| |
Sint Servaas.
‘Zoo, vriend Thiel! gaat gij mede?’
‘Gaarne, en waarheen?’
‘Naar Sint Servaas; maar ik heb een vriendelijk verzoek.’
‘En dat is?’
‘Zult gij met een enkel woord mijne aanteekeningen bijhouden?’
‘Waarom niet?’
‘Ziedaar mijn zakboekje en mijn potlood. Door welken ingang moeten wij den tempel binnentreden, om een goed overzigt van het gebouw te krijgen?’
‘Dan moeten wij ons naar de noordzijde begeven.’
Weinige oogenblikken hierna bevonden wij ons in eene der galerijen van de Sint Servaas-kerk.
| |
| |
‘Wat is dat?’
‘Waar?’
‘Wel dáár, achter dat ijzeren hek, die honderde tonnen, door eenen krijgsman bewaakt?’
‘'t Is pekelvleesch.’
‘Pekelvleesch voor de kerk?’
‘Wel neen, voor de bezetting; het wordt eerstdaags publiek verkocht.’
‘Eene schoone gelegenheid voor de liefhebbers van hutspot. Of houdt men hier, zoo als bij ons in Gelderland, van geen hutspot?’
‘Och, dat weet ik niet, Clemens!’ -
De galerij waarin wij ons bevinden, telt acht schoone ramen, die door den kunstenaar op verschillende wijzen, en toch harmonisch, versierd zijn. Boven één dezer ramen ziet men, om een der versieringen, eenen knoop me teen dik touw geslagen. Een arm man, die in de galerij, door zijn onophoudelijk gebed, de weldadigheid der kerkbezoekers opwekte, verhaalde mij, dat de werkman, toen hij aan dat raam bezig was, vreezende dat het gevaarte ter aarde zoude storten, op het denkbeeld kwam, om een koord boven aan het raam en aan den tegenovergestelden muur vast te maken. Toen hij zich den volgenden morgen aan zijnen arbeid begaf, was zijne verbazing groot; en geen wonder, het gespannen koord was weggenomen, en ter herinnering slechts een gestukadoorde knoop aan het raam overgebleven.
In deze galerij hangen zeer vele schilderijen, die meer om de historiële voorstellingen, dan als kunststukken, waarde bezitten. Op een dezer tafereelen ziet men de geschiedenis van Maria, bewaakt door een'
| |
| |
draak met zeven hanenkoppen. Op eene andere schilderij met het jaartal 1632, ziet men in de lucht een aantal monniken een kruis volgen, waaronder dit versje staat:
Als Maestricht door de pest seer iammer wirdt geschonden,
Soo syn de si Mannen strackx in liefde g'heel verslonden,
En hebben met het Cruys, met Leven en haar Bloedt,
Siet wat de Liefde doet. -
Inwendig levert de kerk in verre na datgene niet op, wat zij uitwendig belooft. Zij vormt een Grieksch kruis en is van eene gemengde bouworde, daar men in verschillende tijdperken, en naar geen geregeld plan, aan de kerk gebouwd heeft.
Op het einde der zesde eeuw werd door Monulphus, elfde bisschop van Maastricht, het plan der kerk gemaakt en werden hare grondslagen gelegd. Het gebeente van Sint Servaas, twee honderd jaar vóór Monulphus gestorven, bragt de grootste wonderen te weeg, weshalve Monulphus besloot den heiligen man, wiens leven tot verheerlijking van Jezus geweest was, eenen tempel, zijner waardig, te laten bouwen. De bisschop zag, vóór zijnen dood, het werk voltooid, en het het gebeente van Sint Servaas onder het altaar, ter aarde bestellen. Tegenwoordig wordt dit gebeente in een Sarcophaag bewaard, die door eene houten kast, zoo als men zien kan, omgeven is.
Het gewelf der kerk rust op veertien twaalfzijdige zuilen, die het godshuis in drie deelen scheiden, waarvan het middelste gedeelte alleen door hooge ramen verlicht wordt. De beide andere galerijen
| |
| |
hebben elk twee kapellen, die aan Sint Barbara, O.L. Vrouwe in den nood, de heilige Marcoen en Sint Laurens zijn toegewijd. Deze kapellen kunnen op geene schoonheid aanspraak maken; alleen merken wij aan, dat boven het altaar der Sint Marcoens-kapel eene fraaije schilderij staat, welke dien heilige, aan eenen boom gebonden en met pijlen doorstoken, voorstelt.
Van schilderijen gesproken, o, ja! wij mogen de bonte, groote, zonderling geplaatste, in één woord, alleraardigst gecomponeerde schilderij niet vergeten, voorstellende de verheerlijking van Sint Servaas, door zekeren Maastrichtschen artiste Schaap of Schaapkens, ('t klinkt ten minste zoo wat), vervaardigd, en eerst voor korten tijd achter het orgel geplaatst, waar het stuk van goed effect is.
De Sint Servaas-kerk bezit een heerlijk meesterstuk, door het genie van van Dijck voortgebragt. Deze schilderij hangt regts van het koor; werd, door Napoleon naar Parijs gevoerd, maar later weder naar Maastricht teruggebragt. Het kunststuk stelt de begrafenis van Jezus voor. Het lijk van den Menschenvriend is van eene niet te beschrijvene schoonheid: het is een doode, wiens levensdraad door het bitterst lijden afgebroken werd. Het lijk wekt geen' angst noch afgrijzen, maar diep, innig medelijden, daar alle deden de bewijzen dragen, dat geweld alleen het leven des Heiligen verkort heeft. Jozef van Arimathea en de discipel, dien Hij lief had, dragen het lijk; Jozef heeft een wit, Johannes een rood overkleed om de schouderen hangen; ziedaar de hoofdgroep door Maria Magdalena, eenige
| |
| |
andere vrouwen en de werktuigen, die den geweldigsten dood veroorzaakten, omgeven. - Welk eene harmonie! Welk eene waarheid! Welk een eenvoud, en toch welk eene verhevene poëzij!
Langen tijd staarden wij met aandoening op dit zielroerend tafereel. Had weinige weken te voren de kruisiging van Petrus, door Rubens geschilderd, angst en afgrijzen in mijn hart opgewekt, het tooneel, hier afgemaaid, hoewel den dood van een' nog grooteren lijder voorstellende, wekte een hemelsch genot op, waarvan de strekking niet dan goed zijn kon.
De schilderij, aan de regterzijde van het kunststuk van van Dijk, is ook zeer schoon; zij stelt den H. Vincentius voor, en wordt voor het werk van een' leerling van van Dijk gehouden.
Keeren wij ons om, en beschouwen wij het koor. Eene prachtvolle marmeren ballustrade, die elders maar weinig zoo schoon gevonden wordt, scheidt het koor van het schip der kerk. De beide fraaije marmeren medaillons, de bisschoppen Monulphus en Gondulphus door engelen gedragen, voorstellende; de standbeelden, het Oude en Nieuwe Verbond; de beide marmeren altaren, aan St. Lambertus en St. Servaas toegewijd; als ook de marmeren trappen, die naar het koor geleiden, geven een grootsch denkbeeld van het stoute, zielverheffende, dat u bij het hoog-altaar konde wachten. Voor gij het heilige en geheimzinnige koor binnentreedt, ziet gij aan uwe beide zijden pracht en schoonheid vereenigd, en, helaas! wanneer gij den marmeren trap zijt opgegaan, en om u heen ziet, is de illusie verdwenen. En waarom? Voor eenige jaren heeft men het koor gewit, en is
| |
| |
men op het onteerende denkbeeld gekomen, om tegen de wanden van het koor gele pilasters te kladden. Hoe is het mogelijk!
Der vaderen geloof stichtte zijne godshuizen op zuilen, die wij met ons vieren niet kunnen omvatten; liet uit de marmergroeven van Italië pilaren komen, waarmede de tempel versierd werd; en wat doet men in onze eeuw? Men besmeert de muren met pilasters van waterverw! Mogt deze heiligschennis én den ontwerper van dit plan én den uitvoerder duur te staan komen!
‘Wanneer men Sint Servaas uitwendig beschouwt, is die aanblik indrukwekkend, en draagt de kerk de duidelijkste kenteekenen van eenen hoogen ouderdom; hare bruine muren hebben meer dan twaalf eeuwen de stormen der natuur en de nog meer vernielende hand der barbaren weerstaan. De beide torens, die aan de buitenzijde het koor als wachters beschermen, gelooft men, dat in het begin der 9de eeuw opgerigt zijn, toen de kerk vergroot werd. Men schijnt met deze torens, even als met het rondeel, dat tusschen hen gelegen is, een bijzonder doel gehad te hebben; namelijk, om van derzelver hoogte der menigte de reliquiën van Sint Servaas en andere heiligen te vertoonen; een gebruik, dat te Maastricht in verval geraakt is, maar hetwelk te Aken in 1846 weder te zien zal zijn.
Het schip der kerk, van den grooten toren tot de beide kleinere, zoo even gemeld, draagt de kenmerken, een der oudste gebouwen van ons land te zijn. De muren zijn uit biksteen opgetrokken; de hier en daar bijgevoegde Gothische ornamenten, als ook de
| |
| |
deden? van mergelsteen gebouwd, zijn eenige eeuwen later aangebragt. Dit geldt ook de ramen der kerk; derzelver vroegere om trek en vorm zijn in de aloude wanden nog zeer goed op te merken, en bewijzen, dat men in de zesde eeuw op verre na niet zulke groote ramen maakte, als later, toen de Gothische bouworde in Europa algemeen werd, en de Lombardische verving.
Welke gewaarwordingen rijzen in het gemoed niet op, bij het zien van zulk eenen alouden Gods-tempel! Welke feestgezangen, den Almagtige toegewijd, hebben, sedert twaalf eeuwen, tusschen deze wanden weergalmd! Hoe vele magtigen der aarde, hoe vele onaanzienlijken en armen hebben den knie op de kille doodenlijsten des tempels niet gebogen, om uit vromen zin, of voor het oog der menschen, den Vader des Lichts te verheerlijken! Uit dezen tempel stortte zich ook dat Licht des Vaders, door den Zoon ons aangebragt, over ons land uit, om het menschdom op den weg der Waarheid te leiden.
Hebben de opvolgers van Monulphus altijd volksverlichting en waren godsdienstzin beoogt, en de zucht naar eigen roem, eigene grootheid onderdrukt? Hebben zij, door te vele uiterlijke vormen, de leer van Jezus niet van hare eenvoudigheid beroofd; haar met verleidelijke, onnoodige, hoogst gevaarlijke versierselen niet opgetooid, die, in plaats van des menschen geest tot God te verheffen, hem aan het schitterend uiterlijke, het zinbegoochelende der festiviteiten doen kleven? Hel volgende versje, onder een groot Christus-beeld geplaatst, en aan den buitenmuur der Sint Servaas-kerk opgehangen, zou deze
| |
| |
vragen met een opregt neen! kunnen beantwoorden, zoo zich geene droevige voorbeelden van het tegenovergestelde aan den geest voordeden, waarover wij welligt later zullen spreken.
Gy christenmensch, eert wat g' hier ziet,
't Is Christus beeld, maar Christus niet;
Daerom aanbid noch hout noch steen,
Maar Christum uwen God alleen. -
Niet verre van de Sint Servaas-kerk rijst het schoone torengevaarte des Protestantschen tempels kunstvol en majestueus hemelwaarts. Deze kerk werd in de twaalfde eeuw gesticht, en diende tot hulpkapel, wanneer de hoofdkerk de menigte niet kon bevatten, of wanneer eenige verbeteringen aan dat gebouw moesten gedaan worden.
De Protestantsche kerk is uitwendig een der schoonste gebouwen van ons vaderland; haar toren is een meesterstuk van gothische bouwkunde, en werd eerst in het jaar 1450 opgetrokken, nadat eene eeuw vroeger de oude toren, die zeer hoog was en een uurwerk had, door een' hevigen storm was afgeworpen. Iets schooners van gothische bouwkunde dan deze toren, kunt gij u niet voorstellen. Het is geen massive, lompe, vierkante steenenklomp, hier en daar met een luchtgat doorboord, en, of om deszelfs ouderdom, of om deszelfs hoogte merkwaardig; neen! deze toren schijnt, van het dak der kerk, uit fijne, bijna twee honderd voet, lange draden te bestaan, die zich perpendiculair verheffen; bijna onzigtbaar aan elkander vereenigd zijn, en eerst aan het spits een geheel vormen. Aan deze draden zijn smaakvolle versierselen aangebragt, die, zonder aan den toren
| |
| |
zijne fijne, slanke vormen te ontnemen, zich stout hemelwaarts verheffen, en als zoo vele getuigen, den moed en het genie der kunstenaars van vroegere eeuwen verkondigen. Houdt men hierbij in het oog, dat deze toren uit mergelsteen is opgetrokken, dan stijgt de verwondering hooger, en, even als ik, zult gij de mogelijkheid niet kunnen beseffen, dat de stormen van vier eeuwen vruchteloos hun magtig pogen tot vernielen op dezen toren hebben uitgestort.
|
|