| |
| |
| |
De ijzeren Spoorweg.
Waren de Vigilantes, Citadines, Leopoldines, enz., enz., allerliefste en gemakkelijke rijtuigen, de Omnibussen, neen, deze zijn voor onze eeuw beneden alle kritiek. Zij overtreffen onze nationale brommers in stooten en leven maken. Ik heb in Brussel in de omnibus la dame blanche gezeten, maar waarachtig, hij mogt wel la dame infernale genoemd worden.
Ten half zeven uur stond de omnibus, die ons naar Ans, waar de ijzeren spoorweg eerst begint, moest brengen, voor ons logement. Ik nam nogmaals een hartelijk afscheid van mijne vrienden, en stapte in het rijtuig. De voorrijder blies op zijnen horen, en als de wind vlogen onze vijf paarden voorwaarts.
Veertien personen zaten in den omnibus op twee banken tegen over elkander, terwijl acht andere reizigers op het lange, smalle rijtuig gezeten waren. Het zij wij den berg op- of den berg afreden, de omnibus vloog altijd even snel voorwaarts, en wierp van tijd tot tijd een zijner passagiers van zijne zitting op den buurman, die tegen over hem zat. -
Aan den spoorweg gekomen omringden ons eene nog grootere drukte en beweging. Niet minder dan vijftien omnibussen stonden daar geschaard, en van
| |
| |
oogenblik tot oogenblik kwamen nog meerdere dezer rijtuigen aansnellen. Het aantal reizigers was zeer groot; ik begaf mij in de zaal voor de passagiers, die in de diligence gaan zitten, terwijl mijn vriend De Jong voor het nemen van plaatsen en voor onze goederen zorg droeg. Wij hebben nog een half uur tijd, mijne lezers! ik zal op mijn gemak op de rustbank gaan zitten, mijne Duitsche pijp aansteken, en u iets van de ijzeren spoorwegen over het algemeen en van die van België in 't bijzonder mededeelen. -
In het jaar 1649 kwam zekere Beaumont te Newcastle-upon-Tyne en liet van eene steenkolenmijn af tot aan de rivier stukken hout waterpas leggen, waarop de wielen der wagens gezet werden. Door dit middel kon één paard 8 à 10 duizend pond voorttrekken. Beaumont's uitvinding maakte de man, zoo als meestal gaat, niet rijk, integendeel hij werd dood arm, en gedwongen om van de verdere volmaking der rails-ways af te zien.
Eerst honderd jaar, na Beaumont, kwam men op het denkbeeld, om de houten spoorwegen door sporen van gegoten ijzer te vervangen, die aan de binnenzijde eenigzins verheven waren, om den wagen op het spoor te houden, maar weldra zag men van het gegoten ijzer af, en werden slechts sporen van geslagen ijzer aangelegd. In het jaar 1808 werden tegen sommige bergen ijzeren sporen aangebragt, waarop de zwaarst beladen wagens door de kracht eener stoommachine naar de kruin des bergs opgehaald werden. Eindelijk, weid in het jaar 1810 de eerste locomotieve uitgevonden, en sedert dien tijd
| |
| |
zijn, vooral in Engeland, de spoorwegen verbazend toegenomen, zoodat er als het ware tusschen de groote steden van dat rijk geen afstand meer bestaat.
Sedert twaalf jaren is men op het vaste land werkzaam, om de spoorwegen in de verschillende rijken in te voeren. De locomotieven hebben zes in plaats van vier raderen gekregen; de rijtuigen voor de passagiers, de wagens voor pakgoederen en dieren, de ijzeren sporen, alles is en wordt meer en meer verbeterd. Hoewel de ondernemers in Engeland met vele kosten en bezwaren in het begin hadden te kampen, hebben eindelijk groote voordeelen hunne onderneming en volharding bekroond. In het jaar 1835 hebben in Engeland de verschillende spoorwegen tien millioen reizigers vervoerd; bijna drie millioen tonnen koopwaren; drie honderd duizend stuks hoornvee en één millioen, zeven honderd duizend varkens en schapen. De zuivere winst voor de ondernemers bedroeg twee millioen ponden sterling.
De schoonste tot nu toe bekende spoorweg is die van Manchester naar Liverpool. Onder deze laatste stad loopt een tunnel, die bijna de geheele lengte van Liverpool heeft; hij is honderd drie en twintig voet onder den grond gelegen, twee en twintig voet breed, zestien voet hoog, en wordt door gaz verlicht; tien locomotieven voor passagiers en pakgoederen zijn dagelijks tusschen Manchester en Liverpool in beweging.
Sedert het jaar 1826 zijn de spoorwegen in Noord-Amerika zoo toegenomen, dat de oppervlakte der Vereenigde Staten als met ijzeren sporen overdekt
| |
| |
is; en geen wonder, in een land, waar de afstanden van de eene plaats naar de andere zoo verbazend groot zijn, moeten de spoorwegen een onberekenbaar nut verschaffen; daarbij komt nog, dat de voorbeeldelooze inhaligheid der grondeigenaars van Europa in Amerika onbekend is; dat men er geene rijke heeren vindt, die hemel en aarde bewegen, om geenen spoorweg over een hunner weiden of akkers te hebben: het levensgenot dezer Heeren zou hierdoor verbitterd, de glazen der buitenplaats door den kolendamp dof en vuil, de perziken, annanassen en druiven in de broeikast bedorven worden! - ‘Sire! wij bidden U, laat geene spoorwegen aanleggen; het levensgenot, de glazen, de broeikast van mijn Heer N.N. dulden het niet!’ -
Frankrijk telt tegenwoordig vijf hoofd-spoorwegen en Pruissen, hetwelk sedert eenige jaren, wat deszelfs industrie betreft, met de voornaamste Staten van Europa kan wedijveren, tracht door spoorwegen niet alleen de grootste koopsteden van zijn rijk te vereenigen, maar zal deze vereeniging ook met andere landen bewerkstelligen, en wel het eerst met België, waardoor men binnen weinige uren van Antwerpen naar Keulen zal kunnen gaan.
Oostenrijk, die vele nieuwe wegen, vooral op de Alpen, heeft laten aanleggen, heeft door eenen schoonen spoorweg van Mathausen tot Budweiss, de steden Freijstadt, Leopoldschag, Unterhard, Toeplitz, Welleschin en Steinkirchen vereenigd. In Rusland, Napels, Griekenland, enz. is men druk bezig, om deze nieuwe wyze van vervoeren daar te stellen. -
| |
| |
Meer dan drie jaren zijn voorbij, toen men in ons vaderland op het denkbeeld kwam, om eenen ijzeren spoorweg tusschen Amsterdam en Haarlem aan te leggen, een afstand van drie kleine uren. Ruim drie jaren is men hiermede bezig geweest, en eindelijk is de spoorweg schier op het einde van 1839 in werking gekomen!
Wanneer zal de spoorweg van Amsterdam naar Arnhem voltooid zijn? Over twintig jaar denk ik; want met dezen arbeid gaat het even spoedig als met den spoorweg, waar men ieder jaar slechts één uur vorderde. Schrijft dit niet toe aan de onkunde onzer ingenieurs, noch aan gebrek aan werklieden, gij zoudt den bal geheel misslaan; maar aan de inhaligheid, kleingeestigheid, ontaarde nationaliteit van velen onzer grondeigenaars. Hier wil men den grond drie honderd percent boven de waarde, en dan nog als een gunstbewijs, afstaan; daar moet een oude, kromme appel- of perenboom met goud betaald worden; elders wil de eigenaar niet, om de eenvoudige oorzaak, dat hij niet wil, en hij van zijnen wil geene rekenschap aan anderen behoeft te geven. O, kon ik alle andere voorwendsels opsommen, die men in ons land bedacht heeft, om de spoorwegen te keeren. Ik gaf, ik weet niet wat, aan den armen, zoo ik alle petitiën, bid- en smeekschriften, door onze landeigenaars aan de Regering en de Staten-generaal geadresseerd, mogt doorbladeren! Wij zouden ons eenen bult lagchen! Er bestaat nog eene oorzaak, en wel.....
In België werd door de kamers op den!. Mei 1834 eene wet daargesteld, waarbij bepaald werd,
| |
| |
dat men zoo spoedig mogelijk verschillende spoorwegen zou aanleggen, die tot vereenigingspunt de stad Mechelen zouden hebben; aan de ingenieurs Simons en de Ridder werd de taak opgedragen, om dezen gewigtigen arbeid te besturen en uit te voer voeren. Één jaar hierna, en wel op den 5. Mei 1835, werd de eerste spoorweg van Mechelen naar Brussel ingewijd, en het getal reizigers, dat gedurende het jaar vervoerd werd, was zesmaal grooter dan men berekend had. - De lengte van het spoor bedraagt 20,350 Ned. ellen. Het bestuur van Mechelen was tegen de genomen maatregel, om het ijzeren spoor door de stad te laten gaan, en het centrum der plaats tot algemeen vereenigingspunt der Belgische spoorwegen te nemen. Dit punt is tegenwoordige ijf honderd ellen van de stad gelegen, waar zich een aantal nieuwe gebouwen verheffen, hetzij om de reizigers te herbergen of met hen handel te drijven.
De spoorweg van Mechelen naar Antwerpen werd den 3. Mei 1836 ingewijd; van Mechelen naar Leuven den 10. September 1837 en naar Gent elf dagen later; het volgende jaar van Mechelen naar Ans, het dorpje waar wij ons op 't oogenblik bevinden, om naar Brussel te gaan. De lengte der thans bestaande spoorwegen bedraagt meer dan 300,000 Ned. ellen of 60 uren gaans.
De onkosten van den spoorweg van Mechelen naar Brussel en Antwerpen bedragen 3,531,198 francs en het materiëel 700,000 francs. De afstand van Mechelen naar Brussel bedraagt 20,350 Ned. ellen en van Mechelen naar Antwerpen 23,680 Ned. ellen, totaal 44,030 Ned. ellen. -
| |
| |
‘Mijn Heer, 't is tijd om plaats te nemen?’
Men bragt mij naar de diligence, waar ik, als in mijne kamer, allergemakkelijkst gezeten was. De conducteur blies op zijnen horen, en roef, daar gingen wij voorwaarts.
Gelooft niet, dat alles voor mijne oogen draaide; dat ik niets kon zien noch onderscheiden, o, neen, 't beviel mij patent, en oneindig beter dan de diligence; vooreerst zat ik op mijn gemak; wij konden elkander goed verstaan, en.... wat het mooiste is van alles, de afstand van één uur werd in acht minuten afgelegd. Br.... br.... br....’
‘Wat is dat? He?’
Ik geloof zeker dat ik min of meer bleek werd.
Verbeeldt u, mijne lezers! zoo even zag ik velden en huizen, eensklaps werd ik van het landelijk gezigt beroofd, en wiemelde eene breede, bonte streep voor mijne oogen, die golvende voorbij vloog, zonder dat ik iets konde onderscheiden. Wat denkt gij dat het was?
De trein, die van Mechelen kwam en naar Luik ging. Ik open nog groote oogen en zie verschrikt links van mij af, als ik aan dat voorvalletje denk, of hetzelve mijnen vrienden mededeel. -
Maar een vreemder schouwspel wachtte ons. Ik was in een druk discours, omringd van het schitterenste daglicht, toen de aarde zich als 't ware opende, en ons met den ganschen trein scheen te verzwelgen. Op het helle daglicht volgde een nacht, kijk, zoo donker, zoo donker!... Ik kan het u niet zeggen, noch een juist beeld van vergelijking vinden. Ik wil evenwel trachten, om u er een denkbeeld van te geven.
| |
| |
Stelt u eenen winteravond in uwe kamer voor; de blinden zijn voor de glazen; de lamp of kaars is ontstoken; doet uwe lamp of kaars uit; goed zoo. Neemt nu uwen hoed, en ziet er in. Het zal wel donker in uwen hoed zijn, niet waar? Of liever, gij ziet niets, of het zou door uwe verbeelding moeten zijn. Nu gelooft mij, ik passeer u mijn woord, de duisternis in uwen hoed, haalt bij de duisternis niet, die mij eensklaps omringde, want ik kon mij zelfs niet eens verbeelden iets te zien. Voegt hierbij een allerverschrikkelijkst leven, een helsch geluid, dat u belet een enkel woord, al schreeuwt gij nog zoo hard, tegen uwen buurman te spreken, en gij zult u een denkbeeld van den tunnel bij Cumtig kunnen vormen, wanneer gij den onderaardschen weg per locomotieve doortrekt.
De tunnel is bijna een kwartier lang; in een en een halve minuut was de afstand afgelegd. Ik verlangde wel weer naar het daglicht, maar ik had gaarne tien minuten langer onder de aarde doorgereisd, om èn ligchaam èn ziel aan zulk een' helschen rid te gewennen; ik ben verzekerd, dat ik weer even vreemd zal opkijken, als ik ten tweedemale deze vertooning bijwoon.
Tot nu toe hebben op den spoorweg geene ongelukken plaats gehad, of eigen moedwil en verregaande onvoorzigtigheid zijn er de oorzaken van geweest. Komt b.v. de trein aan, dan springt men het rijtuig uit, vóór dat alles stilstaat; hierdoor loopt men gevaar om hals en beenen te breken; men houdt den stok, of het hoofd buiten het portier, het is verkeerd, gelooft mij; bij de minste aanraking met
| |
| |
het eene of andere voorwerp slaat de stok in duizend stukken, wondt u en anderen, of wel uw hoofd heeft, eer gij het vermoedt, de helft van zijnen omvang verloren, en uw nek is gedisloqueerd.
De spoorweg heeft eene nieuwe wijze van zelfmoord te voorschijn doen komen. Weinige dagen, voor dat wij denzelven bereden, had zich een jongeling van achttien jaren het hoofd laten afsporen; eene locomotieve en veertien rijtuigen, te zamen 31 ijzeren wielen, waren over zijnen nek gepasseerd en hadden het hoofd van den romp gescheiden, zonder eenen enkelen druppel bloed te storten. Onlangs moet een werkman, aan den spoorweg verbonden, hetzelfde middel te baat genomen hebben; de man gaf tot voorwendsel zijner daad, dat hij lang genoeg gewerkt had. Hij had zich de les van Jean Jacques moeten herinneren, en tot zich zelven moeten zeggen: ‘Ik wil eerst nog eens weldoen, voor dat ik over een goed disponeer, dat mij slechts ter leen gegeven is.’
Gij zult er welligt van huiveren, lezers! wanneer gij hoort wat de mensch al niet doet, om een einde aan zijn leven te maken: ook in dit opzigt overtreft de mensch het dier. Wij zullen deze antiphilosophen ter zijde stellen, en de koelbloedigheid, beradenheid, tegenwoordigheid van geest eens Engelschmans mededeelen, die het spoor ontweek, toen de trein hem dreigde te vernietigen. -
William Hastings was nieuwsgierig als eene vrouw, vergeef mij de vergelijking, dames! Hij stond voor den tunnel van Cumtig, den hoed geheel in den nek, want liet was warm; een' gelen zijden foulard in
| |
| |
de eene en the child Harold in de andere hand. Vóór den tunnel te staan, en er niet in te gaan, dat kon William Hastings niet laten. Hij treedt in den donkeren onderaardschen weg, maar hoort! br... br... (Vooral goed en lang de r laten hooren.) daar komt de trein van Luik aan. Verbeeldt u den ijsselijken toestand van William Hastings, die niet wenschte te sterven.
Gij zoudt hebben gaan loopen: 't loopen was uw verderf geweest; gij zoudt gekermd, om hulp geroepen hebben: eer het geluid uwe keel had verlaten, waart ge een lijk. William Hastings had slechts eene halve minuut om te beraadslagen, en het beraamde, wel overdachte plan uit te voeren. Hij drukt zijnen hoed tot over de ooren, gaat, zoo lang als hij is, midden in het spoor op zijnen buik liggen, en... br... br... locomotieve, diligences, char-à-bancs, wagons, alles gaat over den goeden man heen. O, het is om te huiveren! Huivert er niet van, het liep patent af. Alles was over William Hastings gepasseerd, maar had den man geen leed gedaan. Toen het rumoer boven zijn hoofd voorbij was, stond hij op, sloeg met den foulard het stof van zijne kleederen, zette den hoed weer op het achterhoofd, en ging, onder het fluiten van een deuntje, naar zijn logement.
Even voor half elf waren wij aan het vereenigingspunt der spoorwegen van België, in de nabijheid van Mechelen. Talrijke nieuwe gebouwen, logementen, herbergen, loodsen, werkplaatsen, enz. waren hier kort te voren opgebouwd.
| |
| |
Om elf uur en achttien minuten waren wij te Brussel; in drie uren tijds hadden wij een' afstand van meer dan vier en twintig uren afgelegd. Een omnibus bragt ons naar het hôtel de Braband, bij den Heer Bovie.
|
|