‘Vijf en twintig zoo gij wilt, mijn Heer!’
‘Een is genoeg, mijn Heer Bovie!’
‘Henri! laat eens eene vigilante voor deze Heeren komen.’ -
Terwijl Henri op weg is, zal ik u met den Heer Bovie nader bekend maken. Hij is een klein mannetje, ruim zestig jaren oud, maar in vlugheid overtreft hij menig jongeling; hij is het tegenovergestelde zijner dierbare wederhelft, die bijzonder corpulent is en zich niet dan met moeite bewegen kan. De Heer Bovie is niet alleen een liefhebber der schilderkunst, maar waar hij kan, is een warm beschermer van dezelve; hij bezit eene allerliefste verzameling van schilderijen, meest van moderne schilders, terwijl zijn zoon bij onzen landgenoot B.C. Koekkoek zich in het landschap-schilderen oefent.
Zoo gij eens te Brussel mogt komen en een hôtel zoekt, gaat bij den Heer Bovie; men zal er u goed en op uwe wenken bedienen: twee onschatbare dingen, die men meestal in een groot logement mist.
‘Mijn Heer Bovie! o, zeg mij even, zijt gij zoo goed voor de armen of misschien armen-meester?’
‘Waarom, mijn Heer Clemens?’
‘Wel, zie eens onder uwe poort; bijna twintig kreupelen, lammen en blinden, die alle kenteekenen der diepste armoede dragen, schijnen zich daar rendez-vous gegeven te hebben.’
De Heer Bovie zag mij lagchende aan, en zeide: ‘Die ongelukkige drommels komen hier, om genezen te worden.’
‘Genezen? Zijt gij dan doctor en logement-houder?’