De 'Zilveren Kruisjes'
(1912)–Bertha Clément– Auteursrecht onbekend
[pagina 88]
| |||||||||||||||
opvoeding aan geen beter handen had kunnen toevertrouwen dan aan die van juffrouw Reuter, en dat zij zelf in den omgang met haar kind veel te zwak en te toegevend was geweest. Er waren nu vier weken verloopen sinds haar afreis en Elze voelde zich geheel thuis in juffrouw Reuters huiselijken kring. Het eenige wat haar speet, was, dat haar verhouding tot Wally nog niet intiemer was geworden. Met Eva kwamen nu en dan nog wel kleine botsingen voor, maar over het algemeen ging het zeer vreedzaam toe in hun kleinen kring, en Eva deed trouw haar best haar macht als presidente niet te misbruiken. Elze had gehoopt, dat juffrouw Reuter haar en Wally op één kamer zou laten slapen, evenals Eva en Marie dat altijd hadden gedaan, maar in plaats daarvan had zij een slaapvertrek alleen gekregen, niet eens naast dat van Wally. Dat vond Elze heel verdrietig, maar zij liet het niet merken, want zij wist dat zij van juffrouw Reuter niets gedaan kon krijgen met een knorrig gezicht, een middel dat bij mama dikwijls geholpen had. Ons prinsesje had trouwens niet veel tijd zich te verdiepen in dergelijke ergernissen; overdag had zij het daarvoor te druk, en 's avonds was zij gewoonlijk te moe om aan iets anders te denken dan aan slapen. Zij deed nog altijd haar best om Eva vooruit te komen; de drie anderen was zij van het begin af de baas geweest, dus dat kostte haar geen moeite. Het ergerde haar eigenlijk heel erg dat zij allen hun vaste plaats hadden om de tafel in de leerkamer; niet naar hun rangnummer, maar naar hun ouderdom zoodat zij als de jongste aan het benedeneinde zat. Tot haar verdriet moest zij echter ondervinden, dat Eva haar voor bleef en telkens door | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
haar tante en door dominé Winter om haar ijver geprezen werd; meer dan Elze, die toch meende evenveel pluimpjes verdiend te hebben. Gedurende de middagen en in de avonduren werd er nu steeds vlijtig genaaid en Elze leerde langzamerhand ook mee genieten van die gezellige uurtjes, waarin juffrouw Reuter haar leerlingen voorlas. Er was al een groote voorraad kleeren voor de familie Weber gereed en nu werd er gewerkt voor eenige andere arme gezinnen aan wie juffrouw Reuter graag met Kerstmis een verrassing wou bereiden. Iedereen was blij als er weer een stuk werd weggeborgen in de groote lade, die juffrouw Reuter voor dat doel had bestemd. Mevrouw Reuter uit Hamburg, mevrouw Kirchner en gravin von Thalenhorst hadden groote pakken afgedragen linnengoed en bovenkleeren gezonden, en de laatste bovendien nog een stuk nieuw katoen voor hemden en een ander stuk geruit goed voor jurken en schortjes. De aankomst van al die bezendingen was met gejuich begroet; verscheidene kinderjurken, jongenskielen en broeken werden nu door een naaister uit Wildemann gemaakt, terwijl de meisjes zorgden voor het ondergoed en de schorten. Zij vonden zichzelf ware heldinnen, omdat zij zooveel afmaakten, en begrepen maar niet hoe Suze er in slaagde, telkens een paar eigengebreide kinderkousjes mee te brengen. Bij de familie Weber in Grünberg ging alles naar wensch. Christoffel beterde langzaam, maar zijn been zou waarschijnlijk zijn heele leven lang stijf blijven. Ja, dat was een treurige tijding, ook voor zijn gezin, en hoe de leden van de ‘Zilveren Kruisjes’ ook hun best deden om hem aan werk te helpen, zij wisten niet wat men een man met een stijf been kon laten doen. | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
Trien had een paar werkhuizen gekregen en zij deed de wasch voor juffrouw Reuter, maar haar verdiensten waren toch niet groot genoeg om het gezin te onderhouden. De leden van de ‘Zilveren Kruisjes’ besloten nu een vergadering te beleggen. Er moest raad geschaft worden want het geld, dat ze bij elkaar gebracht hadden sinds de vereeniging bestond, was nog lang niet voldoende om het gezin Weber gedurende de wintermaanden van levensmiddelen te voorzien. De vergadering werd in de pastorie gehouden, daar Alfred ongesteld was en hij er als eerelid van de vereeniging, toch ook bij tegenwoordig moest zijn. 't Was al erg genoeg dat Gerard en de jongens Reuter afwezig waren. ‘O, hoe komen we toch aan geld om die stumpers eten te bezorgen,’ zuchtte Wally, 'k heb zelf geen cent meer op zak, mij dunkt, ik moest maar weer aan papa schrijven. Elze beloofde ook een aanval op haar moeders beurs te zullen doen, maar Alfred had een heel ander plan. Beurtelings bleek en rood wordende, zei hij een beetje verlegen: ‘ik ben nu lid van de nieuwe vereeniging en ik wou er zoo graag wat voor doen, misschien lijkt 't jullie eerst vreemd toe, maar ik hoop, dat je er bij nader inzien wel mee ingenomen zult zijn.’ ‘Wel je maakt ons nieuwsgierig met die lange voorrede,’ riep Wally, ‘wat dacht je dan te doen?’ ‘Ik wou een concert geven,’ bekende Alfred. ‘Het zal natuurlijk geen kunstenaarsconcert worden, maar ter wille van de goede zaak zullen de menschen toch wel naar ons luisteren.’ ‘Naar ons?’ herhaalde Eva verbaasd. ‘Zeker, ik reken vast op de medewerking van alle geêerde leden,’ hernam Alfred. | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
Tegen dit voorstel werd van alle zijden levendig geprotesteerd. ‘Hoor eens Marie, jij zult mij niet in den steek laten; dat weet ik wel!’ riep de blinde toen vol vuur. ‘O, Alfred, ik wil je dolgraag een plezier doen, maar voor vreemde menschen spelen, dat durf ik heusch niet.’ ‘Och kom, als je het maar probeert dan gaat het wel; wij nemen een van onze oude lijfstukken, dan kun je niet bang zijn, en als je maar steeds aan die arme menschen denkt dan vergeet je vanzelf het publiek. Nu, wat zeg je?’ ‘Goed, ik zal mijn best doen, Alfred.’ ‘En Eva, jij zingt wel een paar liederen voor, nietwaar?’ ‘O, toch niet op het concert?’ riep zij verschrikt. ‘Ja natuurlijk, je hebt een allerliefste stem, en juist sterk genoeg voor een zaal. ‘Ik weet wel, Eva, dat je tante je eigenlijk te jong vindt om veel te zingen, maar voor deze bijzondere gelegenheid zal zij het misschien wel toestaan.’ ‘En nu verder?’ vroeg Wally. ‘Eva en Elze kunnen samen een ouverture spelen,’ zei Marie. ‘Goed zoo,’ verklaarde Alfred, ‘daar hebben wij dus weer een nummer. Misschien wil Elze ook iets alleen spelen?’ Na eenig tegenstribbelen beloofde het prinsesje iets voor het concert in te studeeren. ‘Mij wordt niets gevraagd,’ fluisterde Wally Eva in het oor, ‘zij weten wel dat ik niets kan.’ ‘Denk maar niet, wildzang, dat je er zoo gemakkelijk afkomt, hoor,’ lachte Eva, ‘jij kunt best twee Hongaarsche dansen spelen.’ | |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
‘Toe ja, Wally, dat moet je doen!’ riep Marie. ‘Zij doet het natuurlijk,’ zei Alfred vroolijk, ‘haar naam is onmisbaar op ons programma.’ ‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg Wally verbaasd. ‘Wel, het zal heel wat menschen trekken, als het bekend wordt dat een gravin von Thalenhorst tot de medewerkers behoort.’ ‘Wat een teleurstelling zal het dan zijn als zij zien wat een lilliputter ik ben, zooals Gerard mij altijd noemt! En als zij mij hooren...! Maar enfin, laat ze komen, dat is de hoofdzaak. Weet je waarvoor ik mij anders al had willen aanbieden?’ ‘Neen, waarvoor dan?’ ‘Voor kashoudster!’ ‘O, Wally hoe kom je daarbij?’ riep Marie. ‘Wel waarom niet?’ vroeg Wally in wier woordenboek het woord verlegenheid niet voorkwam. ‘Je zult zien dat het concert een massa geld opbrengt. Wij stellen de prijs van de entreekaarten op een halve mark, maar natuurlijk staat het ieder die wil, vrij om meer te geven. Bij mij zijn de kaarten alleen te verkrijgen, aan den ingang van de zaal. Ik zeg je, dat het prachtig zal gaan! Hoe bevalt mijn plan, de geachte leden?’ vroeg Wally met een sierlijke buiging. ‘Uitstekend, hoogwelgeboren gravin!’ was het algemeen antwoord. ‘Ik dank jullie hartelijk, dat je mijn plan zoo goed ondersteunt,’ zei Alfred, met een van vreugde stralend gezicht, ‘ik had niet gedacht dat alles zoo gauw en zoo goed geschikt zou worden. Ik ben erg blij.’ ‘Zooals gewoonlijk ben ik weer de eenige die niets kan doen,’ zuchtte Suze, ‘ik speel niet en ik zing niet, | |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
dus dan blijft er niet veel over. Was er maar iets voor te bakken of te koken, dan was ik in mijn element!’ ‘Waar wordt het concert gegeven, Alfred?’ ‘In het Kurhaus,’ was 't antwoord. ‘Dan weet ik wat!’ riep Suze opspringend, ‘ik zal tot verhooging van de feestvreugde de confituurtaartjes bakken.’ ‘O Suus, wat een lumineus idee!’ lachte Wally, ‘en wil jij je fabrikaat dan ook zelf verkoopen?’ ‘Mij dunkt, we moesten een goede lange pauze houden en ze in dien tijd door de kleintjes aan den man laten brengen,’ stelde Suze voor. ‘Ik zal eerst eens vragen of ze er lust in hebben.’ De kinderen werden binnengeroepen en toen Rudi, een zeer ondernemend jongmensch, van het plan hoorde, riep hij: ‘heerlijk, geef mij maar een groote mand vol, Suze, ik verkoop er een heeleboel, dat zal je zien.’ ‘Ja, ik ook,’ verzekerde Greta, ‘wanneer is het, morgen al?’ Eva legde haar uit, dat zij haar ongeduld nog een poosje moest bedwingen. ‘En Edmond, wat zeg jij ervan?’ vroeg Suze. ‘Ik wil geen taartjes verkoopen, maar wel meespelen,’ verklaarde Edmond, ‘ik speel het volkslied op de fluit.’ Suze had moeite niet in lachen uit te barsten en vroeg ten slotte aan Martha, hoe zij er over dacht. Het kind drong zich verlegen tegen Suze aan en kreeg tranen in haar groote blauwe oogen. ‘Ik hoef toch niet mee te doen Suze,’ zei ze angstig. ‘Wel kind ze helpen allemaal mee, en dan wil jij toch zeker niet alleen thuis blijven!’ riep Suze wel een beetje verontwaardigd. | |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
‘O! het is zoo vreeselijk, al die vreemde menschen,’ fluisterde Martha, ‘ik zal probeeren er zes te verkoopen, is dat genoeg?’ ‘Ja kind, al waren het er maar drie,’ zei Suze, die nu toch medelijden kreeg met het verlegen stakkertje, ‘het doet er niet toe hoeveel je er kwijt raakt, als jij je best maar doet.’ Juffrouw Reuter had haar toestemming gegeven tot het meewerken harer leerlingen aan het concert, maar toen mevrouw Winter van het plan hoorde, was zij bang, dat Alfred zich te veel zou inspannen, zij sprak er met haar man over, die haar heel gauw geruststelde en zei: ‘Geloof me, het concert zal niet alleen voor de familie Weber een zegen zijn, maar ook voor onzen armen, blinden jongen.
De dag van het concert was aangebroken. Dominé Winter had er voor gezorgd, door advertenties in de couranten de aandacht te vestigen op de uitvoering en op het doel waarvoor zij gegeven werd. Hij durfde nu hopen dat een talrijk publiek aan zijn oproeping gehoor zou geven. Het is te begrijpen dat de meisjes in een toestand van groote opgewondenheid verkeerden. Om drie uur 's middags, een half uur vóór den aanvang van het concert, waren zij al in het Kurhaus, want Wally moest bijtijds op haar post zijn. Juffrouw Reuter had de verantwoordelijkheid voor Wally's plan niet op zich durven nemen; er moest daarover aan graaf von Thalenhorst worden geschreven, vond zij. Deze gaf echter, zooals zijn dochtertje ook stellig verwachtte, terstond zijn toestemming en zond haar zelfs twintig mark, want zij moest | |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
toch bij den aanvang ook geld in kas hebben om te wisselen. Wally juichte en riep dat er op de geheele wereld niet zoo'n lieve beste papa te vinden was als de hare en ook de anderen zagen in die verrassing een gunstig voorteeken, dat hen met blijde hoop op een goeden uitslag vervulde. Juffrouw Reuter had haar troepje in een kleine kamer gebracht naast de concertzaal. Eva was de kalmste. ‘Wij staan er nu eenmaal voor,’ beweerde zij, ‘en wij moeten ons goed houden, onze eer is er mee gemoeid.’ Zij zag er aardig uit, in haar kleedje van rose zefir, zonder ander garneersel dan een ceintuur en strikjes van dezelfde kleur. Haar heldere blauwe oogen keken zoo moedig rond als durfde zij het tegen de geheele wereld opnemen. Marie was in het blauw gekleed en zag er ook allerliefst uit. Elze had ontegenzeggelijk iets zeer voornaams over zich. Zij en Wally waren gekleed in witcachemir, de ééne met blauw de andere met donkerrood garneersel. Het gravinnetje leek met haar vroolijk schitterende oogen en haar vlugge bewegingen wel een kleine toovergodin. Suze was nu ook zichzelf gelijk gebleven; daar zij niet meespeelde had zij haar gewone donkere winterjapon aangetrokken. Men moet echter niet denken dat zij kalm was; integendeel, zij was zeer angstig, zoowel terwille van haar vriendinnen als om het succes van haar taartjes. Maar het was vreemd, de anderen schenen heden niet de minste belangstelling te koesteren in haar aangelegenheden; zelfs Marie, anders de weekhartigheid in persoon, luisterde nauwelijks toe, toen Suze haar influisterde: ‘O Mies, als ik er tenminste mijn onkosten maar mee goed maak! Je | |||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||
zult zien, ik blijf met al mijn taartjes zitten! Moeder heeft mij geholpen zooveel zij kon; zij heeft mij een grooten pot met reuzel en een flesch ingemaakte vruchten cadeau gedaan, maar ik heb er toch nog vijf mark voor uitgegeven, en ik heb niets meer over! Ik kan ze toch niet goedkooper stellen dan tien pfennig het stuk, vindt je wel?’ Verstrooid schudde Marie het hoofd en vroeg: ‘Zouden zij lekker smaken, denk je?’ Arme Suze, dat zette de kroon op al haar beproevingen! Zij was op het punt ernstig boos te worden, maar een blik op Maries angstig gezichtje deed haar lachend zeggen: ‘Och ik zie het al, ik hoef bij jullie geen troost te zoeken; je zweeft allen in hoogere sferen!’ en met een diepen zucht wendde zij zich tot de drie kleintjes, die zich beter in haar toestand konden verplaatsen. De beide meisjes zagen er zoo aanvallig uit, en Rudi was zoo vol moed, dat Suze zich wel gerustgesteld had kunnen voelen. Maar neen, haar angst werd hoe langer hoe grooter. De kinderen troostten haar zoo goed zij konden; Martha beloofde haar best te zullen doen er meer dan zes te zullen verkoopen, en Rudi nam bij zichzelf het besluit, dat zijn zuster er niets van zou merken als er taartjes overbleven; dat zou te hard voor haar zijn. Nu kwam ook dominé Winter binnen met zijn vrouw en Alfred, die door zijn volmaakte kalmte de gemoederen der anderen wat tot bedaren bracht. Het werd tijd, de deur voor het publiek te openen, en na van juffrouw Reuter nog de vermaning te hebben gekregen om zich vooral kalm te houden, werd Wally door dominé Winter naar haar tafeltje bij den ingang van de zaal geleid. Tante Helena vond het echter niet raadzaam haar daar geheel zonder bescherming te laten, en had Pohl, den ouden | |||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||
tuinman gelast in haar nabijheid te blijven. Daar stond hij dan ook achter haar stoel, stijf als een grenadier, wat niet te verwonderen was, want zijn rok, waarin hij ook al op zijn huwelijksdag had gepronkt, zat hem nu erg nauw. Toen dominé Winter weg was, begon zij den ouden man te bestormen met vragen, waarop zij echter geen ander antwoord kreeg dan het gewone: ‘'t Kan wel gebeuren, gravin; het kan ook wezen van niet!’ Zij zweeg dus maar liever, vooral omdat men stappen hoorde weerklinken in den gang en op de trap. ‘O Pohl, zij komen,’ riep zij vol angst en blijdschap tegelijk, en Pohl zette een krijgshaftig gezicht, alsof hij zijn gravinnetje tegen een troep wilden te verdedigen had. Met een van vreugde stralend gezichtje verkocht Wally de eene kaart voor, de andere na. Er werden heel wat geldstukken op haar tafeltje neergelegd, waarvan niets terug werd gevraagd. Langen tijd hield zij zich uitstekend, maar eindelijk, na ontvangst van een rijke gift kon zij zich niet langer bedwingen; zij klapte in de handen en riep: ‘O wat heb ik al een som! Dank u wel, dat u zooveel voor die arme menschen geeft!’ ‘Wat een allerliefst meisje, wie zou dat zijn?’ hoorde Wally een dame fluisteren en ons gravinnetje lachte vroolijk bij zichzelf; hoe grappig zou het zijn als zij later zelf optrad om te spelen! Zij fluisterde haar bewaker in het oor, dat zij nog nooit in haar leven zoo'n pret had gehad. Eindelijk kon Wally haar taak als geëindigd beschouwen en na een trotschen blik op haar goed gevuld mandje te hebben geworpen, sprong zij op. Daar ze noodzakelijk haar opgewondenheid lucht moest geven, greep zij den ouden man vast en draaide met hem in het rond. | |||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||
‘O, gravinnetje, mijn rok!’ riep hij verschrikt. ‘Hoe bedoel je dat Pohl, kan die niet tegen dansen?’ De oude man legde den rechter wijsvinger tegen zijn neus, zooals hij altijd deed in ernstige gevallen en zei: ‘Het kan wezen dat hij scheurt als ik mij zoo beweeg.’ Nu kreeg Wally zoo'n lachbui, dat zij moest gaan zitten en Pohl keek haar verbaasd aan; hij begreep niet wat er voor grappigs was aan zijn ouden rok. Eindelijk was Wally in staat op te staan en de tranen te drogen die haar langs de wangen liepen. ‘Laten wij er het beste van hopen Pohl,’ zei ze, ‘blijf nu asjeblieft hier voor mijn kas zitten totdat mijnheer Winter hem van je overneemt. Begrijp je mij en zul je mijn schat goed bewaken?’ Wally knikte hem nog even toe en snelde het wachtkamertje binnen, daar zij weer gevaar liep in lachen uit te barsten. Doch het wordt nu tijd eens te vertellen hoe het concert van stapel liep en om te beginnen geven wij hieronder een afschrift van het programma, dat ten gehoore werd gebracht.
EERSTE GEDEELTE.
| |||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||
TWEEDE GEDEELTE.
Het eerste nummer was gespeeld; Eva en Elze stonden blij van hun zitplaats op en bogen dankbaar toen er luid in de handen werd geklapt. Zij hadden zich beiden behoorlijk angstig gemaakt, vooral Elze, die dit echter tegenover de anderen niet had laten merken. Mevrouw Winter en juffrouw Reuter, die hen in de wachtkamer mee ontvingen, waren bijna even verheugd als zijzelf over den goeden afloop van dit eerste stuk. Intusschen was Wally ook binnen gekomen en had triomfantelijk verteld welk een rijken oogst zij had ingezameld. Nu kwam Alfred aan de beurt en zijn vader leidde hem naar zijn plaats op het orkest. Het was een aandoenlijk gezicht, den ietwat grijzen, krachtigen vader en den tengeren bleeken zoon naast elkander te zien. Dominé Winter klopte Alfred bemoedigend op den schouder, voor hij weer naar zijn plaats ging, maar de jongen had dat niet noodig. Zoodra hij den strijkstok in de hand hield, dacht hij alleen aan zijn muziek, en speelde voort, even rustig alsof er niemand in de zaal was. Zijn buitengewoon innemend uiterlijk had al bij zijn binnenkomen stormenderhand alle harten veroverd, maar toen zijn spel geëindigd | |||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||
was, juichte men niet alleen hem toe, maar ook den grooten kunstenaar, dien hij zoo meesterlijk vertolkt had. Innig gelukkig dankte hij met een buiging voor het applaus, dat hem ten deel viel en verliet aan den arm zijns vaders de zaal ‘Je hebt het er prachtig afgebracht, oude jongen!’ zei dominé Winter met tranen in zijn oogen, en hoewel Alfred beweerde dat hij niets moe was, moest hij het zich laten welgevallen door zijn moeder op een canapé in de wachtkamer te worden neergelegd, om uit te rusten. ‘O Eva, nu moet ik spelen,’ klaagde Marie, zich bevend van angst aan haar zuster vastklemmend, ‘ik ben zoo bang, je zult zien dat ik blijf steken!’ Eva keek niet zonder angst het bleeke gezichtje aan. ‘Maar kind, hoe kom je erbij?’ fluisterde zij, ‘je speelt het best van ons allen; wacht, ik ga mee, ik zal de bladen voor je omslaan.’ Nog eenige bemoedigende woorden van tante Helena, en toen liet Marie zich, met neergeslagen oogen en nog steeds bevend, door Eva naar de piano brengen. ‘Vooruit Mies, sla er flink op los,’ fluisterde de oudere zuster, en waarlijk, de toehoorders die met een gemompel van goedkeuring, het lieftallige jonge meisje hadden begroet, verwachtten zeker niet dat zij het moeilijke stuk met zooveel vuur en zoo vol uitdrukking zou spelen. Er werd dan ook met geestdrift geklapt, waarom beide zusters haast even blij waren. ‘Ik ben trotsch op je, kleintje,’ fluisterde Eva met stralende oogen, ‘doe nu je best er mij evengoed doorheen te helpen.’ De twee overige nummers voor de pauze liepen ook best af, Elze had vlijtig op haar Lied ohne Worte | |||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||
gestudeerd, maar was toch blij toen ook haar solostuk veilig achter den rug was. ‘Hè,’ zuchtte Marie, ‘ik wou dat wij al aan het eind van het concert waren.’ ‘Ik niet,’ riep Wally, ‘ik vind het verrukkelijk.’ ‘Ben je dan heelemaal niet bang?’ ‘Wel neen, ik brand van verlangen om ook mijn kunstenaarslauweren in te oogsten.’ Nu kwam een kellner binnen met ververschingen voor de meisjes, welke dominé Winter voor hen had besteld. Hijzelf verscheen ook spoedig, en daar hij uit de zaal kwam, werd hij van alle kanten bestormd met vragen wat het publiek wel van het concert vond. Lachend keek hij al die aardige blozende gezichtjes aan en zei: ‘Dat heb je wel aan het applaus gehoord, dunkt mij.’ ‘Maar de menschen hebben u toch wel het een en ander gezegd, mijnheer,’ riep Eva, ‘toe, vertel ons daar eens wat van!’ ‘Wel meisje, ik wist niet dat je je naam zooveel eer aandeed,’ lachte hij. ‘Je hebt gelijk, ik heb wel opmerkingen gehoord, maar voor jullie nederigheid vind ik het beter ze te verzwijgen. Wel, mijn jongen, hoe staat het met jou?’ Met deze woorden wendde hij zich tot Alfred, die glimlachend luisterde. ‘Best, vader, dank u!’ was het antwoord. ‘Mijnheer Winter, heeft u de kas al overgenomen?’ ‘Ja Wally, maar zij is nog niet geteld; dat plezier stellen wij uit tot wij rustig thuis zijn.’ Daar werd de deur opengegooid en Rudi stormde naar binnen met een vuurroode kleur. ‘Zeg, Suze, waar ben je? Heb je geen taartjes meer?’ | |||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||
‘Maar jongen, ik heb je immers gezegd, dat je je mand bij juffrouw Berger kon laten vullen als hij leeg was.’ ‘Denk je soms dat ik dat vergeten ben? Maar juffrouw Berger heeft er geen meer.’ ‘Maar Rudi, het is haast onmogelijk, is alles verkocht?’ ‘Ja zeker, ik heb mijn mand driemaal opnieuw laten vullen en Greta de hare tweemaal; ik heb niets meer en zij nog maar een paar.’ ‘Jongen je bent een engel!’ riep Suze opgewonden, ‘maar vertel eens, hoe heb je het aangelegd om zooveel te verkoopen?’ ‘O, dat ging heel gemakkelijk; toen de pauze begon ben ik op een stoel geklommen bij het orkest, en toen riep ik: ‘Och menschen, wil ieder een confituurtaartje van ons koopen? Het is voor de arme familie Weber; de gebakjes zijn heel versch, en zij kosten maar tien pfennig het stuk!’ Toen had je eens moeten zien Suze, ieder wou er een hebben, en juffrouw Berger bracht mij zelf nieuwe, als de mijne op waren.’ ‘Zeg, Rudi, waar is Martha?’ vroeg zijn vader nu. ‘O, is zij hier niet? Ik heb haar in lang niet gezien,’ was het antwoord. Mijnheer Winter ging haar dadelijk zoeken, met Rudi, die stellig geloofde dat zij haar mandje nog wel niet leeg zou hebben. Maar waar zij ook zochten zij vonden de kleine meid nergens. ‘Zij zal toch niet met haar mand vol naar huis zijn gegaan, vader?’ opperde Rudi, en dit denkbeeld kwam zijn vader niet heelemaal verwerpelijk voor, maar nu herinnerde juffrouw Berger zich opeens, dat zij het kind het laatst gezien had bij de dameskleedkamer. De dominé | |||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||
spoedde zich terstond daarheen, door zijn zoontje gevolgd, en jawel, daar zat Martha, in een hoekje bij de kachel, half onder mantels en doeken verborgen, en naast haar stond de mand, nog tot aan den rand gevuld! ‘Hè vader, ziet u eens, zij heeft er geen een verkocht!’ riep Rudi in edele verontwaardiging, en zonder verder op zijn zusje te letten dat bitter zat te schreien, nam hij de mand op en stormde ermee de zaal in. Dominé Winter tilde zijn dochtertje van den grond op en streelde haar over de wang. ‘Kindje,’ begon hij, ‘wat heeft dat nu te beduiden?’ ‘O - vader - het - was - zoo - vreeselijk,’ snikte Martha. ‘En eerst ging het zoo goed, en je had moeder en mij beloofd je dapper en flink te houden!’ ‘Ja, vader, maar toen kwam ik bij een dame en die zei, dat alles bedelarij was. ‘Dat was niet prettig om te hooren kind,’ zei dominé Winter ernstig, ‘maar wie zijn medemenschen helpen wil, moet dat kunnen verdragen. Het spijt mij vooral voor jezelf, is het niet erg jammer dat jij de eenige bent die niet heeft meegeholpen om die arme familie wat te kunnen zenden?’ ‘Kijk vader,’ zei Martha, haar handje openend waarin zij stijf een tienpfennigstukje hield geklemd, dat heb ik nog ontvangen; maar onze Lieve Heer zal het wel niet genoeg vinden, denkt u wel?’ ‘Wees maar gerust, kindje, Hij weet dat je hiervoor even goed je best hebt gedaan, als Rudi voor al zijn schatten; als je je best blijft doen is God zeker tevreden over je. Maar nu gaan wij gauw naar binnen, anders is moeder bang dat wij verdwaald zijn.’ Intusschen was het tweede deel van het concert al | |||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||
begonnen. Eva en Elze hadden hun ouverture zeer goed ten gehoore gebracht, en toen kwam Edmond aan de beurt. Vroeger had hij altijd beweerd dat hij niet bang was, maar nu popelde zijn hart van zenuwachtigheid; met gloeiende wangen betrad hij het orkest, maakte een haastige buiging en blies toen zijn volkslied met een kracht en een snelheid, die duidelijk bewezen, dat hij gezonde longen had. ‘Dat is een ferme jongen,’ riep een dikke boer, terwijl hij het sein gaf om te applaudisseeren. Na nog een onhandige buiging stormde de jongen de zaal uit en de wachtkamer binnen. Daar betuigde hij dat het een afschuwelijk werk was, en dat hij nooit in zijn leven weer voor zooveel vreemde menschen zou spelen. ‘Was dat een ‘pas redoublé’ van jou Edmond?’ plaagde Wally en het was voor den verlegen knaap een groote verlichting toen juist op dat oogenblik zijn vader met Martha binnenkwam. ‘Ik zal je nooit meer voor den gek houden als je verlegen bent hoor!’ fluisterde hij zijn zusje in, voor wie hij nog nooit in zijn leven zooveel sympathie had gevoeld. Nadat Eva tot algemeene tevredenheid haar derde lied had gezongen, brak eindelijk het groote oogenblik voor Wally aan. Haar hartje klopte toch wel wat onrustig, toen zij op het orkest kwam, gevolgd door Marie, die de bladen voor haar zou omslaan. ‘Kijk, daar heb je het meisje dat de entreebiljetten verkocht heeft!’ ‘Is dat nu de gravin von Thalenhorst? Wat een allerliefste verschijning!’ werd er hier en daar onder het publiek gefluisterd en dezelfde boer die zooeven Edmonds roem had verkondigd riep nu half luid: ‘Een | |||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||
drommels aardig ding!’ waarop hij in de handen klapte. Dit voorbeeld werkte aanstekelijk, en een algemeen applaus volgde. Wally was hier in het minst niet op voorbereid en stond een oogenblik als verbluft te kijken; toen vloog er een vroolijke glimlach over haar aardig guitig gezichtje en om het publiek te danken boog zij herhaalde malen op de meest elegante manier. De arme Marie kreeg een kleur van angst. ‘Toe Wally, kom aan de piano en speel toch,’ smeekte zij en eindelijk kreeg Marie er haar vriendinnetje toe, plaats te nemen op de hooge tabouret. ‘O Mies,’ fluisterde zij, ‘hoe verrukkelijk; net als bij een beroemde kunstenares!’ ‘Wees nu bedaard, Wally en denk aan niets dan aan je stuk,’ klonk het weer waarschuwend, maar Wally lachte: ‘Och schei uit, wat komt het er op aan of men een paar noten verkeerd speelt!’ en zij bracht haar stuk volgens een zoo vrije en geniale opvatting ten gehoore, dat de arme ernstige Marie haar hart in de keel voelde kloppen. ‘O foei, straks blijft Wally nog steken!’ dacht zij, maar neen, zonder haperen werd het ten einde gebracht, en het scheen wel waar te zijn, dat het er niet op aankwam of er een paar noten verkeerd werden gespeeld; tenminste een oorverdoovend handgeklap, zooals nog aan geen der anderen ten deel was gevallen, klonk door de zaal. ‘Kind, kind wat moet ik toch met je beginnen, ik laat je tenminste nooit meer in het openbaar optreden,’ zuchtte juffrouw Reuter toen Wally, stralend van vreugde, in de wachtkamer terug was gekeerd, maar deze sloeg de armen om haar heen en riep: ‘Och tantelief de menschen zijn immers verrukt, en dat is het eenige waar het op aankomt!’ | |||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||
Het slotnummer van het concert, het duet van Alfred en Marie liep ook uitstekend af; Alfred gaf zelfs nog iets toe. Geen wonder dus, dat allen echt voldaan over dezen goed geslaagden avond naar huis teruggingen. Het bleek, dat er na aftrek van de geringe onkosten een aardig sommetje was ontvangen en onnoodig is het te zeggen, dat Alfred, van wien het geheele plan was uitgegaan, zich wel het meeste in dien gunstigen afloop verheugde. |
|