| |
VII.
Een vreemde eend in de bijt.
De gezamenlijke leden van de ‘Zilveren Kruisjes’ waren naar Grünberg geweest om daar aan de familie Weber een flinke voorraad levensmiddelen te brengen en zij hadden er bijna overdreven dankbetuigingen ingeoogst. Toen zij onder vroolijk gelach en gepraat te Wildemann waren aangekomen, namen de meisjes afscheid van Alfred en Suze, die weer naar de pastorie teruggingen.
‘Kom, ga nu mee naar mijn kamer, daar kunnen we gezellig praten,’ stelde Wally de meisjes voor. Zoo gezegd, zoo gedaan, maar opeens gebeurde er iets, dat ons viertal zeer nieuwsgierig maakte.
‘Kijk eens, daar komt een dikke mijnheer regelrecht op onze huisdeur af,’ riep Eva, die bij het raam zat, ‘weet een van jullie wie hij is?’
Alle vier keken naar buiten. ‘O,’ zei Wally, ‘dat is een groot vriend van mij; hij heeft mij tien mark gegeven
| |
| |
voor zijn biljet op het concert, en wou niets terug hebben! Wat zou hij hier bij tante komen doen?’
Wij laten de meisjes een poosje over aan hun nieuwsgierige gissingen en volgen den bezoeker naar het salon. Juffrouw Reuter had met eenige verbazing het kaartje gelezen, haar door Pohl overgereikt. ‘Hans Ehrhard, Lautenthal’ stond er op, en deze naam was haar volkomen onbekend. Zij liet den vreemdeling binnenkomen, even nieuwsgierig naar wat hij te zeggen zou hebben als de meisjes.
‘Neem mij niet kwalijk juffrouw Reuter, dat ik u misschien lastig val, maar ik moet van middag weer met den trein weg, en...’
‘U stoort mij volstrekt niet, mijnheer Ehrhard. Neem plaats, alstublieft; waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Hij zette zich naast de oude dame op de canapé neer en zei:
‘Och juffrouw Reuter, mijn dochtertje zou zoo graag naar een kostschool willen en nu kom ik vragen of u het kind ook bij u in huis kunt nemen. Wij willen haar zoo graag in de buurt houden en gelegenheid hebben haar nu en dan eens te zien.’
‘Maar ik houd geen eigenlijke kostschool, mijnheer Ehrhard!’ riep de oude dame verschrikt. ‘Ik heb maar vier meisjes in huis, twee nichtjes van mij, de jonge gravin von Thalenhorst, die eigenlijk hoofdzakelijk om haar gezondheid hier is, en dan nog een meisje uit Berlijn.’
‘Ja juffrouw, dat weet ik; ik heb al die meisjes gezien op het concert, en toen dacht ik, wat zou ik er niet voor geven mijn Lize net zoo frisch en vroolijk te zien als dat viertal!’
| |
| |
‘Ik ben niet jong meer, ziet u,’ vervolgde juffrouw Reuter hoofdschuddend, ‘en ik heb geen andere hulp bij het lesgeven dan die van onzen predikant, dominé Winter. Alleen rekenen en muziek laat ik door een leeraar aan de jongensschool onderwijzen. Dominé Winters oudste dochter volgt onze lessen ook en een zesde leerling erbij zou haast te veel zijn voor mijn krachten. In elk geval kan ik niet besluiten uw dochter bij mij te nemen voor ik de zaak met dominé Winter heb besproken. Hoe oud is zij?’
‘In Juli wordt zij zestien jaar.’
‘Wat haar leeftijd betreft past zij dus volkomen bij mijn andere meisjes. Wanneer vertrekt u van hier, mijnheer?’
‘Om zes uur, juffrouw, met den trein naar Lautenthal; mijn molen ligt dan nog een uur gaans verder, dicht bij Wallnitz,’ was het antwoord.
‘Staat u mij dan twee uur bedenktijd toe, mijnheer, ook om dominé Winter's raad in te winnen!’
‘Alles wat u verlangt, juffrouw Reuter. Ik ben u innig dankbaar, dat u mijn verzoek tenminste niet dadelijk afslaat,’ antwoordde mijnheer Ehrhard en met een diepe buiging verliet hij de kamer.
Een oogenblik later vloog de deur open en de vier meisjes stormden naar binnen; Wally voorop.
‘Tante, wat kwam die dikke mijnheer hier doen?’ vroeg zij.
‘Ik wist niet kinderen, dat jullie zoo nieuwsgierig waart,’ zei juffrouw Reuter, ‘maar tot mijn grooten spijt is het mij onmogelijk jullie vooreerst op je vragen te antwoorden. Ik moet jullie verzoeken mij alleen te laten, en aan Pohl te zeggen dat hij bij mij komt.’
| |
| |
De meisjes keken elkaar verbaasd aan maar zij merkten wel dat het ernstig gemeend was, en vluchtten dus, nog eens zoo nieuwsgierig als eerst, naar Wally's kamer terug. Bijna een uur bleven zij daar opgesloten; toen kwam Pohl hen roepen voor de koffie.
‘Wij schijnen dus nog niet heelemaal vergeten te worden,’ bromde Elze, en met een eenigszins beleedigd gezicht ging zij met de anderen mee naar beneden.
‘Nu kinderen, leef je nog, of ben jullie omgekomen van nieuwsgierigheid?’ lachte juffrouw Reuter bij hun binnentreden.
‘Bijna, tante, het scheelt niet veel,’ antwoordde Wally.
‘Nu, ik zal jullie niet langer op de pijnbank leggen,’ vervolgde juffrouw Reuter, binnenkort krijgen jullie nog een nieuwe huisgenoot en medeleerling.’
Luide uitroepen van verbazing weerklonken van alle kanten.
‘Zeker de dochter van dien dikken heer, nietwaar tante?’ vroeg Marie.
‘Ja, kind, zoo is het, en ik hoop, lieve meisjes, dat je haar met groote welwillendheid in je kring zult opnemen.’
‘Natuurlijk tante,’ verzekerde Eva op stelligen toon.
‘Maar hoe heet zij, en waar komt zij vandaan?’
‘Zij heet Elizabeth Ehrhard, en haar vader heeft een grooten molen te Wallnitz, bij Lautenthal.’
‘Mooi gezelschap voor jou, Wally,’ fluisterde Elze haar in 't oor, het neusje verachtelijk optrekkend.
‘Ja natuurlijk,’ was het antwoord, ‘ik vind het gezellig dat er nog iemand bij komt, wanneer verschijnt zij tante?’ vroeg Wally.
| |
| |
‘Dat moet ik nog met haar vader afspreken. Kijk, daar komt mijnheer Ehrhard aan,’ zei juffrouw Reuter, opstaande. Toen zij de kamer verlaten had, babbelden de meisjes natuurlijk druk over de nieuweling. Na een poosje kwam de vrouw des huizes terug en het bleek, dat het onderhoud naar beider genoegen was afgeloopen.
De verheugde vader was vertrokken in de vaste overtuiging, dat hij voor zijn Lize een prettig thuis had gevonden.
‘En wanneer komt zij nu, tante?’
‘Woensdag,’ was het antwoord.
‘Wat zal Suze er wel van zeggen!’ riep Marie.
Ja, Suze moest het toch ook zoo gauw mogelijk weten, bedachten zij opeens en nu vroegen ze juffrouw Reuter of Pohl even naar de pastorie mocht gaan om te vragen, of Suze zoo gauw mogelijk kwam.
Spoedig verscheen Suze, maar even kalm als altijd, en hoe de vriendinnen ook hun best deden, het gelukte hun niet haar nieuwsgierig te maken. En toen haar eindelijk het nieuwtje verteld werd, zette Suze een zeer vergenoegd gezicht en zei: ‘O wat prettig dat Elizabeth uit een dorp komt; dan kan zij mij zeker aan goede en goedkoope recepten voor mijn kookboek helpen.’
Een oogenblik keken de andere meisjes elkaar in stomme verbazing aan, waarna zij in een vroolijk gelach uitbarstten.
Neen dan zagen haar vriendinnen de aankomst van Lize met vrij wat meer spanning tegemoet.
‘Welke kamer krijgt ze, tante?’ vroeg Eva onder 't eten.
‘Daar heb ik lang over nagedacht, kinderen,’ was het antwoord, ‘en ik ben tot het besluit gekomen, om
| |
| |
haar, daar zij stil en verlegen van aard is, bij een van jullie op de kamer te laten slapen.’
‘O tante, bij mij alstublieft!’ riep Wally.
‘Dat zou niet erg verstandig van mij zijn, beste Wally.’ lachtte juffrouw Reuter, ‘daar ben je veel te levendig en te druk voor, en 's avonds zou je nog zooveel te babbelen hebben, dat je vergat te slapen! De twee zusjes wou ik liefst niet scheiden, en dus Elze, heb ik ook nog om andere redenen besloten, dat jij je kamer met haar zult deelen.’
Elze liet van schrik bijna haar mes en vork op den grond vallen en staarde juffrouw Reuter met open mond aan. De anderen, die heel goed begrepen wat er in haar omging, konden zich ternauwernood ernstig houden.
‘En ik hoop,’ vervolgde juffrouw Reuter kalm, ‘dat je haar vriendelijk zult ontvangen en je best zult doen haar den overgang naar een geheel vreemde omgeving zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Het zou mij bijzonder veel genoegen doen als zij je vriendin werd.
Dat laatste was werkelijk al te erg! Met een van opgewondenheid bevende stem antwoordde Elze: ‘Het spijt mij, juffrouw Reuter, maar met de dochter van een molenaar kan ik niet als vriendin omgaan!’
Nu was het de beurt van de andere meisjes om te schrikken.
‘Maar Elze,’ riep Eva verontwaardigd, maar tante gaf haar te kennen dat zij zwijgen moest en zei bedaard: ‘Ik geloof dat je vergeet tot wie je spreekt, Elze,’ waarop zij met de andere meisjes het gesprek vervolgde. Elze keek boos voor zich en sprak verder geen woord.
Na afloop van den maaltijd echter toen juffrouw Reuter naar boven was gegaan om het toezicht te houden
| |
| |
op het verzetten en inschikken der meubels op Elze's kamer, brak er een ware storm over Elze's hoofd los.
‘Je moet tante om vergiffenis vragen!’ riep Eva, ‘je weet zelf heel goed dat het niet te pas komt, zoo tegen haar te spreken.’
‘En ik vind het heelemaal onnoodig dat iemand zich met mijn zaken bemoeit!’ was het driftige antwoord.
‘Maak je toch niet zoo boos, Elze,’ smeekte Marie, ‘je kent Elizabeth immers heelemaal niet.’
‘Wees maar blij, prinsesje, dat er zich nu eens een gelegenheid voordoet om te toonen, dat je hier een beminnelijk, nederig meisje bent geworden,’ plaagde Wally en zij trok de meisjes Reuter met zich mee de kamer uit, waar Elze alleen achterbleef; een oogenblik later stak Wally nog even haar krullekopje door de deur en zei, nu zeer ernstig: ‘Hoor eens prinsesje, als je onze lieve, goede tante nog eens zoo behandelt dan wil ik je vriendin niet meer wezen, dan houd ik niets meer van je, hoor, heelemaal niets!’ Toen sloot zij de deur weer achter zich toe en snelde de anderen achterna.
's Avonds praatte juffrouw Reuter bijna een vol uur met Elze en toen ons prinsesje eindelijk met een vuurroode kleur in de leerkamer kwam, heerschte er een drukkende stilte in het vertrek waar het anders altijd zoo vroolijk toeging.
Den volgenden dag verlangden de meisjes erg naar het einde van den schooltijd.
Vroeg in den middag zou Lize komen, begeleid door haar vader en daar juffrouw Reuter haar alleen wenschte te ontvangen, werden de meisjes eerst weer een poosje naar Wally's kamer verbannen. Wat een vreugde toen
| |
| |
eindelijk de boodschap kwam of de jonge dames beneden wilden komen.
‘Eindelijk,’ riep Wally, ‘kom gauw mee kinderen en jij gaat vooraan prinsesje, die eer komt je toe,’ zei Wally met oogen glinsterend van pret; zij opende de deur en liet Elze met een diepe buiging het eerst binnengaan. Deze kreeg een kleur van verlegenheid, die haar bijzonder flatteerde en de vier anderen, Suze was ook bij deze plechtige gelegenheid tegenwoordig, volgden haar met lachende gezichten; geen wonder dat mijnheer Ehrhard met ongeveinsde bewondering het aardige groepje aanzag.
‘Laat ik u even mijn leerlingen voorstellen, mijnheer,’ nam juffrouw Reuter het woord, Elze bij de hand nemend, ‘dit is Elze Kirchner, met wie je op één kamer slapen zult Elizabeth; dit is Suze Winter en hier zijn mijn nichtjes, Eva en Marie Reuter. Dit kleine ding is Wally von Thalenhorst.’
‘Ja, ja, ik herinner mij de dames nog van het concert,’ zei mijnheer Ehrhard met een diepe buiging; ‘toen heb ik u allen gezien en van ganscher harte bewonderd.’
‘Mij ook mijnheer Ehrhard?’ vroeg Wally.
‘Ja u vooral, gravin, u vooral,’ antwoordde hij vol vuur.
‘Neem toch plaats mijnheer Ehrhard, en meisjes krijgt ook een stoel,’ zei juffrouw Reuter. ‘Elze, jij wilt wel zoo goed zijn voor de koffie te zorgen?’
Het meisje beet zich op de lippen. Wat trof dat allerakeligst, dat zij nu juist de week had en den dikken molenaar en zijn domme dochter moest bedienen; want dat Elizabeth dom was, dat stond vast als een paal boven water! Zij moest zich echter wel in haar lot schikken, en de koffie presenteeren.
| |
| |
Intusschen onderhield juffrouw Reuter zich met haar gast en hadden de meisjes volop gelegenheid de nieuweling van het hoofd tot de voeten te bekijken. Lize was lang en slank, zij maakte den indruk, nog niet te weten wat zij met haar armen en beenen moest uitvoeren. Haar gezichtje was bleek, en haar zwarte oogen, die onnatuurlijk groot waren, hadden iets schuws in hun uitdrukking; haar lange, bruine haren lagen in een stijven vlecht als een krans om haar hoofd geslagen. En wat was zij onhandig en onbeholpen!
Wally's ondeugende oogen volgden haar in al haar bewegingen - daar opeens liet Elizabeth een stuk koek op den grond vallen. Zij kreeg een kleur, raapte het op en stak het in den mond. Als juffrouw Reuter hen niet ernstig had aangezien, zouden de vriendinnen zich zeker niet goed gehouden hebben; nu echter gebeurde er niets en juffrouw Reuter zorgde voor eenige afleiding door de meisjes voor te stellen, Elizabeth hun kamers en het schoolvertrek te laten zien.
Dadelijk stonden allen op. Marie nam Lize bij de hand en bracht haar, door Suze gevolgd naar boven, maar Wally, die niet in staat was zich langer te bedwingen, vloog de schoolkamer binnen, waar Eva en Elze zich bij haar voegden.
‘Kinderen laat mij even uitlachen,’ hijgde het gravinnetje, ‘anders stik ik nog! Waar lijkt zij op, het is niet te zeggen!’
‘Zij is een halve idioot geloof ik,’ zei Elze half lachend, half geërgerd; ‘het is een pretje voor mij dat zij op mijn kamer komt slapen!’
‘Gelukkig zit je niet samen met haar op een onbewoond eiland, prinsesje, wij zijn er ook nog,’ troostte Eva.
| |
| |
‘Maar laten wij nu mee naar boven gaan, als je tenminste wat tot jezelf bent gekomen, Wally. Foei, wat zal ze wel van ons denken; Suze en Mies zijn toch veel aardiger dan wij.’
‘Marie wel, daar heb je gelijk in, maar Suze is het alleen om haar recepten te doen,’ riep Wally, terwijl zij de tranen droogde, die haar langs de wangen liepen.
Zij gingen naar boven en troffen de anderen in het vertrek van Eva en Marie aan. ‘Breng jij Lize nu in haar eigen kamer, Elze,’ zei Marie; ‘bij Wally zijn wij al geweest.’
‘Jullie hadt volstrekt niet op mij hoeven te wachten,’ was het korte antwoord, en zij ging de anderen voor naar haar slaapkamer. Met verlegen blik keek Elizabeth om zich heen, maar toen zij haar eigen meubels zag staan, kwam er een glimlach over haar gelaat. ‘Papa heeft alles nieuw voor mij gekocht,’ zeide zij.
‘En het ziet er zoo keurig uit,’ verzekerde Marie.
‘Ja Lize, vooral je boekenkast, ik ben bijna jaloersch op je,’ riep Eva, en Suze stelde voor haar allen mee te helpen als zij haar koffer wou uitpakken.
‘Zie je wel?’ fluisterde Wally Eva in 't oor, ‘de recepten!’
Maar Elizabeth schudde het hoofd. ‘Papa gaat gauw weg, want hij heeft in de stad een paar boodschappen te doen,’ zei ze verlegen, ‘en ik wou graag zoo lang mogelijk bij hem blijven.’
‘Ja, dat spreekt vanzelf,’ antwoordde Marie, ‘ik zal je even naar beneden brengen, en als je papa vertrokken is dan helpen wij je met uitpakken.’
Toen het meisje een half uur later de kamer weer binnen kwam zag zij er heel bleek en bedroefd uit,
| |
| |
maar zij schreide niet, en zonder een woord te zeggen opende zij haar koffer.
‘Vindt je het prettig als we je helpen, Lize?’ vroeg Marie.
‘O ja, heel graag,’ was het antwoord en zij gaf de vriendelijke spreekster een stapeltje goed uit den koffer aan. Suze schikte alles netjes in de kast en onder het werk praatten de meisjes vroolijk en ongedwongen met elkaar; alleen Elze deed niet mee.
‘Wil je niet helpen, Elze?’ vroeg Suze.
‘Och neen, er is al hulp in overvloed, vind ik.’
‘'t Is ook geen werk geschikt voor jou, prinsesje,’ zei Wally en toen Elizabeth haar verbaasd aankeek vervolgde het gravinnetje: ‘Je moet weten, dat wij Elze zoo noemen omdat zij zoo deftig en voornaam kan doen.’
Elizabeth keek erg verlegen, maar zei niets. Nu kwamen de boeken aan de beurt en deze wekten Eva's bijzondere belangstelling op. ‘Mogen wij ze eens inzien, Lize, en je schriften ook? Ik ben zoo benieuwd hoe ver je bent.’
‘O ja, ga gerust je gang.’
Tot hun verbazing merkten de meisjes al gauw, dat Lize hen in verscheidene vakken bepaald vooruit was.
‘Wat heb je moeilijke opstellen gemaakt!’ riep Eva vol bewondering.
‘En wat schrijf je netjes, Lize!’ voegde Marie erbij.
Lize bloosde van genoegen, maar Elze ergerde zich bijna dood over dit gesprek. Het ontbrak er nu nog maar aan, dat zoo'n onhandig burgerkind haar de baas was bij het leeren!
‘Zeg, wat is dat?’ vroeg Eva en zij hield een boek in lederen band omhoog.
| |
| |
‘O, laat eens kijken!’ riep Suze vol belangstelling, maar Lize nam het Eva haastig uit de handen.
‘Vergeef mij,’ stotterde zij, ‘ik - ik kan het je niet laten zien, het is - het is - een soort dagboek.’
‘O, dan kan het mij ook niets schelen,’ zei Suze onverschillig.
‘Weet je wel wat zij dacht, Lize?’ vroeg Wally lachend, ‘zij dacht dat het een verzameling keukenrecepten was.’
‘Hoe zou ik daaraan moeten komen?’ vroeg Lize, hen beurt voor beurt verbaasd aankijkend.
‘Dat weet ik evenmin als jij, Lize,’ lachte Eva, ‘maar Suze heeft zich eenmaal vast in het hoofd gezet dat jij, als buitenmeisje daar ruimschoots van voorzien moest zijn.’
‘Mama zegt altijd dat ik niet voor de huishouding geschikt ben. Mijn plan is onderwijzeres te worden,’ hernam Lize.
‘Dat lijkt mij ook zoo heerlijk!’ riep Eva.
Voor het eerst vertoonde zich een vroolijke glimlach op het ernstige gezichtje van Lize, ‘dan kunnen wij samen werken, wat gezellig,’ zei ze.
‘Ja natuurlijk, dat zal prettig gaan!’ hernam Eva vol ijver.
‘O, lieve hemel, kinderen, wordt alsjeblieft niet al te geleerd,’ klaagde Wally, ‘dan zouden we nooit meer pret kunnen maken.’
‘Zoolang jij hier bent is daar geen gevaar voor, Wally, wees maar gerust,’ lachte Eva.
Elze hoorde dit alles aan en ergerde zich vreeselijk als haar vriendinnen weer een goede eigenschap van de nieuweling ontdekten. Hoe durfde zoo'n burgerkind het
| |
| |
wagen knap te zijn, het was vreeselijk. Zeer ontstemd ging zij met de anderen mee naar beneden om thee te drinken, en zonder een woord te spreken nam zij daarbij haar plichten waar.
Niemand lachte nu meer om Lize's onhandigheid en toen zij het suikervaasje omgooide, hielp Eva haar handig en vlug om de schade te herstellen. Wally lachte wel, maar riep: ‘Maak je er niet naar over Lize, zoo iets kan de beste overkomen.’
Juffrouw Reuter knikte beide meisjes vriendelijk toe en wierp even een ernstigen blik op Elze, die er met een spottend lachje naar stond te kijken.
De avond ging verder zonder stoornis voorbij; de meisjes werkten en praatten en juffrouw Reuter vroeg haar nieuwe leerling naar haar werk en haar plannen. Op de vraag hoe het met de muziek stond, bekende Lize blozend dat zij het daar nog niet ver in had gebracht, eerst sinds twee jaar had zij er les in, en tot nu toe had zij er niet erg haar best op gedaan.
‘Die schade moeten wij zien in te halen,’ zei juffrouw Reuter vriendelijk, ‘want een goede onderwijzeres moet ook van muziek op de hoogte zijn.
Negen uur was de gewone tijd voor de meisjes naar bed te gaan, en een eigenaardig gevoel bekroop Elze toen zij zich voor het eerst met Elizabeth op haar kamer bevond. In groote haast ruimde zij haar boeken op en kleedde zich uit. Zij kon er niet toe komen een gesprek met dat vreemde kind te beginnen en Lize zweeg eveneens. Zoo sliepen beide meisjes in zonder elkaar goeden nacht te zeggen.
Den volgenden morgen werd Elze opeens klaar wakker door het opentrekken van een la. Ze keerde zich
| |
| |
om, bleek van schrik, en daar zag zij een brandende kaars op tafel staan en Elizabeth in haar nachtgewaad voor den spiegel bezig het haar te kammen. Elze's hart klopte bijna hoorbaar en het angstzweet brak haar uit; wat was dat nu weer voor een gril? Niets ter wereld zou haar kunnen bewegen nog een nacht met dat vreemde meisje op één kamer te blijven!
Opeens merkte Elizabeth dat Elze wakker was en verlegen liet zij een: ‘Goeden morgen!’ hooren.
Haastig richtte Elze zich op. ‘Wat,’ zei ze ‘heeft Sofie ons al geroepen?’
‘Neen, maar ik sta altijd om zes uur op.’
‘Maar Lize, dat is toch al te erg!’ riep Elze boos.
‘Je zult mij groot pleizier doen als je dergelijke dwaasheden voortaan nalaat.’
Elizabeth keek haar even kalm aan en zei toen: ‘Het spijt mij erg dat ik je gehinderd heb, maar ik geloof toch dat ik hier evenveel rechten op deze kamer heb als jij.’
Een oogenblik wist Elze niet wat zij op die onbeschaamde opmerking zou antwoorden; toen zei zij kortaf: ‘Je hoeft mij in elk geval niet wakker te maken.’
Zij probeerde weer in te slapen maar tevergeefs; daarvoor was haar hart te zeer vervuld van boosheid en ergernis. Eindelijk kwam Sofie haar roepen en zij sprong uit bed. Lieve hemel wat een dag zou dat verder geven, na dit vervelende begin!
Toen het ontbijt was afgeloopen begon de les en gingen de meisjes naar de leerkamer. Al gauw maakte Elze zich opnieuw boos, daar zoowel dominé Winter als juffrouw Reuter Lize herhaalde malen prezen om haar goede antwoorden en den uitstekenden aanleg waarvan zij blijken gaf.
| |
| |
Dat akelige nieuwe kind zou haar binnenkort geheel verdringen van de plaats, die zij vroeger had ingenomen; al het pleizier van het verblijf te Wildemann ging er af, vond zij, en het was maar het beste dat zij zoo gauw mogelijk aan mama schreef, of zij weer in Berlijn mocht komen.
Terwijl dergelijke gedachten Elze door het hoofd gingen, spreekt het wel vanzelf dat haar gedrag, zoowel tegenover de anderen als tegenover Lize, niet vriendelijk kon zijn en niemand zich met haar bemoeide, wat haar stemming alweer niet beter maakte, dwaas onverstandig kind als zij was.
‘Je hebt ons nog bijna niets van je thuis verteld,’ zei Marie, toen de meisjes na de lessen hun boeken bijeen zochten, ‘heb je ook broers?’
‘Ja, ik heb één broer, hij studeert in de theologie te Halle,’ vertelde Lize. Hij heet Hans en hij is zeven jaar ouder dan ik.
‘Hè, wat is dat een geleerde familie bij jullie,’ riep Wally. Lize lachte een beetje verlegen, nam haar boeken bij elkaar en ging de kamer uit.
‘Zij vindt het zeker naar, zoo uitgevraagd te worden meende Marie. Dat is toch niets dan een teeken van belangstelling van onzen kant,’ beweerde Eva.
‘En ik vind dat zij niets geen tact heeft,’ riep Elze minachtend ‘en dat is van zoo iemand ook niet te verwonderen.’
‘Er zijn ook wel menschen die geen tact hebben en van wie men dat toch anders verwacht, merkte Eva op.
‘Meen je mij daar soms mee?’ riep Elze boos.
‘Ja zeker, dat doe ik; ik vind het schandelijk zooals
| |
| |
je je gedraagt tegenover iemand, die je toch nooit iets misdaan heeft.’
‘Ja prinsesje,’ zei Wally, ‘en voor ons, leden van de “Zilveren Kruisjes,” is een dergelijke handelwijze al bijzonder ongepast.’
‘Wat heeft dat nu met Lize te maken? Haar ouders zijn toch geen arme menschen aan wie wij brood of kleeren kunnen geven?’
‘O foei, prinsesje, ik dacht dat je nogal knap waart, maar nu val je mij vreeselijk tegen!’ klaagde Wally. ‘Heb je dan nooit begrepen dat men de liefde tot zijn naaste niet alleen toonen kan door hun geld of iets anders te geven, maar ook door - door - toe president, ik zit vast, help mij asjeblieft!’
‘Door haar, waar wij maar kunnen, vriendelijk tegemoet te komen,’ voltooide deze.
‘Dank je wel, Eva, precies wat ik bedoelde. Maar luister eens kinderen, moeten wij Elizabeth niet vragen of zij ook lid wil worden van onze vereeniging?’
‘Neen dat nooit,’ riep Elze, ‘anders ga ik er uit!’
‘Zeg, prinsesje,’ lachtte Wally, ‘ken je de fabel wel van den os en den kikvorsch? Niet, dan zal ik je die eens cadeau doen.’
Diep beleedigd keerde Elze haar den rug toe, maar Eva zei: ‘Wij zullen beginnen, haar dadelijk als lid van de “Zilveren Kruisjes” te installeeren, dan voelt zij zich hier ook eerder thuis.’
|
|