weegt. Over het praalgraf van hertog Jan ziet men de tombe van den aartshertog Ernst, waarop het marmeren beeld van den vorst, geharnast, het hoofd op de hand leunende, in eene liggende houding is voorgesteld.
De voornaamste kapel dezer kerk is die van Onze Lieve Vrouw in den nood, waar een prachtig gedenkteeken voor den graaf Felix de Mérode, een der hoofden van de Belgische omwenteling, in 1830 gedood, opgerigt is. Het monument is van wit marmer, en stelt den graaf voor op het oogenblik, dat hij doodelijk gewond wordt, en nog eene poging aan wendt, om met den verlamden arm zijne pistool op te heffen, Het eenvoudige, maar waarheid ademende van het geheel doet den beeldhouwer Geefs eer aan. Waarlijk, het gedenkteeken van den graaf de Mérode trof mijne ziel. Ik stelde mijne nationaliteit zoo lang buiten de deur des tempels; bewonderde het verheven schoone der kunst; zag in het liggende beeld niet den graaf de Mérode, noch eene droevige bladzijde uit de duistere Belgische omwenteling, maar het kunstgewrocht van een genie, dat zich niet, hoe verheven romantisch zijn voortbrengsel ook was, buiten de grenzen der waarheid begeven had.
Minder schoon, minder smaakvol, welligt kunstiger, is de preekstoel der Sint Gudula-kerk, in het jaar 1699 door Hendrik Verbruggen voor de kerk der Jezuiten te Leuven vervaardigd; hij werd in 1776, op last van Maria Theresia, aan de hoofdkerk van Brussel ten geschenke gegeven. Onder de preekstoel ziet men Adam en Eva, die door den