| |
| |
| |
[7]
De eerste hulp is wat ze is: medicatie toedienen, pijn verlichten en lokale klachten behandelen. Wie echter de diepere oorzaken van psychische en sociale stoornissen wil aanpakken, wie werkelijk genezen wil, moet in therapie. Daar valt niet aan te ontkomen.
Bij anorexia nervosa wordt als behandeling vaak aangeraden om te veranderen van omgeving. De goedbedoelde pogingen van huisgenoten en vrienden om de patiënt er bovenop te helpen sorteren immers vrijwel altijd een averechts effect. Daarom is het verstandig om de patiënt weg te halen uit het vertrouwde milieu, om ruimte te creëren voor andere zienswijzen en voor een vernieuwende confrontatie van de zieke met zichzelf. Die zieke moet zijn oude ik van zich afschudden en op zoek gaan naar een ander zelfbeeld.
Politiek vertaalt zich dat misschien als volgt. Het zieke en fel verzwakte Vlaamse volk mag zich niet langer verstoppen achter een façade van zelfbeklag, lusteloosheid en noodkreten. Het mag er de brui niet aan geven en het mag zich zeker niet aan de bruinen geven. Het mag ook niet blijven naar de overheid wijzen bij het minste ongemak. Het moet op eigen benen leren staan en daarom het roer radicaal omgooien. Radicaal betekent bij deze dat het Vlaamse volk zich als het ware collectief in het vuur moet gooien om nadien als een vechtlustige feniks uit zijn as te kunnen herrijzen. Niet vechtlustig zoals in het woordenboek van extreem-rechts, maar wel zoals de therapeut dat begrijpt. Wie zich niet wil laten gaan, moet immers vooral strijd leveren met zichzelf, met de brutale bek die alleen gehoor vindt als er klachten te formuleren vallen, met de malcontenterik die roept
| |
| |
dat het anders moet maar dat de anderen eerst moeten beginnen, of met de al dan niet racistische slappeling die zich minderwaardig voelt en zich daarom afreageert op anderen.
Zich afreageren is niet de aangewezen manier om een land of een stad te besturen, en toch is het dat wat extreem-rechts stelselmatig doet. Ook democratische politici bezondigen zich er soms aan. Vooral in tijden van verkiezingen spitsen ze zich nogal eens toe op de kwalen en de gebreken van de tegenstander in plaats van op de eigen kwaliteiten. Ze gooien soms zelfs met slijk naar partners met wie ze jarenlang mee optrokken en wellicht nog jaren zullen moeten optrekken. De kiezers geloven hun ogen niet. Ze raken maar niet gewoon aan dergelijke electorale stuiptrekkingen. Ze raken hooguit in de war. Ze zien geen strategie, ze zien alleen politici die elkaar afmaken en daarna samen een pint pakken. Even verwarrend en op termijn wellicht zelfs schadelijker zijn al dan niet bewust populistische pogingen om zich ná verkiezingen politiek te profileren ten nadele van anderen. Zelfs een milde vorm van poujadisme verkleint het draagvlak voor werkelijke oplossingen. Wie oprecht meent dat hij de maatschappij een dienst bewijst door Operatie Beschadiging als ultiem wapen te hanteren, kan zich beter meteen bij het Vlaams Blok voegen, want vooral daar klinkt ongegeneerd applaus voor wat hij beweert. Vooral daar bestaat waardering voor zijn daden.
Voor het Vlaams Blok is Operatie Beschadiging niet zozeer het ultieme dan wel het enig denkbare wapen in een politiek die verrotting beoogt. Daarom mikken Vlaams-Blok'ers onophoudelijk op de tegenstander en mikken ze goed laag. Wie onder de politieke gordel slaat, mikt op de buik van de kiezer, op zijn primaire instincten. De buik van de kiezer zoek je als je weinig te vertellen hebt of een heleboel te verbergen. De politicus die het op een constructieve wijze over inhoud wil hebben, mikt op het hoofd van de kiezer. Deze politicus heeft genoeg
| |
| |
aan zichzelf en voelt niet de behoefte om zich ten koste van anderen in de belangstelling en omhoog te werken.
Omdat wij allemaal een buik hebben en primaire instincten en omdat de doorsnee-Vlaming niet kan aangewreven worden dat hij al te veel bezint voor hij begint, speelt het Vlaams Blok vaker dan andere partijen een thuismatch. Het is daarom achterhaald om vanuit bepaalde hoek te blijven roepen: wij tegen het Vlaams Blok. Eén op drie kiezers in Antwerpen stemde voor het Blok, wat nauwelijks nog deviant te noemen is. Het is bijna de norm. De Vlaams-Blokstemmer demoniseren is niet langer vruchtbaar, zo het dit al ooit geweest is. Het is onproductief zelfs, want wíj allen zijn het Vlaams Blok. Het Blok is als het ware slechts de voorhoede van onszelf. Het is het meest extreme symptoom van een algehele verflauwing. Het is ons aller onbewaakte moment dat in behandeling moet.
Opdat Vlaanderen uit zijn anorectische depressie kan klauteren, moet het nieuwe gronden ontginnen waarop niet langer tekortkomingen bloeien, maar wel deugden.
De nieuwe Vlaming moet in eerste instantie vechten tegen de aandrang om een knieval te maken. Uit flitsen van verbijstering over intellectuele oneerlijkheid of argeloze zelfdestructie moet hij onthouden dat hij zelf niet mag vervallen in leugenachtig of hypocriet gedrag. Hij moet leren geloven in de eigen krachten en argumenten, en niet in de zwakten en schijnredeneringen van anderen. Zwaktebod met zwaktebod bekampen is een teken van onvermogen. Kiezen voor dit laatste is niet echt een keuze maken. Het kwade in onszelf krijgen we nooit klein door kwaad te worden op anderen. Het dwaze en domme en laakbare in de ander mag niet de toon van het gesprek en het gezamenlijke gedrag bepalen. Raadzamer is het om te vertrouwen op het eigen gezonde verstand, op de eigen luciditeit, op de lamp die zo helder straalt dat het licht tot in de donkerste hoe- | |
| |
ken reikt. Die lamp, weet de nieuwe Vlaming, is zijn morele sterkte maar tevens zijn praktische zwakte. Het is een wetenschap waarvan hij zich bedienen kan.
Verder moet de Vlaming ook het begrip hoffelijkheid in ere herstellen. Hij moet zich als het ware de kunst van het voorkomend aanschuiven eigen maken, waarbij hij en de anderen samen en tot tevredenheid van allen vooruitkomen. Hij mag niet op vrije busbanen rijden terwijl de anderen aanschuiven, want dat leidt tot frustratie van mede-chauffeurs en tot het ophouden van zij die het openbaar vervoer nemen. Hij mag niet door het oranje licht rijden om dan midden op het kruispunt te moeten blijven staan en zo het dwarsend verkeer tegen te houden. Hij mag niet vlak naast geparkeerde auto's aanschuiven, want dat hebben de fietsers weer niet graag. Hij mag ook niet rechts inhalen bij vertraagd verkeer op de snelweg, of knipperend met de lichten aan de bumper van de voorligger hangen. Hij mag niet doorrijden tot op het einde van een zich op één baanvak begevende rij auto's om dan vlug vlug in te voegen. Wat hij wel moet doen is met veel inlevingsvermogen en zin voor detail en zelfcontrole en zelfopoffering het begrip galanterie nieuw leven inblazen. Hij moet een etiquette van aanmoedigende beleefdheid ontwikkelen en vermijden dat hij ooit nog in oude gewoontes hervalt.
Ook generositeit en toegewijdheid zijn onontbeerlijk voor een land dat werk wil maken van zijn genezing. We hoeven hierbij maar te denken aan het gevoel voor verantwoordelijkheid dat elke Vlaming dient te cultiveren. Aan de schouderklopjes en pluimen en complimenten die de nieuwe geestesgesteldheid gestalte moeten geven. Aan de ambitie die we hebben moeten om niet alleen de letter maar ook de geest van de wetten die ons binden te begrijpen en na te leven. Aan de gedrevenheid die elke nieuwe Vlaming gebruiken kan wanneer hij de handen uit de mouwen wil steken in plaats van bij de pakken te blijven zit- | |
| |
ten. Aan het bevlogen enthousiasme waarmee de Vlaming op eigen terrein politicus moet worden, niet in mandaat maar in mentaliteit. Die Vlaming doet er dan goed aan niet langer de hemel te verwachten van de professionele politici (die ook maar hun best doen, en liefst toch niet minder), ook al beloven ze die en ook al steunt hij hen in hun streven. Hij klopt daarentegen beter bij zichzelf aan en bij andere burgers om samen politici-in-het-klein te zijn. Dat is je nek uitsteken, dat is burgerzin, dat is politiek bewust gedrag. Dat is ook minder lang wachten op de bus, want zet een politicus aan het bushokje en weg is de stilte.
Een andere eigenschap die de Vlaming meer dan van pas zal komen in zijn queeste naar zaligheid en welzijn is soepelheid ofte flexibiliteit, die zo vaak geroemde kwaliteit van de toekomst. Wie flexibel wil zijn, krijgt het op de heupen van gecrispeerde stemmen, van ongefundeerde angsten, van wantrouwen, van semi-autistisch gedrag, van hokjesmentaliteit, van politici die verkrampt vasthouden aan hun hele programma en van mensen die zich vastklampen aan hun nationaliteit. Hij verdraagt geen onverdraagzaamheid, tenzij wanneer die tegen georganiseerde intolerantie gericht is.
Wie soepelheid zegt, zegt ook sociale intelligentie, waarmee het een derde paar deugden vormt ter vervolmaking van het Nieuwe Vlaanderen. Sociaal intelligente mensen zijn bereid tot communicatie, zijn daar ook goed in, maar dringen zich niet op. Ze zijn meesters in het lezen van lichaamstaal en het voorkomen van gezichtsverlies. Ze voelen perfect aan wat kan en niet kan, wat mag en niet mag. Ze zijn nieuwsgierig, maar neuzen niet in andermans leven. Ze stellen vragen omdat ze geïnteresseerd zijn en is dat laatste niet langer het geval, dan blijven ze tenminste beleefd en bereidwillig. Twijfel hoeft bij hen geen neen te worden, en een neen geen verbod. Ze hebben flair en gevoel voor humor en kunnen zichzelf relativeren, zichzelf wegcijferen zelfs, al hebben ze een zelfbeeld dat er niet om liegt. Ze
| |
| |
zijn eerste klas groepsspelers omdat ze voor zichzelf kunnen opkomen. Ze denken ruim en maken plaats in hun hoofd voor cultuur en subcultuur. Subculturen hebben de toekomst, beseffen sociaal intelligente mensen. Er zullen er steeds meer zijn en ze zullen steeds harder roepen, steeds nadrukkelijker aanwezig zijn en zich steeds minder (moeten/willen) schamen voor hun opvattingen, leeftijd, geloof, seksuele voorkeuren, taal, huidkleur. Ze zullen het zout en de peper zijn op de Vlaamse aardappel.
Veelvuldige contacten met verschillende culturen en subculturen maken de sociaal intelligente mens tot een nog vaardiger wezen. Als geen ander wordt hij een oversteker van grenzen en niemand anders dan hij verlaat uiteindelijk gemakkelijker het oude Vlaanderen om het nieuwe vaderland te gaan verkennen.
Daar staat de nieuwe Vlaming dan. Hij is lucide, vol zelfvertrouwen, hoffelijk, sociaal intelligent, flexibel, genereus, gedreven, toegewijd, bereid tot een goede babbel en verdraagzaam. Hij is bijna te mooi om waar te zijn. Stel je het wachthokje voor waar deze mens staat. Je zou zo een paar bussen voorbij laten rijden om toch maar niets te missen.
Een grootschalig sociologisch waardeonderzoek waarvan de resultaten vrijgegeven werden twee weken na de verkiezingen van 8 oktober lijkt aan te geven dat deze nieuwe Vlaming er ook werkelijk zit aan te komen. Er is blijkbaar een nieuwe burgerschapsmoraal in de maak. Corruptie, fiscale fraude, leugenachtig gedrag, klein en groot sluikstorten, dronken of te vlug met de auto rijden: het wordt veel minder getolereerd dan tien en twintig jaar geleden. Op het vlak van de seksualiteit (geaardheid, abortus, echtscheiding) heerst dan weer een grotere permissiviteit. Het gaat dus de goede richting uit, denk je, want dat zijn toch zaken die wijzen op een groeiend empathisch vermogen, op een toegenomen sociaal toezicht, op een groter solidariteitsgevoel.
| |
| |
Waardeonderzoeken zijn echter opiniepeilingen verkregen op basis van interviews en ingevulde lijsten. Opiniepeilingen, zo leerde 8 oktober, krijgen maar geen vat op de mening van Vlaams-Blokstemmers en creëren steevast te hoge verwachtingen bij Agalev-kiezers, die vanuit een soort maatschappelijk engagement gaarne bereid zijn om mee te werken aan peilingen en exit-polls. Waardeonderzoeken hebben waarde, maar het uiteindelijke gedrag (al dan niet in het stemhok) leg je er toch niet mee vast. En daar wringt het schoentje. Een onderzoek kan wel een verandering van houdingen en overtuigingen registreren, maar de nieuwe burgerschapsmoraal moet ook nog eens verinnerlijkt en toegepast worden voor je van een werkelijke waardeverschuiving gewag kan maken. Vooral in Vlaanderen kunnen dergelijke peilingen er glad naast zitten, want de hand die het enquêteformulier invult weet niet wat de andere hand doen zal. Een Vlaming vindt gemakkelijk dat het anders moet, maar dat de anderen dan ook de eerste stap zetten moeten. De nieuwe heersende normen kunnen dan wel in woorden beleden worden, maar de daden kunnen lang op zich laten wachten. Dat is de ware Vlaamse barrière, die zo herkenbare mengeling van uiterlijke gezagsgetrouwheid en innerlijke ongehoorzaamheid. De uitslag van 8 oktober toont dit in zekere mate aan. Maar ook het waardeonderzoek zelf wijst op een dubbele houding tegenover de nieuwe moraal, want de Vlaming blijft bijvoorbeeld vinden dat hij het recht heeft om belastingen te ontduiken, zwart te rijden en onrechtmatig sociale uitkeringen aan te vragen. Het zijn dingen om over na te denken.
Eenzelfde verhaal lees je af van de manier waarop het liberale vernieuwingsproces in Vlaanderen verloopt. In de jaren tachtig heerste het grote laissez-faire. Op economisch vlak vooral, maar bijna als vanzelfsprekend ook wat betreft burgerzin. Zelfzucht en sluikgedrag gingen hand in hand. Lakser kon een houding bijna niet zijn en steeds losser werd het gevoel voor verant- | |
| |
woordelijkheid. De babyboomers die in de jaren zestig en zeventig gestreden hadden voor emancipatie en vrijheid bleken gaandeweg het kind met het badwater weg te gooien. Het individu had zoveel rechten verworven dat het onverschillig werd ten aanzien van andere individuen. Vrijwel alles kon en mocht. We kregen er niet genoeg van. De sky was de limit. Tot Vlaanderen het plafond op zijn hoofd kreeg en er plots wél genoeg van had. Het stille ongemak over de verwaarlozing van de publieke ruimte en de vervaging van de publieke normen piepte opeens aan de horizon, gevoelens van onbehagen staken de kop op, de grens tussen genoegen en genoeg was overschreden en een extreem-rechtse partij begon aan haar opmars.
De ironie wil dat behalve het Vlaams Blok vooral de liberalen de vruchten plukken van de in de neoliberale tachtiger jaren gezaaide vertwijfeling. De neoliberalen hebben de verzorgingsstaat mee afgebouwd, de sociale zekerheid teruggeschroefd en de ongelijkheid doen toenemen, zij het veel minder drastisch dan in heel wat andere landen. Ze waren van leer getrokken tegen het middenveld, tegen de falende politieke klasse en tegen de staat op zich. Belastingen werden gezien als persoonlijke verliesposten. Staatsinmenging betekende bevoogding, was een aanslag op de individuele vrijheid. Sommigen pleitten niet alleen voor een ontvette staat, maar ook voor het recht om uit die staat te stappen. Nog in het begin van de jaren negentig - de interne vernieuwing van de partij was al aan de gang - namen kopstukken van de partij krasse uitspraken in de mond, maar die werden korte tijd later zedig bedekt en sindsdien schoof de partijtop op naar het centrum. De partij kreeg een nieuwe naam. Het beladen Vrij (meer en meer geassocieerd met ‘vrijgeleide’) uit de vorige naam werd vervangen door Vlaams. Om opnieuw dichter bij de mensen te komen prees de VLD zich aan als de Partij van de Burger. Het was een geniale omslag. Wie wilde immers geen burger zijn? Wie anders dan de burger stond voor
| |
| |
degelijkheid en burgerzin? En wie anders had genoeg van de algehele permissiviteit?
De burger zocht aansprakelijkheid en dat in eerste instantie, uiteraard, bij de overheid. Verantwoording moest worden afgelegd voor zoveel gebrek aan verantwoordelijkheid. Gezwendel werd niet langer oogluikend getolereerd. Corrupte politici moesten tot hun eigen verrassing plots toch nog het schandkleed aantrekken. De klassieke partijen kregen de rekening gepresenteerd en de vernieuwers mochten het heft in handen nemen. In 1999 trad voor het eerst in een halve eeuw een regering aan zonder christen-democraten, zonder leden van de centraalste aller partijen dus, en hun plaats als gangmakers werd ingenomen door de liberalen. De partij die indertijd zozeer voor deregulering had gepleit dat velen ontregeld achterbleven, die zoveel misprijzen voor de staat getoond had dat antipolitieke gevoelens vrij spel kregen, die partij mocht plots, als grootste democratische regeringspartner, de sociale waardeschaal herijken en toezien op het wederom collectief opnemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Als geen andere democratische politieke formatie hadden de liberalen de roep om verandering aangevoeld. Een roep die, blijkens het contrast tussen het waardeonderzoek en de stembusuitslag, wellicht en eens te meer vooral lippendienst is. Maar ook dat betekent nog niet meteen stemmenverlies voor de liberalen, want de partij heeft haar draagvlak niet alleen aanzienlijk verbreed door op te schuiven naar het centrum (waar altijd stemmen te rapen vallen), ze is er ook in geslaagd om de overgebleven neoliberalen en de conservatief-rechtse liberalen nog steeds aan zich te binden. Voor de partijtop is het wandelen op een slap koord om de veelheid aan strekkingen tevreden te houden. Maar voorlopig blijft het lukken.
De hamvraag is nu in hoeverre de VLD als partij zelf lippendienst bewijst. Heeft ze met andere woorden het vernieuwings- | |
| |
proces en de verhuis richting centrum zelf voldoende verteerd, om niet te zeggen verinnerlijkt? Een liberaal-humanistische lijn wordt aangehouden bij het beïnvloeden van de nationale politiek, een lijn weg van het strakke neoliberale denken en weg van de rechtervleugel. Houdt de partijtop dit vol?
De electorale basis waarop de liberalen zichzelf tot het enige alternatief uitroepen is smal. Tijdens de nationale verkiezingen van 1999 ging de partij 2,2 procent vooruit. Van een reële doorbraak of van een duidelijke beloning voor het vernieuwingsstreven is dus nog niet echt sprake. De VLD werd toen vooral overwinnaar omdat de anderen verloren. In 2000 won de SP (het jaar daarvoor zo gehavend) al terrein terug en hield de CVP behoorlijk stand.
De basis is niet alleen smal. Ze wankelt ook. In Antwerpen lijkt de vernieuwingsoperatie alvast mislukt of moet ze toch als oogverblinding worden begrepen, ook al roept de partij er zich, ironisch genoeg en net zoals ze dat in een recent verleden op nationaal niveau deed, uit tot de ware vernieuwer, terwijl anderen (vooral de groenen) slechts meer van hetzelfde te bieden zouden hebben. De Antwerpse liberalen - en dan vooral de blijkens Ufsia-cijfers niet eens zo'n kleine rechtervleugel die zich het minst van alle democraten afkeert van extreem-rechts - praten hun resultaat van 8 oktober zozeer naar rechts dat ze politiek verder verwijderd staan van nationaal coalitiepartner Agalev dan van het Vlaams Blok. Slechts het cordon sanitaire lijkt hier nog de logische conclusie van het verhaal in de weg te staan, de schutkring rond het Vlaams Blok waar vooral de liberalen zich het slachtoffer van voelen, al was het maar omdat vele rechtse kiezers hun verlangens niet terugvinden in het gevoerde beleid en van de weeromstuit naar een extreme stem (moeten) grijpen, bij gebrek aan een democratische duidelijk rechtse partij. Want dat is de bewindsvoerende VLD niet langer.
De in het begin van de jaren negentig aangevatte VLD-ver- | |
| |
nieuwingsoperatie richting het centrum staat onder spanning en dat is jammer. Op het nationale en het federale niveau hebben liberale vernieuwers een interessante dynamiek losgemaakt binnen de regeringen. In amper één jaar tijd hebben zij, samen met verruimers, verjongers, vervrouwers en versubcultuurders uit andere partijen, op zijn minst een nieuwe discussiecultuur op poten gezet. De oude politieke cultuur is wat dat betreft alvast onderuitgehaald. Ook inhoudelijk lijken de regeringsploegen vaak aansluiting te vinden bij een nieuwe generatie Vlamingen en leveren ze verdienstelijk werk, al is het nog te vroeg om de resultaten ervan te kunnen beoordelen. Wat er ook van zij, enig succes is hen op basis van de verfrissende aanpak in elk geval gegund.
Maar succes is niet gegarandeerd zolang de vernieuwing binnen de partij maar half beleden wordt. De nieuwe partijaard moet ook werkelijk verinnerlijkt en niet oppervlakkig of tijdelijk aangepast zijn, wil het project kans op slagen hebben. Simpel is dat allemaal niet en zelfs bijzonder moeilijk is dat in een Vlaanderen dat eerder rechts lijkt te denken dan links.
De concrete uitdaging voor de coalities en de besturen van de komende jaren bestaat erin het rechtse veld terug te winnen en democratisch te verankeren, want dat het Blok aan zijn plafond zit is een misleidende fabel. Dát moet de ambitie zijn voor de korte termijn, de rechts getinte ambitie dus. Wat deze zonder verwijl uit te voeren ambitie echter zo moeilijk maakt, is dat op lange termijn Vlaanderen en zijn politici de veel grotere beweging naar links moeten blijven aanhouden. Het is de beweging die de geschiedenis van de beschaafde wereld heeft getekend, die voor een groeiende emancipatie en een evenwichtiger verdeling van de welvaart (binnen de rijke landen) heeft gezorgd, de beweging waarin het linkse denken correcties uitvoert op het rechtse handelen. De beweging die door vele partijen samen in gang werd gezet en wordt gehouden. Want een
| |
| |
partij op zich is nog geen beweging. Partijen, linkse en rechtse, hebben elkaar nodig om blijvende vooruitgang te boeken.
Die beweging heeft het grotere kader voor ogen en vraagt moed, creativiteit en wijsheid eerder dan politieke berekening. Die beweging wordt niet versmacht door lokale haken en ogen, maar bewaart afstand en heeft de vrijheid om immateriële idealen na te streven. Ze vindt een permanente belastinghervorming belangrijker dan het streven naar belastingverlaging. Ze hanteert fiscaliteit als een instrument om het gebruik van de openbare ruimte, van het woningpatrimonium, van het milieu in gunstige zin bij te sturen om op die manier de bevolking fysiek en psychologisch gezond te houden. Ze investeert in jongeren en dus in onderwijs, zowel op financieel als op menselijk vlak. Ze denkt grensoverschrijdend, voorbij de grenzen van de partijpolitiek maar ook voorbij die van de eigen wijk, de eigen stad, het eigen volk, het eigen land. Ze vindt in elke Vlaamse democratische partij aanhang, zij het ongelijkmatig verdeeld. Het is de beweging van moderne, positief denkende mensen die een eigen profiel hebben zonder ooit aan profilering te hebben gedaan.
Die beweging zoekt duurzame oplossingen en niet een tapijt om problemen onder te vegen. Ze is tégen slordig denken en stilzwijgende samenzweringen, en vóór zorgvuldige communicatie; ze luistert naar zangvogels en handelt niet als de struisvogel, ze beseft dat de havik altijd op de loer ligt, zoekend naar zwakke plekken. Die beweging weet wanneer het bijna 1932 is.
Het is de beweging van de Nieuwe Vlaming.
De tweestrijd tussen korte termijn en lange termijn, tussen woorden en daden, tussen intentie en uitvoering, tussen rechten en plichten, tussen goede voornemens en gebrek aan karakter, tussen theorie en praktijk, tussen programma en pragmatiek, tussen beleden waarden en effectief gedrag, tussen balk in
| |
| |
het oog en heldere blik, tussen roep om vernieuwing en vraag om meer van hetzelfde: het is een tweestrijd die elke Vlaming levert, in meerdere of mindere mate en op geregelde tijdstippen. Het is een strijd die nooit gestreden is.
Maar dat betekent niet dat het een hopeloze strijd is. Hoop is net de kern van de zaak. We moeten hopen dat we de juiste keuzen maken en er vervolgens zo consequent mogelijk naar leven. Als we daarin slagen, zijn we al een heel eind. Als we werkelijk verinnerlijken wat we uiterlijk verkondigen, ligt de weg open voor ware vernieuwing, voor een beslissende verandering van ons gedrag. Als onze houding niet langer gekenmerkt wordt door bekrompen angst, door te weinig zelfkritiek en te veel zelfmedelijden, door een blik en een zucht of het ophalen van schouders, als het Vlaamse volk niet meer dat volk is met het lage zelfbeeld, als het volk dat zo graag de kop in het zand steekt opgehouden heeft te bestaan, zal het Vlaams Blok niet langer de meest Vlaamse aller partijen zijn, de partij die bloeit op de uitvergrote klacht en de uitgezaaide tweedracht. Dan zal de partij zich moeten hoeden voor de dag waarop de kiezer haar uitspuwt en met pek en veren getooid de straat op jaagt.
Al is die dag nog niet voor morgen. |
|