Herinneringen en ontmoetingen
(1840)–Christiaan Hendrik Clemens– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
reeds twaalf eeuwen, nog hoogere grijsheid wordt de Lieve Vrouwe-kerk te Maastricht toegekend, daar hare grondvesten, volgens geloofwaardige bronnen, niet door Christenen, maar door heidenen gelegd werden. Eenige overblijfsels, zoowel brokken van muren, als sommige steenen met figuren; eene waterput in de kerk zelve, geven den oudheidkundige de zekerheid, dat deze tempel, aan den grooten Romeinschen weg van Tongeren naar Germanië, door de Romeinen gesticht en aan Diana toegewijd werd. Vraag. Welk bewijs levert eene waterput, in de kerk, dat haar oorsprong heidensch is? Antwoord. Wat zouden de christen-priesters met eene waterput in de kerk doen? terwijl de heidensche offeraars dagelijks in den tempel water noodig hadden, om zich te reinigen, na hunnen goden geofferd te hebben. - Hoe het ook zij, O.L. Vrouwe-kerk is zeer oud; wanneer men slechts den blik op den achtersten gevel des tempels werpt, zal men zien, dat zij zeer oud is, en in die tijden gesticht werd, toen de bouwkunst hier te lande nog in hare kindschheid was. De gevel heeft veel overeenkomst met dien van een oud kasteel; men ziet een' hoogen muur met eenige kijkgaten, aan beide zijden door twee stompe, ronde torens verdedigd, waarop de wachter vroeger voor de veiligheid der stad waakte, maar die in onze dagen niet meer als zoodanige gebruikt worden. Toen de vrijheidlievende Franschen, die broederlijke aliassen en schalken vooral in 1795, te Maastricht kwamen, namen zij van de meeste kerken bezit, en hervormden de godshuizen in pakhuizen en | |
[pagina 85]
| |
kazernen. Ook O.L. Vrouwe-kerk, die sedert dertien eeuwen tot stichting der zielen en tot verheerlijking van God gestaan had, werd in een magazijn veranderd, en bleef gedurende veertig jaren ontheiligd. Den 10. October 1837 werd, met de grootste plegtigheid, de kerk weder tot uitoefening der godsdienst ingewijd. Uit het programma der feestviering, die toen plaats gehad heeft, schrijven wij, tot nadere inlichting van den lezer, het volgende over: ‘Het feest der inwijding zal daags te voren door het luiden der klokken worden aangekondigd. ‘Den volgenden dag zal de plegtigheid om 9 ure aanvangen, en de kerk door den Zeer Eerwaarden Heer Geestelijken Commissaris, uit naam van Zijn Hoog Eerwaarde den Vicaris, ingewijd worden. ‘Ten 11 ure begeven zich de genoodigde autoriteiten ter kerk Sint Nikolaas, om de processionaele overvoering der Heilige zaken bij te wonen, welke dan ten half 12 ure zal plaats hebben. Bij het ingaan der kerk van O.L. Vrouwe, zal de Veni Creator, en vervolgens het gebed voor Z.M. den koning gezongen worden; terwijl het feest met den bisschoppelijken zegen zal worden gesloten. Den volgenden dag zal er andermaal eene plegtige Hoogmis, in tegenwoordigheid der genoodigde autoriteiten, plaats hebben, en daarna tot slot de lofzang Te Deum worden aangeheven.’ - Ik voeg hier bij, nu ik het woord Te Deum nederschrijf, dat de magtige Bisschop van Bommel, te Luik, in een' herderlijken brief, den geestelijken | |
[pagina 86]
| |
van Limburg, en derhalve ook dien te Maastricht, toegezonden, bevolen heeft, te zingen: den lofzang Te Deum op het verjaringsfeest van Z.M. Willem I, koning der Nederlanden. Te Maastricht scheen de geestelijkheid de meening des koningsgezinden bisschops nog beter te vatten, want na den lofzang Te Deum, werd voor het eerst, sedert het jaar 1830, gezongen: Domine salvum fac regum Guilielmi! Dat is, zoo ik mij niet vergis: ‘Almagtige! zegen de regering van Willem!’ ‘Het kan verkeeren’, zeide Brederode, en wij zeggen dit den eenmaal zoo magtigen Heer na, vooral wanneer wij de herderlijke brieven van den goeden bisschop van Bommel lezen, die van tijd tot tijd het licht zagen. B. v.: den 14. Januarij 1830, sprak de bisschop van Luik aldus de geestelijken van zijn bisdom aan: ‘Dat niemand onzer zich met wereldsche zaken ophoude, noch bemoeije; wij moeten ons geheel en al aan de heilige pligten onzer godsdienst toewijden, en als dood zijn voor al hetgeen buiten haren kring voorvalt.’ Dezelfde herderlijke brief spoorde de geestelijken aan, om des hemels zegen over den regelenden Vorst af te smeeken, wiens overeenstemming, wiens vriendschapsbetrekkingen met den pauselijken stoel en de bisschoppen zoo groot waren! ‘Het kan verkeeren’, zeide Brederode; wij zeggen dit den man, eeuwen later, na, en voegen er bij, dat de staatkundige barometer van het canaille veranderlijk is, maar die van groote en veel vermogende Heeren ook klimt en daalt, en dikwijls op eene bewolkte lucht wijst. | |
[pagina 87]
| |
In November van hetzelfde jaar 1830, let wel! want het jaartal doet veel af, maakte de bisschop van Bommel, de vriend of liever de steunpilaar van honing Willem, de geestelijken van zijn bisdom bekend, dat de edelmoedige Vorst, de welbeminde koning een snoodaard was, gisteren nog hemelhoog verheven, en waarvan nu zelfs de schim verdwenen was. Dat het gebouw, weleer op zulke krachtige grondzuilen geschraagd, op Gods bevel omvergeworpen en voor onze oogen, als rook, verdwenen was. - ‘Wat gij daar vertelt, weten wij reeds lang.’ ‘Ik geloof u gaarne, mijn Heer! maar de woorden Te Deum herinnerden mij aan den bisschop van Bommel, en de bisschop van Bommel aan zijne herderlijke brieven, en ik vertel gaarne. Dit is een familiegebrek, hetwelk ik aan mijne grootmoeder van moederszijde te danken heb; word dus niet boos, want ik zal u wel meer dingetjes vertellen, die gij reeds weet.’ - Wij treden O.L. Vrouwe-kerk binnen, De ingang is, zoo als gij ziet, met een waterverwje, kalk en zwartsel, besmeerd; het staat curieus, en vormt eenen goeden grond voor de aanplaksbilletten, regts en links van den ingang, ter lezing gesteld. Zij geven u te kennen, behalve de aflaten, dat men op 's konings geboortefeest in den schouwburg zal vertoonen: Don Juan, avec un prologue à l'occasion de la fête de Sa Majesté le Roi des Paijs-Bas. - 20. Gegomd taf voor eksteroogen, enz., enz., enz. De kerk levert inwendig weinig belangrijks op, zoodat de indrukken niet groot zijn, die de ziel, bij | |
[pagina 88]
| |
het inkomen des tempels ontvangt. De vorm van het koor en eenige, zich aldaar bevindende pilaren dragen de duidelijkste sporen van eenen ouderdom, die meer dan achttien honderd jaren is. Onder het koor en het orgel zijn twee onderaardsche kapellen, de eerste door pilaren, de andere door bogen geschraagd, en met keijen geplaveid. Men is niet zeker omtrent den oorsprong en het doel dezer kapellen; sommige schrijvers willen, dat in deze onderaardsche kerkjes de mis gevierd werd, wanneer de vijand om de stad lag, en dat zij tevens tot begraafplaats verstrekten; van daar welligt de oorzaak, dat men in de muren eenige lijken heeft gevonden. O.L. Vrouwe-kerk bezit eene goede schilderij, die echter zeer ongunstig geplaatst is, zoo dat al hare schoonheden niet kunnen opgemerkt worden. Het kunststuk stelt Christus aan het kruis voor, en is meesterlijk behandeld; wij bevelen den reiziger, wanneer hij te Maastricht komt, vooral de Lieve Vrouwe-kerk en deze schilderij te gaan bezigtigen. De kerk heeft, in het oog van den onderkoster, (een zonderling personaadje) eenen schat, die vrij wat meer waarde dan de schilderij bezit. 't Is een Maria-beeldje, met een zwart gezigtje, bruine handjes, en ruim twee voet hoog. ‘Het doet vele mirakelen, mijn Heer! zoo als gij zien kunt’, zeide de onderkoster. ‘Al die zilveren hartjes, handjes en voetjes zijn dankoffers der vrome zielen, die door tusschenkomst van ons Lief-Vrouwke genezen zijn. Zij is van daag niet mooi gekleed; gij moest haar eens op haren feestdag zien! o! dan kunt gij u niet verbeelden, hoe schoon zij is. | |
[pagina 89]
| |
Zij heeft meer dan vijftig brillante habillementen, de een al schooner dan de andere. En ziet gij dat gouden anker wel? 't Is een present van een' zeeman; zijn schip verkeerde in groot gevaar; hij beloofde ons Lief-Vrouwke een gouden anker, zoo hij en zijn schip gered werden. Ons Lief-Vrouwke heeft hem en zijn schip gered, en de brave zeeman heeft, zoo als gij ziet, woord gehouden.’ ‘Hebt gij nog meer te zien, koster?’ ‘Neen, mijn Heer!’ ‘Ziedaar, dit is voor u.’ Wij zouden u nog veel, zeer veel van Maastricht kunnen zeggen, mijne lezers! De vroegere kloosters, de vele kerken en abdijen, die aan de hoofd kerk Sint Servaas of onder haar opzigt stonden; het Stadhuis, de Maasbrug, die zoo smaakvol veranderd en verbeterd is, en de schoonste brug van het vaderland mag genoemd worden; in één woord veel, zeer veel zouden wij van deze schoone stad kunnen zeggen, maar wij moeten de bekoorlijke omstreken van Maastricht gaan bezigtigen, en kunnen, om veelvuldige oorzaken, niet te lang binnen Maastricht vertoeven, hoe gul men ons ook onthaald, hoe de vriendschap ook alles bewerkstelligd heeft, om ons het verblijf aangenaam te maken. Maar vóór dat wij van de beschrijving der stad afstappen, willen wij een oogenblik, bij de beschouwing van de opvoeding, nijverheid, enz., stilstaan. Maastricht bezit twee goede scholen: eene armenschool, aan wier hoofd de Heer Roeland staat, en die volkomen aan het doel harer oprigting, welke in 1835 plaats had, beantwoordt. 's Rijks lagere | |
[pagina 90]
| |
school, in 1819 opgerigt, had voornamelijk ten doel, om als modelschool voor de onderwijzers in den omtrek te verstrekken. Tot het jaar 1823 werd er alleen onderwijs aan jongens gegeven, doch toen werd aan het gesticht ook eene meisjes-school verbonden, die, even als de jongens-school, met lof mag genoemd worden. De Heer Diederen staat aan het hoofd der jongens, de Heer Retel bestuurt de meisjes-school; de eerste school telt ruim honderd leerlingen, de tweede bijna een gelijk getal. Het was mij hoogst aangenaam te zien, dat men te Maastricht veel voor het onderwijs, veel voor de beschaving doet; en wij wenschen de stad geluk met onderwijzers, die hunne moeijelijke taak, zoo goed als wenschelijk is, volbrengen. Men heeft te Maastricht ook een koninklijk atheneum, dat door den Heer Kerzman, die den titel van professor draagt, bestuurd wordt. Gedurende mijn verblijf te Maastricht, heb ik het genoegen gehad, in kennis te geraken met den Heer Schreuder, vóór de Belgische omwenteling directeur en onderwijzer aan 's Rijks kweekschool voor schoolonderwijzers te Lier, thans directeur van het lager-onderwijs in de hertogdommen Limburg en Luxemburg. Zoowel ten opzigte van Limburg als van België, ontving ik van den Heer Schreuder de beste inlichtingen, die mij voor mijne aanteekeningen regt welkom waren. Ik betuig den Heer Schreuder hiervoor mijnen hartelijken dank, en mogt ik soms in de gelegenheid gesteld worden, om ZEd. van eenige dienst te zijn, zoo zal mij zulks niet dan aangenaam wezen. | |
[pagina 91]
| |
Gaarne sprak ik, met een enkel woord, van den Heer Clavareau, maar het schoone jaargetijde had den dichter naar zijn buitengoed gelokt, zoo dat wij elkander wel geschreven? maar niet gezien hebben. Ik zou u, goedgunstige lezers! van vele groote mannen? die of te Maastricht geboren, of aldaar gestorven zijn, kunnen spreken; ik zou kunnen gewagen van de prachtvolle begrafenis van den generaal Dibbets; u iets omtrent de broeders Kessels, van den schrijver van Hasselt, thans bibliothecaris te Brussel, kunnen mededeelen? maar ik heb de hiertoe verzamelde bouwstoffen voor een ander werkje gespaard, ten einde eene werkelijke behoefte, het uitgeven van eenen Limburgschen Volks-almanak, te helpen tot stand brengen. De Heer Brand Eschauzier, bewerker van den Encyclopedischen Atlas en andere nuttige werken, zal mij? met eenige vrienden, hierin behulpzaam zijn. Wij willen eindigen met eene opsomming der voornaamste fabrijken van Maastricht, die de nijverheid bevorderen en vele lieden brood verschaffen. In de eerste plaats dient genoemd te worden, de glasblazerij, de kristalslijperij, de menie- en spijkerfabrijk van Regout, die uit de verschillende hier opgenoemde fabrijken uitmuntende goederen levert. - De lakenfabrijk van Hankart, de speldenfabrijk van Lebens; verder eene behangselfabrijk, zeepziederijen, een papiermolen, zoutketen, enz, - Nu naar buiten! |
|