijna niet te herkennen bij vroeger.’
‘Dat moet wel tante Helena's werk zijn,’ was het antwoord.
‘Ja, je zult wel gelijk hebben,’ hernam Gerard, ‘zooveel is zeker dat zij nu het engelachtigste schepseltje van de wereld is geworden.’
Dit was niet de laatste maal dat Elze en haar moeder een dag doorbrachten in de pastorie; zij sleten er menig gezellig uurtje, de beide dames samen in de huiskamer of
| |
| |
in het priëel, de jeugd in den tuin of op lange wandelingen.
Toch keek Elze verlangend uit naar den dag, waarop de meisjes naar Wildemann terug zouden keeren en de vriendinnen elkaar mondeling in plaats van per brief, de indrukken van de heerlijke vacantieweken konden meedeelen.
***
Wij slaan in onze gedachten ruim een half jaar over en we begeven ons naar het kerkje te Wildemann, dat op dezen morgen bijzonder druk werd bezocht. Het was Palmzondag en verscheidene jongens en meisjes werden door dominé Winter als leden der gemeente bevestigd. Hij koos tot tekst de woorden: ‘Heb God lief boven alles en uw naasten als u zelven,’ en hij hield hun met grooten ernst de diepe beteekenis van die woorden voor. Onder hen, die hij aldus toesprak, waren er eenigen, die zich bijzonder in zijn belangstelling verheugden, n.l. onze zes vriendinnen, de beide jongens Reuter, die liefst tegelijk met hun zusters bevestigd wilden worden, en Friedel Weber. Voor allen was het een ernstig uur, waarin hun de lessen, door den geliefden leeraar gegeven, weer voor den geest kwamen en waarin zij het vaste voornemen opvatten, hun taak in deze wereld trouw te vervullen. Of zij zich altijd aan dat voornemen zouden houden? Maar ieder, wiens hart vervuld is van liefde tot het goede en van lust om te werken, en die het voorrecht heeft gehad eenige jaren te zijn in een omgeving, waar alles hem den weg tot het hoogste en beste wijst, die kan nooit zijn roeping als mensch ontrouw worden of opgaan in een leven van ijdele genotzucht en zelfzucht!
| |
| |
Dien middag verzamelde zich een groot gezelschap om juffrouw Reuters gastvrijen disch. Mijnheer en mevrouw Reuter, graaf en gravin von Thalenhorst, mijnheer en mevrouw Ehrhard, en Elze's voogd dokter Bauer, waren allen bij de bevestiging tegenwoordig geweest. Mevrouw Kirchner was tot Elze's groot verdriet niet wel genoeg om uit Berlijn over te komen, en het arme kind voelde zich dien dag van tijd tot tijd erg eenzaam als zij haar vriendinnen zoo zag genieten van het gezelschap hunner ouders, hoeveel zij ook van oom Ludwig hield.
Ook de familie Winter was door juffrouw Reuter uitgenoodigd. De meisjes vonden het heerlijk, nu ze allen nog eens samen waren. Den volgenden dag zouden zij voorgoed Wildemann verlaten en met hun ouders naar huis terugkeeren. Het plan was dat Lize na eenige weken bij de familie Reuter in huis zou komen om in Hamburg met Eva de kweekschool te bezoeken. Voor de beide meisjes was de scheiding dus niet van langen duur, maar het aanstaande afscheid gaf toch aan het geheele samenzijn een weemoedig karakter. Voor men aan tafel ging, kwamen Trien, de grootmoeder, Chrisje en Friedel Weber de jonge dames vaarwel zeggen. De goede menschen waren innig dankbaar voor alles wat de dames gedaan hadden; was Friedel niet kort geleden door mijnheer Ehrhard als knecht in dienst genomen, en prijkte hij dien dag niet in een net zwart pak, dat de vereeniging de ‘Zilveren Kruisjes’ hem had geschonken?
Wat was het den volgenden dag een aandoenlijk afscheid aan het station toen de familie von Thalenhorst en dokter Bauer met Elze wegreisden! De pastoriebewoners waren ook tegenwoordig en op het allerlaatste oogenblik kwam Gerard aangehold met bouquetjes viooltjes
| |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
‘Wees niet bang, dames!’ riep hij ‘jij kunt de teugels wel houden, niet waar, Lize?’
(Bladz.. 132.)
| |
| |
in de hand, die hij de meisjes nog door het raampje toereikte.
‘O Gerard, hoe aardig, dank je wel!’ riep Wally.
‘Zij hadden er gisteren al moeten zijn, gravin, ik ben ze nog gauw van het postkantoor gaan halen,’ zei hij lachend. Daarop klom hij op de tree en fluisterde Elze toe: ‘Denkt u nog eens aan mij, juffrouw Elze?’ Toen sprong hij er haastig af, want de trein zette zich in beweging. Zoo lang mogelijk keken de meisjes nog uit, groetend en wuivend met de zakdoeken.
Gedurende de Paaschweek bleef de familie uit Hamburg nog in Wildemann logeeren en nu werd er besloten, dat tante Helena, op verzoek van haar broer, Eva's jongste zusje Hedwig in huis zou nemen. Ook Martha Winter en twee andere meisjes uit Wildemann zouden de lessen volgen. Met een weemoedig gevoel nam juffrouw Reuter afscheid van haar oudste nichtjes en begon zij haar nieuwe taak. Geen wonder echter, dat zij in haar gedachten nog dikwijls met de belangen van haar vorig troepje bezig was.
|
|