| |
Het Paleis van den Prins van Oranje.
Wij kropen weder in onze vigilante, en verzochten den koetsier, ons naar la Place des Martyrs te brengen, waarvan men ons zoo veel verhaald had. Dit plein, weleer Place Sint Michel, is niet groot, maar door prachtige gebouwen omgeven. Het is bij la rue neuve gelegen, en ontving in het jaar 1830 den naam van Place des Martyrs, omdat aldaar de opstandelingen tegen de regering van koning Willem, in de September-dagen gedood, begraven liggen.
Midden in het plein heeft men een' grooten vierkanten kuil gegraven, die met hardsteenen belegd en aan de vier zijden met sarcophagen bedekt is. Deze sarcophagen schijnen tevens de ingangen tot uitgebreide grafkelders te zijn, die onder het plein liggen; boven deze ingangen ziet men eertropheën en lauwerkransen van wit marmer.
Uit het midden van dezen grafkelder verheft zich een prachtig voetstuk van hardsteen, waarop het beeld der vrijheid van wit marmer, welks vormen wij slechts gedeeltelijk konden zien, geplaatst is; dit alles is
| |
| |
door een ijzeren hek omgeven. Wil men van het plein bij den rand des grafkelders komen, dan moet men eenige steenen trappen opklimmen, die aan de vier zijden het gedenkteeken omgeven, dewijl de rand des kelders zich eenige voeten boven de oppervlakte des pleins verheft.
Wie de architect van dit monument, hetwelk in vele opzigten zeer schoon mag genoemd worden, is, weet ik niet, maar wel, dat de beeldhouwer Geefs de maker van het beeld der vrijheid is.
Zonderling staan op dit plein een groot aantal treurwilgen en andere boompjes, waartusschen men eenige kleine gedenkteekenen geplaatst heeft. Dit is het werk van de bloedverwanten en vrienden der gesneuvelden; eenigen dezer boompjes zien er nog al redelijk uit, en in dit opzigt overtreffen zij deft Belgischen Vrijheids-boom, (ik geloof, dat de snaak op Place roijale staat), wiens voorkomen armzalig en treurig is; de arme duivel ziet er zoo verlaten uit!
‘En route, cocher! Naar het park en het paleis van den Prins van Oranje.’
‘Wat meent gij wel, mijne lezers! dat ik dacht, toen wij het Plein der Martelaren verlieten?’
‘'t Valt moeijelijk te raden.’
‘Niet veel; alleen dacht ik even na over het verbazende verschil der menschelijke opiniën: de mannen, die wij den naam van groote muiters geven, worden hier martelaren der vrijheid genoemd. In eene vigilante, vooral wanneer men telkens door het zien van nieuwe voorwerpen, van zijne overpeinzingen afgetrokken wordt, valt het moeijelijk, om de ware oorzaak van dit verbazende verschil der
| |
| |
opiniën, zoo wel in dit, als in andere gevallen na te gaan, weshalve ik den lezer vriendelijk verzoek, zoo hij hiertoe lust mogt gevoelen, het boek ter zijde te leggen, en zelf over dit gewigtig onderwerp na te denken. Men beginne met den bekenden grondregel: de menschen hebben verschillende wijzen van zien, en daar na het zien het oordeel volgt, ook verschillende wijzen van oordeelen. -
Wij zijn bij het park, eene der schoonste wandelplaatsen van Europa; het is door prachtige paleizen en andere schoone gebouwen omgeven. Eerst was het park uitsluitend eene wandelplaats voor de vorsten, die Brussel tot hunne verblijfplaats gekozen hadden, maar in het jaar 1774 werd deze groote ruimte, volgens het schoone plan van den plantagiemeester Zinner, aangelegd en in eene publieke wandelplaats hervormd.
Toen ik aan den arm van mijnen vriend de Jong het vorstelijk park binnentrad, werden onze zielen diep geroerd bij de herinnering aan de moordtooneelen der September-dagen. Wij waren niet verre van het Café de l'amitié en het Hôtel de belle vue, uit wier deuren en vensters zoo hevig op de brave krijgslieden, in het park vereenigd, gedurende den 23, 24, 25 en 26 September 1830 geschoten werd. Menig jeugdig krijgsman vond hier den dood, zonder dat zijn makker hem kon wreken. Allen liggen in het lage gedeelte van het park begraven; geen gedenkteeken verkondigt hunne trouw. Vergeet gij, Nederlanders! toch niet eenige bloemen op dit uitgestrekt kerkhof te strooijen, wanneer uw voet den grond van het park betreedt. -
| |
| |
Alle gebouwen, hoe prachtig en luistervol ook, die het park omringen, hadden voor mijn gevoel iets sombers, en kwamen mij voor als met rouwfloers behangen. -
Nooit vergeet ik den laatsten nacht, dien ik te Brussel heb doorgebragt.
Ik hoorde alle klokken binnen de stad luiden, maar de langzame en doodsche toonen van de klok der hoofdkerk hadden op mijn' geest vooral een' allerakeligsten invloed, en bereidde denzelven alzoo, om het spookachtig tafereel te aanschouwen, dat zich in bloedige vormen, dan driftig, dan langzaam, voor mijne oogen uitbreidde. Burgers en krijgslieden vloekten en raasden, en bragten elkander doodelijke wonden toe. Ik hoorde een onophoudelijk kanon- en geweervuur, vreugdekreten en hulpgeschrei; te midden der hemelhooge vlammen, die uit de paleizen opstegen, zag ik vrouwen met loshangende haren, die steenen en stukken brandend hout op de krijgslieden wierpen. Ik stond in mijne hemdsmouwen bij eene barricade, en staarde angstvol naar het bloedtooneel. Eene gewapende bende nadert mij; een hunner.... 't is te akelig, om dit tooneel te beschrijven, wij zullen het stilzwijgend voorbij gaan. Alleen wil ik u zeggen, dat de Heer Bovie mij des avonds eene te groote portie beefstuk met salade en gestoofde aardappelen had laten geven, waarvan ik waarschijnlijk te veel gegeten heb, want des nachts had ik den akeligen droom, welken ik u heb medegedeeld. -
De vreemdelingen, die gedurende de negen jaren der Nederlandsche en Belgische kwestie, Brussel
| |
| |
bezochten, hebben nooit vergeten, om het paleis van den Prins van Oranje, dat in rijkdom en pracht alle vorstelijke paleizen van Europa overtreft, te gaan bezigtigen. Wij waren van toegangs-kaartjes, aan het hôtel des ministers van financiën afgehaald, voorzien, en werden, na het afgeven van dezelve, in het tooverpaleis toegelaten.
Uitwendig heeft het gebouw niets belangwekkends, evenmin draagt het de kenteekenen, dat voor meer dan tien millioen gulden aan kunststukken en huisraad hier bewaard worden. Het paleis vormt een langwerpig vierkant, 220 voet lang en 60 voet breed. Voor dat ik met de beschrijving voortga, zal ik eerst mijne pantoffels aantrekken, die mij gepresenteerd worden, om de zalen zindelijk te houden. Wij zijn gereed. - Het voorportaal boeit al aanstonds uwe aandacht; het is ruim, op de Russische wijze geplaveid, waaraan tijd noch kosten gespaard zijn; twee breede trappen van wit marmer leiden van hier naar de zalen der eerste verdieping.
Welk een eenvoud en smaak, en toch welk eene pracht en weelde! Wel, weêrgaasch, indien ik in zulk een paleis woonde! Mij dunkt, ik zou... ik zou het er goed van nemen, juist, eens lekkertjes van nemen, en anderen in mijn genot laten deelen. Ik zou van tijd tot tijd eenige vrienden, die het niet te breed in de wereld hebben, bij mij te logeren vragen, en zeggen: ‘Eet en drinkt, zijl vrolijk en goed moeds; slaapt op een parade-bed met zijden kussens en damasten gordijnen, want kort is het leven en dwaas is hij, die niet matig de goederen gebruikt en laat gebruiken, welke de hemel hem geeft!’
| |
| |
Wat zou ik genieten, wanneer ik zag, dat mijne logés, in den eersten oogenblik bedwelmd door den luister, die hen omringt, zoo regt in hunne nopjes waren, en hunne glazen nemende, met een vrolijk gelaat, waarop de keurige maaltijd en de fijne geurige wijn alle zorg en kommer hadden weggevaagd, tot mij zouden zeggen: ‘Lang leve meester Clemens!’ Sapperloot, wat kan men toch pret hebben, wanneer de fortuin onze zakken met goud gevuld heeft!
Ik zou in mijn vorstelijk paleis ook dichters, schilders en andere kunstenaars van tijd tot tijd noodigen, maar allen moesten opgeruimde jongens, met een vrolijk gelaat zijn, die alleen zuur zien, wanneer zij een vers maken, een gevecht, eene verbolgen zee of een boschrijk landschap schilderen. Ook tot hen zou ik zeggen: ‘Eet en drinkt, zijt vrolijk en goed moeds; slaapt op een parade-bed met zijden kussens en damasten gordijnen, want kort is het leven, en dwaas is hij, die niet matig de goederen gebruikt en laat gebruiken, welke de hemel hem geeft.’
En onder het hooren van de harmonische accoorden der eerste virtuozen, zouden ook zij uitroepen: ‘Lang leve meester Clemens!’
Beschouwt, mijne lezers! deze regels als eene inleiding tot de verdere beschrijving van het prachtige paleis, die mijnen vurigen wensch zal regtvaardigen. -
Hier in de eerste zaal aan uwe regterhand, bevonden zich de aides-de-camp van den Prins van Oranje, wanneer zij in functie waren. Bewondert hier met mij een portret, Rembrand voorstellende, door den grooten kunstenaar zelf geschilderd. - Nooit hoor ik den naam van Rembrand noemen, of ik denk
| |
| |
aan den eerbied, dien de Engelschen bij den verkoop van zijne schilderij, de scheepsbouwmeester en zijne dienstmaagd voorstellende, aan den dag legden. Toen dit meesterstuk van Rembrand in de verkoopzaal door twee mannen gebragt werd, was de algemeene kreet: ‘Hoeden af!’
‘Hoeden af!’ Meer lof, meer eer kon het genie van Rembrand niet worden toegebragt. Ik hoop, dat de groote kunstenaar, die, toen deze gewigtige gebeurtenis plaats had, reeds jaren overleden was, van het voorval kennis zal gedragen hebben. 't Zal hem driedubbel het leed vergoeden, dat de verkooping van al zijne goederen hem hier veroorzaakt heeft. -
Behalve het portret van Rembrand, vindt men hier nog eene madonna van Andreas del Sarto, en een' fikschen kop door Holbein geschilderd.
Zuivere, verhevene kunst maakt het sieraad van het paleis uit; doorloopt slechts met mij de overige zalen en gij zult mijne woorden regt laten wedervaren. In de audientie zaal ziet men eene vaas en tusschen de beide ramen eene tafel, wier waarde 250,000 gulden bedraagt. De naam van den kostbaren steen, waarvan deze sierlijke voorwerpen gemaakt zijn, is mij door het hoofd gegaan; 't verwondere u niet, dewijl ik in mijne woning zulke tafels noch vazen heb. Alleen weet ik, dat beiden een dier presentjes zijn, welke de Keizer van Rusland van tijd tot tijd aan zijne goede vrienden geeft. In deze zaal ziet men eene jagt en Sint Thomas, door Rubens, en den Apostel Paulus, door Andreas del Sarto geschilderd.
| |
| |
De receptie-zaal is welligt de prachtigste van het paleis. Wat opent men groote oogen, wanneer men zulk eene rijkversierde zaal binnentreed!! Zij is met rood fluweel, door gouden franjes omzoomd, behangen. De spiegel, boven den haard, bestaat uit één stuk en is twaalf voet hoog; 't is het grootste stuk glas, dat tot nu toe gegoten is.
Niet minder prachtig is de audientie-zaal der Prinses van Oranje; ook hier vindt de hoogschatter der kunsten eenige schilderstukken der grootste meesters, namelijk een heerlijk portret, door van Dijck, en vooral het afbeeldsel van Diana van Poitiers, door Leonardo da Vinci. Hier staat eene tafel van lapis lazuli, die, zoo als onze vriendelijke leidsman zeide, tegen goud opgewogen wordt, en op 800,000 gulden geschat wordt. ‘'t Is jammer van het geld,’ zal welligt deze of gene mijner lezers zeggen; - ik niet: de kunst en het zeldzame kunnen nimmer te goed betaald worden. Gelukkig dus hij, die rijk is en wiens hart met liefde voor de kunst en het zeldzame bezield is. Het is waar, al deze voorwerpen hebben slechts eene denkbeeldige waarde, maar als aan deze denkbeeldige waarde de bodem wordt ingeslagen, zoo wordt der kunsten en wetenschappen den doodsteek toegebragt. Ook deze heerlijke tafel, wier schitterenden blaauwen gloed gij u niet kunt voorstellen, is een geschenk van den rijken en magtigen Keizer van Rusland.
De eenige rijke versierselen der eetzaal zijn twee portretten ten voete uit door van Dijck, en twee van den Spaanschen schilder Velasquez, wiens schilderstukken zeer zeldzaam zijn, en naast de voort- | |
| |
brengselen der grootste Italiaansche meesters mogen geplaatst worden. -
Mijne pantoffels maken mij het gaan wel moeijelijk, mijne lezers! maar ik heb veel voor u en voor mijne nieuwsgierigheid over, en zal dus het geheele paleis bezigtigen; men zou anders wel zeggen: ‘Hij is te Rome geweest, en heeft den paus niet gezien.’
In de zaal, waar zich de hofdames der kroonprinses gewoonlijk ophielden, hangen, behalve eenige schilderijen van groote Italiaansche meesters, een keurig bloemstuk van van Huijsum; een landschap met beesten gestoffeerd van Verboeckhoven, en eene zee van Bakhuijsen.
Prachtig is de zaal, waar de kroonprinses Anna Paulowna meestal vorstelijke personaadjes ontving. Hier vindt men een landschap van Both en van Ruisdaal, als ook twee meesterstukken van onzen grooten zeeschilder J.C. Schotel. Ook de afbeeldsels ten voete uit van de keizers Alexander en Nikolaas, twee portretten, waarvoor mijn vriend en ik langen tijd bleven staan, niet om de kunst van dezelve te bewonderen, maar dewijl zij ons levendig de groote daden der beide monarchen voor oogen stelden, die, in den geest van Peter en Catharina voortgaande, Rusland tot den magtigsten wereldstaat verheven hebben. Wij stonden met ontdekten hoofde. -
Wat vermag het genie niet van één man, wanneer millioenen menschen aan zijnen wil zijn onderworpen! Hij kneedt ze als was; rangschikt, plaatst die millioenen menschen naar zijnen wil; dit noemen velen in onze dagen slavernij, tijrannij! En hunne grondbeginselen, onbestaanbaar in eene maat- | |
| |
schappij, waar zoo vele listige duivels gevonden worden, voortplantende, storen zij den vrede en het geluk bij anderen, en brengen twist, haat, nijd, tweedragt en oorlog in het land, waar harmonie en welvaart bloeiden, en waar slechts één Opperhoofd heerscht. Het valt moeijelijk, zelfs wanneer, wij de geschiedenis als getuige oproepen, te bepalen, welke regeringsvorm voor eene natie de gelukkigste is. Daarom laat ons niet afbreken, maar opbouwen, gelukkigen maken. Niet door het vuur en het zwaard; bij de algemeene ontwikkeling der geestvermogens zijn deze helsche werktuigen onnoodig geworden. Hij, die ze wil bezigen, om zijne natuurgenooten gelukkig te maken, haakt naar eer en aanzien, schimmen, die meestal wortel schieten en krachtig opwassen in stroomen menschenbloeds. Laat ons opbouwen, niet afbreken! -
In mijne verbeelding zag ik den Prins van Oranje en zijne edele gade in het vorstelijk paleis. Ik hoorde den lof, hem en zijnen Vader, den Koning, van alle zijden toegezwaaid; overal lof, overal liefde! Helaas! het was slechts in mijne verbeelding. Het paleis was als uitgestorven; te midden van de pracht en den luister scheen de dood rond te waren. Wie was de oorzaak van deze stilte des grafs? De vrijheid! Ik zag het spook der omwentelingen tegen een der zuilen van het vorstelijk paleis staan, de armen op de borst gekruist, de wenkbraauwen te zamen getrokken, en angstig om zich heen zien. Ik herdacht de Belgische omwenteling, zette den hoed weder op, en vroeg mij zelven af: ‘Is België ge- | |
| |
lukkiger, dan vóór de omwenteling?’ Of liever: ‘Is België zóó gelukkig, als onder het bestuur van koning Willem?’ -
|
|