| |
Mijn Heer Calvette.
De Hoogeschool van Luik, mijne lezers! doet mij aan mijnen eersten onderwijzer denken; de onderwijzer aan zijn instituut, het instituut aan het a b. -
‘'t Wordt tijd, dat de jongen naar school gaat, Clemens!’ zeide mijne moeder; ‘er is met hem geen huis meer te houden; den ganschen dag loopt hij in den tuin rond, scheurt zijn goed van 't lijf en eet de beste vruchten op.’ -
Ook mijn vader begreep, dat het hoog tijd werd, dat zijn derde zoon, bijna zeven jaar oud, naar school werd gezonden, om iets te leeren. Maar bij wien? -
‘Waar zendt gij uwe jongens ter school, mijn Heer Gaunard?’
| |
| |
‘Ik? wel, naar het instituut onder directie van den Heer Calvette.’
‘En zijt gij over het onderwijs te vreden?’
‘Te vreden, vraagt gij? Bijzonder te vreden. Mag ik u een snuifje presenteren?’
Terwijl men snuift, zegt de Heer Gaunard: ‘Hij volgt de nieuwste methoden.’ Hij houdt op met snuiven, ziet mijnen vader met groote oogen aan, en voegt er bij: ‘Hij geeft ook onderwijs in de geographie, mythologie en geologie.’ Bij het uitspreken dezer laatste woorden buigt hij even het hoofd, neemt de rest van het snuifje, en knikt mijn vader lagchende toe. De Heer Gaunard leverde steenkolen aan den instituteur Calvette.
Géographie, dit woord had mijn vader meer dan eens hooren uitspreken, maar toen hij ter schole ging, was 't een onbekend artikel op de tafel der werkzaamheden. Mythologie en geologie, neen, deze woorden waren den goeden man geheel vreemd, maar dit gaf hij den kolenhandelaar niet te kennen, en zeide slechts: ‘Zoo, zoo, kom aan, dat ziet er niet slecht uit.’
‘Volstrekt niet, in het geheel niet; mijn zoon Theodore is een professor in vergelijking van mijn persoon. Maar in onzen tijd was de opvoeding op die hoogte niet, waarop zij nu is, en waarop zij, binnen weinig jaren komen zal.’
‘Geeft de Heer Calvette ook onderwijs in de Hollandsche taal?’
‘Wat, Hollandsch? Hier te Luik, bij ons Hollandsch?’
‘Ja, want mijn zoon kent geen enkel woord Fransch.’
| |
| |
‘Des te beter; nu heeft hij nog geene vicieuse uitspraak; hij is nog ongeprepareerd, ongedresseerd; zulke jongens verlangt de Heer Calvette.’
Mijn vader nam afscheid van den Heer Gaunard, en twee dagen hierna, kwam ik op de school van den Heer Calvette.
Ik had mij al wat goed en schoon is van het ter schoolgaan voorgesteld; ik zou leeren schrijven, rekenen en lezen! Welk eene vreugd! ‘De jongen zal landkaarten moeten hebben’, zeide mijne grootmoeder, ‘om de geographie te leeren.’
‘Hij kan die uit mijnen Bijbel gebruiken,’ zeide oom Karel.
‘Heeft hij papier, pennen, eene lei en een leesboek?’
‘Mijn Heer Calvette zal voor alles zorgen,’ antwoordde mijn vader.
De knecht bragt mij naar school; ik zal deze eerste schooldagen, al word ik ook honderd jaren oud, niet vergeten. Ik werd in de school op den hoek eener bank gezet, en kreeg, even als alle scholieren, een vierkant kastje op den schoot, om op te schrijven en om mijne boeken in te leggen, want tafels bezat de Heer Calvette niet. Vóór dat de werkzaamheden begonnen, maakten alle kinderen, in navolging van den Heer Calvette, een kruis, en begonnen luidkeels het Onze Vader! en Zijt gegroet! te bidden. Ik keek op als een huismusch, die voor het eerst in eene kooi gezet wordt, en ik wist niet, wat er gaande was: zulk bidden had ik nooit nog gehoord.
Onder het laatste gebed kreeg ik een' stoot en tui- | |
| |
melde van de bank, terwijl een groote lummel tot dengenen zeide, die mij had doen tuimelen:‘Vous avez bien fait, c'est un gueux.’
De Heer Calvette kreeg mij bij den kraag, en zette mij zoo gevoelig op de bank, als of ik en de bank in het vervolg één geheel moesten uitmaken.
Ik heb den man zeker met twee smeekende oogen aangezien, want hij had zijne hand gereed, om mij eene oorvijg te geven, maar het bleef bij een dreigen, slagen kreeg ik niet.
De Heer Calvette nam een A B boek, en riep mij aan zijnen hoogen lessenaar. Ik begreep hem niet; hij noemde mij Clemens, die naam was mij vreemd; ik wist niet beter, of mijn naam was Christiaan; daarenboven had ik het veel te druk, om mannetjes en huisjes op mijne lei te teekenen. Ik weet niet, hoe dikwijls de instituteur dit bevel herhaald heeft, maar wel, dat hij waarschijnlijk een mijner schoolmakkers gelastte, mijn persoon bij hem te brengen, en dat niet één, maar vijf, zes jongens mij bij het hoofd, de armen en handen pakten. Deze onverwachte aanval maakte mij gramstorig; ik begon met mij los te rukken, en dengenen, die het waagde, mij bij het lijf te krijgen, een' slag te geven.
De verschijning van den Heer Calvette bragt de strijdende partijen tot bedaren; ik werd op nieuw bij den kraag gepakt, naar den hoogen lessenaar gesleept, op een bankje gezet, en toen gaf hij mij, door woorden die ik niet verstond, en door gebaren waarvan ik niets begreep, te kennen, dat ik de vijf toppen mijner vingers moest vereenigen, en den instituteur presenteren. Eindelijk begreep ik hetgeen
| |
| |
hij meende, en nu gaf mij de tiran zes hevige topslagen, die mij vele tranen, maar geene kreten afpersten. Na de executie moest ik een kruis maken, zoo als mijn leerboek aanduidde, en toen begon het leeren van 't a b c.
Ik kwam wel niet vrolijk te huis, maar vertelde van het gebeurde weinig of niets. Men vroeg mij, wat ik geleerd had? Hierop wist ik niet te antwoorden. Oom Karel liet mij de kaarten van zijnen bijbel zien, en zeide, dat deze mij zouden toebehooren, zoo dra ik de geographie leerde. Deze belofte wakkerde den lust tot schoolgaan weder op, zoo dat ik het bij den Heer Calvette drie maanden uithield. Ik was zoo verre gevorderd, dat ik het a b, zonder één lettertje over te slaan, kende, maar vroeg men mij de letters door elkander, dan raadde ik meestal mis. Evenwel zong ik met de laatste partij van den instituteur Calvette, het navolgende schooldeuntje:
B avec un a, ba; b avec un e, be; b avec un i, bi; ba, be, bi; b avec un o, bo; ba, be, bi, bo; b avec un u, bu, ba, be, bi, bo, bu, enz.
Drie maanden, zeide ik, hield ik het vol; toen echter zag en begreep mijn vader, dat het instituut van den Heer Calvette niet goed voor mij was, en hield mij dus te huis.
De Heer Calvette was een klein, schraal mannetje, met eenen scherpen, grooten haviksneus, graauwe, kleine oogjes, fijne lipjes en grijs haar. Hij was altijd in beweging, en verdiende met regt den naam van zelden rust. Zijne strafmethode was
| |
| |
alleraardigst. Behalve zijne top- en handslagen, plaatste hij zijne leerlingen met de knieën op twee stokken, de armen omhoog, en in elke hand eenen zwaren keisteen. De grootste straf was het dragen van de narmuts. Deze was een bordpapieren hoed, die in eene punt eindigde? waaraan eene groote bel hing; de muts was daarenboven rondom nog met kleine belletjes versierd. Wanneer de Heer Calvette oordeelde, dat de leerling door zijn gedrag de straf van de narmuts verdiend had, werd hem het gevaarte op het hoofd gezet, en met keelbanden vastgemaakt; al de scholieren werden in twee reijen op de plaats geschaard, en tusschen deze vijandelijke schaar moest de strafschuldige, zoo dikwijls als de Heer Calvette zulks verkoos, doorloopen. Vijandelijke schaar, zeg ik, want de jongens, hiertoe door den onderwijzer aangespoord, sloegen den delinquent zoo vreesselijk, waar zij slechts konden treffen, dat men een stalen hart moest hebben, om niet met het lot des strafschuldigen bewogen te worden.
Ik moet in het oog van den Heer Calvette al zeer ondeugend zijn geweest, want viermaal heb ik de muts op gehad, en viermaal tusschen de jongens de revue gepasseerd; voor het laatst echter zoo, dat ik met eenen dikken neus, een blaauw oog en een gescheurd buis te huis kwam, en niet meer ter school ging, hoewel ik twee dagen vroeger, op aanvrage van den ondermeester, drie francs had gegeven, om den Heer Calvette, op zijnen naamdag, Sint Franciscus, een cadeau te koopen.
De gronden, door mijnen eersten onderwijzer gelegd, hebben de beste vruchten gedragen. Twee
| |
| |
jaren, nadat ik zijn instituut had verlaten, las ik in de zoogenaamde Kleine Piet van den besten Nederlandschen schrijver voor kinderen, Nikolaas Anslijn Nz., wiens talrijke kinderwerkjes oneindig geestiger zijn en veel meer nut stichten, dan de schoonste schilderij van eene onzer prachtigste tentoonstellingen; reden, waarom de onderwijzer Nikolaas Anslijn meer aanspraak op de Orde van den Nederlandschen Leeuw had, dan de grootste schilder in ons vaderland.
Maar een meester met eene Leeuwenorde op de borst! Hemeltje, het schitterende kruis zou immers hierdoor gedeclineerd worden!
Vijf jaren, nadat ik het instituut van den Heer Calvette had verlaten, wist ik, dat de aarde rond, en Amsterdam de hoofdstad van Nederland was; zestien jaren na de opening van mijnen leertijd, leerde ik de mythologie, en nu ik dertig jaren oud ben, moet ik, hoewel bezitter van eenige goede geologische werken, tot mijne eigene schande bekennen, dat ik nog geen heksenmeester in de geologie ben.
|
|