| |
| |
| |
Naschrift
De voorgaande tekst verscheen als een reeks artikels in De Standaard. Ik ben de hoofdredacteur Peter Vandermeersch en de verantwoordelijke van de opiniebladzijde Anni van Landeghem dankbaar voor hun generositeit.
Een essay in een krant heeft twee dingen voor op een essay in boekvorm: je bereikt lezers die je anders niet bereikt - zowel in aantal als wat betreft mogelijke belangstelling - en je krijgt directe respons van een relatief brede groep mensen. Het eerste voordeel heeft inhoudelijke gevolgen voor het tweede: wie ongevraagd een tekst onder de ogen geschoven krijgt en het er niet mee eens is, reageert al eens heftiger dan wie zich op basis van een recensie of persoonlijk aanprijzen door een vriend een boek aanschaft. Het stelt de discussie over het gelezene daarom in zekere zin scherper.
Daarvan profiterend wil ik hier een poging doen om puntjes op i's te plaatsen en, waar nuttig, aanvullingen te formuleren. In grote lijnen gaat het om verdere bedenkingen bij de zoektocht naar een identiteit voor Vlaanderen, bij de bereidheid tot schaamte, bij een vermeende kloof tussen burger en politicus, bij de potentie van geestelijke gulzigheid, bij een mogelijke rol van de deontologische ‘commissie die niet verbiedt maar tegenspreekt’, bij een denkbare benadering van een ondemocratisch Vlaams Blok en bij een eventuele politieke herverkaveling. Zeven nieuwe deeltjes in het klein, als het ware.
Net zoals What's the problem? uit het woord vooraf kent het begrip ‘opwinding’ minstens twee betekenissen. Sommige lezers konden de krantenbladzijden waarop het essay afgedrukt stond niet vlug genoeg in de stoof duwen, anderen namen zich
| |
| |
voor de hele serie zorgvuldig te bewaren. Een enkeling voelde zich moreel gechanteerd, iemand anders zag het als ‘een stimulans om niet bij de pakken te blijven zitten en als BV (= Betere Vlaming) het nieuwe millennium in te stappen’. Sommigen lazen een verwensing, anderen veeleer een wens. Veel lezers struikelden over het woord ‘volksaard’ en voelden zich beledigd of niet aangesproken. Anderen lazen vooral een pleidooi voor een mentaliteitswijziging en stortten zich vol overgave op het portret van onderliggende zwakheden.
Er is misschien een kloof in Vlaanderen die veel dieper en breder is dan de vaak genoemde kloof tussen politicus en burger, namelijk de gapende ideologische diepte tussen burgers onderling, tussen verabsolutering en (zelf)relativering, tussen cynici en predikanten van een nieuwe burgerlijke moraal, tussen pessimisten en optimisten, tussen libertairen en voluntaristen, tussen verschillende invullingen van de begrippen ‘plicht’ of ‘vrijheid’, tussen achterdocht en vertrouwen, tussen ‘conservatief’ en ‘progressief’, tussen culturele affiniteiten, graden van scholing en zelfs generaties (in houding, niet in leeftijd). Dat vooral heb ik uit de reacties onthouden.
Als ouders bij het oudercontact te horen krijgen dat hun kind niet goed presteert, beschouwen de meesten dit als een aanbod van de leerkracht om gezamenlijk te werken aan verbetering. Ze zien er een kans voor hun kind in. Zelfs bij grote twijfel aan de woorden van de leerkracht blijven ze beleefd. Sommige ouders lopen echter wrokkend weg. Elk kind heeft weleens een mindere periode, werpen ze op. Met welk recht valt de leerkracht hun kind zo scherp aan?
De leerkracht is niet geïnteresseerd in de aanval. De leerkracht wil dat het kind zich in gunstige zin ontwikkelt en wil daarover van gedachten wisselen.
Zó erg is het toch niet gesteld met de Vlaming, vond een
| |
| |
groep lezers, en wat zullen onze vrienden in het buitenland nu denken, het buitenland waar het toch niet echt anders is en waar extreem-rechts ook brokken maakt? Van belang is niet zozeer wat zij denken, maar wel wat wij dóen. We moeten orde op zaken stellen en een portie zelfkritiek hoort daarbij. Het is de plicht van elk land om af en toe op de hardst mogelijke manier naar het cliché van zichzelf te kijken, om de uitvergroting van dagelijkse handelingen te aanschouwen en te kijken of alles nog goed is. Als een land dit zelf niet doet, doet het buitenland het wel in zijn plaats. Dezer dagen denkt dat buitenland vooral: Lernout en Hauspie, uitstekende technologie, verknoeid door de Vlaamse slag, die gekenmerkt wordt door creatieve boekhouding, opgesmukte omzetcijfers, belangenvermenging en een gebrek aan transparantie. In de bedrijfswereld betekent ‘go Flemish’ intussen ‘trek de trukendoos open’.
Natuurlijk heeft Vlaanderen kwaliteiten te over en zijn vele Vlamingen sociaal vaardig, milieubewust, gastvrij, ongedwongen en levenslustig, maar het essay was niet de tekst om die deugden te bezingen. Zich buiten het geschetste portret plaatsen kan bovendien misleidend zijn. Het kan betekenen dat we ons troosten met de gedachte dat de anderen het Vlaams Blok zijn, en niet wijzelf. Dat wij de goeden zijn en anderen de slechten. Het Blok zit werkelijk in elk van ons, niet omdat we Vlaming zijn maar omdat de mens zo in elkaar zit. Vanzelfsprekend kan elk land, hoe ideaal het in vele opzichten ook lijkt, een zwarte zondag beleven. Elke natie heeft een sluimerend Blok in zich, elke gemeenschap kan door het lint gaan en uiteindelijk blijk geven van lippendienst aan de uitwendige discipline die het zichzelf oplegde en bijna als een religie respecteerde. Wie het tegendeel beweert, is blind of naïef.
Maar dat besef mag geen valkuil worden zo diep dat elke reflectie over een eigen mogelijk nefaste mentaliteit erdoor verzwolgen wordt. Het kan geen excuus zijn om te gaan relativeren
| |
| |
of waarheden in het midden te blíjven zoeken, om de zoektocht naar het fermste der ja's dat op de neen van 8 oktober volgen kan uit de weg te gaan, om het voortvarende te vrezen van manifesten over een droom-Vlaanderen waar de zelfbewuste Nieuwe Vlaming zo stevig in de schoenen staat dat het Blok geen schijn van kans maakt. Wie in een poging om extreemrechts te begrijpen landelijke psychologieën, geschiedenissen, economische of politieke structuren, godsdiensten en misschien zelfs bodemschatten of klimaten al te lang deskundig analyseert, vergelijkend wikt en weegt en daarbij zoveel mogelijk gegevens in rekening wil brengen uit angst iets over het hoofd te zien, schrijft misschien wel die bijbel waar ten slotte niets meer in staat, of die partituur zonder muziek.
Staan we alles welbeschouwd wel voldoende stil bij de schade die het Blok aan Vlaanderen toebrengt? Het Blok dat zich Vlaams noemt, eigent zich in buitenlandse ogen meer en meer een heel volk toe. Dat alleen al is veel schadelijker dan van tijd tot tijd eens in de spiegel te kijken, speurend naar rimpels, acné of roos in plaats van naar wat ons mooi maakt. Het Blok is als de look in onze mond. Het geeft gerechten een andere, pittige smaak, maar het doet ons wel in alle richtingen stinken. Extreem-rechts Blok zou het moeten zijn, niet Vlaams Blok.
De frustratie van veel vooruitstrevende Vlamingen is dat het Blok, en de mentaliteit waar het voor staat en op incasseert, elke zindelijke omgang met Vlaamse gevoelens hypothekeert. Het herleidt Vlaamse fierheid tot iets kwalijks bijna. Het wordt tijd dat we wat meer gaan doen dan voorzichtig voortschuifelen, dat we het versmachtende stereotiep vóór zijn, dat we van een dreigend stigma opnieuw een positief begrip maken. Een spoedopname van de mentaliteit dringt zich dus op.
| |
| |
| |
1
Binnen de groep der verontwaardigden was er een constante: de Vlaming heeft eeuwenlang afgezien onder het juk van Vlaamsvijandige overheden en hij doet dat nog steeds; het is dan ook logisch dat de aanhang van de enige onvervalst Vlaamse partij zienderogen groter wordt. Wat brief na brief herhaald werd, verwoordde een lezer als volgt.
‘Waarom is de Vlaming in Vlaanderen achterdochtig, balorig, introvert, geremd en wil hij de overheid bedotten, een neus zetten en de regels overtreden? Als iemand die een bezetting heeft meegemaakt en weet hoe een volk zich in zulke situatie gedraagt, beweer ik dat de Vlaming zich nog steeds bezet voelt. Om te kunnen overleven als Vlaams volk in de periode van ongeveer driehonderd jaar pre-België, gekenmerkt door bezetting en Europees slachtveld, heeft de Vlaming een niet mooie noch grootse, maar wel unieke en efficiënte overlevingscultuur opgebouwd. Ja zeggen en neen doen, voorzichtig zijn want de vijand luistert mee, de overheid beduvelen waar het maar kan... dat waren de wapens die hem een hart onder de riem staken en hielpen te overleven.
De start van België met zijn houding ten aanzien van de Vlaming en zijn taal deed de nood aan deze overlevingscultuur niet verdwijnen. En al veranderde er veel, dit verleden - waarin de Vlaming al zijn rechten moest afkopen - blijft onverwerkt. Dat daarbij de Vlaamse elite, de leiders dus, meeheulde tegen haar volk, versterkte enkel het beeld van de overheid als bezetter en de Vlaamse politici als collaborateurs ervan.
Dit beeld wordt nog steeds in stand gehouden door onder meer het toenemende verschil in mentaliteit tussen noord en zuid op basis van een sterk divergerende geschiedenis in de honderdzeventig jaar België en daardoor de nood aan compromissenpolitiek, waarbij elke partij zich steeds benadeeld voelt, door het feit dat de Vlaming wetten opgelegd krijgt waarvoor
| |
| |
geen meerderheid is in Vlaanderen maar die hem door de strot geduwd worden door links-Vlaamse politici met de hulp van de Waalse politiek, en door de daden van Vlaamse politici zoals diegene die ooit “geef ons wapens” riep, maar nadien ter wille van eigen macht de kant van de bezetter koos. Het volk ondergaat dit zoals het reeds vijfhonderd jaar ondergaat maar oordeelt en veroordeelt en houdt zich bij zijn overlevingscultuur. Aan de basis van een deels terecht aantal zwakheden zoals geschetst door de heer Claeys ligt dan ook niet de Vlaamse burger, maar wel de Vlaamse collaborateur.
Er blijft Vlaanderen, maar ook Wallonië, slechts één oplossing die de twee volkeren toelaat gepast te reageren op hun specifieke problemen. Een maximale autonomie op basis van respect voor elkaar. Niet als goeden en slechten maar als verschillend zijnde gelijken. Voor Wallonië om zijn economie op te bouwen. Voor Vlaanderen om de overlevingscultuur te vervangen door een eigen bestuurscultuur en te werken aan een vertrouwensrelatie tussen volk en bestuur. Pas dan zullen de huidige zwakheden van dit volk plaatsmaken voor de sterkten. En voor hen die vrezen voor de solidariteit. Deze is in niets gebonden aan welke relatie dan ook.
De heer Claeys vergist zich als hij beweert dat het huidige succes van het Vlaams Blok te maken heeft met racisme, veiligheid en migranten. Het Vlaams Blok is, na de teloorgang van de VU, uitgegroeid tot het symbool van de vrijheidsstrijder, de Robin Hood, die de Vlaamse collaborateurs aan de schandpaal brengt en het volk verdedigt tegen de bezetter.’
Einde citaat.
Deze lezer vatte in duidelijke, vrij gematigde bewoordingen samen wat steeds weer in veelal krakkemikkig geschreven scheldkanonnades opdook.
Ten eerste: de briefschrijver maakte de oorlog mee.
Ten tweede: het Vlaamse volk heeft wel zijn specifieke gebreken.
| |
| |
Ten derde: het heeft allemaal te maken met een eeuwenlange bezetting, die nog voortduurt.
Ten vierde: het gaat hem om een overlevingscultuur waarin de overheid per definitie aan het kortste eind moet trekken.
Ten vijfde: de overheid die niet representatief is voor de bevolking, de overheid die links is en met de steun van Waalse politici een meerderheid van de bevolking wetten oplegt waar die bevolking het niet mee eens is.
Ten zesde: het volk ondergaat dit en wendt zich andermaal tot de overlevingscultuur.
Ten zevende: de oplossing ligt in een maximale autonomie. ‘Pas dan zullen de huidige zwakheden van dit volk plaatsmaken voor de sterkten.’
Ten achtste: het succes van het Vlaams Blok heeft niets te maken met racisme, veiligheid en migranten.
Ten negende: het Vlaams Blok is als een vrijheidsstrijder, het is de witte ridder onder de partijen.
Ten tiende: dat bevalt vele Vlaamsdenkende Vlamingen wel.
Dit is geen mythologie. Dit is het-leven-zoals-het-is voor heel wat Vlamingen én voor de harde kern van het Vlaams Blok (mandatarissen en kiezers). We kennen allemaal de geschiedenis van de Vlaamse Beweging van priesters of leraars die vanaf het midden van de vorige eeuw opkwamen voor velerlei rechten die de Vlaming niet had in een Fransgericht bestel. De taal was het symbool, maar het ging om meer dan dat. De Vlamingen leverden een lange, moeizame ontvoogdingsstrijd die de identiteitsvorming op specifieke wijze beïnvloedde. Mede door die strijd zijn we wie we zijn en hebben we een eigen mentaliteit.
Het essay was geen slinkse oproep om dat allemaal te vergeten. In het besef dat daar een en ander op af te dingen valt, koos ik ervoor om ahistorisch te blijven omdat de geschiedenis wel veel verklaart maar in de discussie rond het Vlaams Blok al te vaak gebruikt wordt om kiesgedrag goed te praten. Wat Vlaan-
| |
| |
deren aan autonomie verworven heeft, is het niet in de schoot geworpen, de kwestie Brussel (Vlaamse culturele positie, politieke vertegenwoordiging, respect voor de taalwetgeving, de druk op randgemeenten) blijft er een van doornen en distels, en het zoeken naar communautaire evenwichten weegt op heel wat politieke dossiers. Maar zich nu als Vlaming nog benadeeld voelen of het, zoals een lezer dat doet, hebben over ‘waterdragende Vlaamse zakkenvullende regeerders’ of beweren ‘dat de Vlaming wetten opgelegd krijgt waarvoor geen meerderheid is in Vlaanderen maar die hem door de strot geduwd worden door links-Vlaamse politici met de hulp van de Waalse politiek’, dat is niet meer van deze tijd. Na de Tweede Wereldoorlog werd het unitaire België stukje bij beetje ontmanteld. Van dominantie door Franstaligen is in Vlaanderen niet langer sprake.
Dat er communautair gehakketak is, ontkent niemand. Politiek ís gehakketak. Er is ook Vlaams gehakketak en interprovinciaal gehakketak en Antwerps gehakketak en Herentals' gehakketak. Maak Vlaanderen volledig onafhankelijk en het gehakketak blijft. Én het Blok.
Het in hoofdzaak afwentelen van Vlaamse problemen op een troebele verhouding met de twee andere landsgewesten (‘het toenemende verschil in mentaliteit tussen noord en zuid’) ligt gevaarlijk dicht bij dat andere groepsversterkende verlangen, namelijk dat niet-Vlamingen het land uit moeten. De twee thema's, een onverdacht (autonomer Vlaanderen) en een verdacht (vreemdelingen buiten), vinden elkaar gemakkelijk in de slogan ‘Eigen volk eerst’. Wat het vertoog van vele Vlamingen zo onzindelijk maakt, is dat ze van het beeld van onmogelijkheid tot samenwerking met de francofonie (een lezer: ‘Waalse arrogantie en Brusselse pretentie’) bijna als vanzelf in dat andere beeld van ongeloof in een multiculturele samenleving glijden. In een groteske uitvergroting smelten deze beelden dan samen in onwil tot samenleven met alle niet-Vlamingen.
| |
| |
Let wel: weinigen zullen zich hier racist noemen en je moet elkaar verdraagzaam bejegenen, haasten ze zich vaak eraan toe te voegen, op basis van gelijkheid (‘verschillend zijnde gelijken’). Het is het verhaal van een doorn in het oog die een balk werd, want zelf zien ze al lang het wereldvreemde van hun beweringen niet meer in. Een zachte beoordeling van het vreemdelingen-standpunt van het Blok (zie ‘ten achtste’) is dan vaak het gevolg. Aan dergelijke theorieën van vele wat oudere, in voorsteden wonende Vlaams-nationalistische De Standaard-lezers zullen hun generatiegenoten die het bij regionale kranten houden of de honderdduizenden migranten en even zoveel Vlamingen die in achtergestelde wijken wonen weinig boodschap hebben. Voor hén gaat het namelijk wel om racisme en gevoelens van onveiligheid waar een volstrekt autonome Vlaamse regering ook niet meteen pasklare antwoorden op zal vinden. De Vlaamse kwestie zal hen worst wezen. Al moet gezegd dat populistische refreinen over financiële transfers naar de andere landshelft (‘een georchestreerde diefstal van jaarlijks driehonderd miljard’ volgens een lezer) ook bij hen vaak niet aan dovemansoren besteed zijn.
Ludo Abicht schreef dat het Blok erin geslaagd was ‘in nog geen tien jaar tijd zowat alle verworvenheden van een legitieme en democratische Vlaamse emancipatiestrijd grondig verdacht te maken’. Hij heeft overschot van gelijk. Bij velen zette een historische frustratie zich gaandeweg om in een superioriteitsgevoel tegenover Franstalige landgenoten én vreemdelingen. Een negatief sentiment (rancune jegens de francofonie) werd de lijm die het ‘eigen’ volk aan elkaar doet klitten. Vormen van verdraagzaamheid werden traagjes weggesneden. Veel Vlamingen richten hun hoop op het Vlaams Blok, omdat de andere partijen niet Vlaams genoeg meer zouden zijn. Het racistische vertoog van extreem-rechts nemen ze er dan maar bij. Dat dit vertoog terechte Vlaamse eisen tot in hun diepste wortels besmet: dat zal hén dan weer worst wezen.
| |
| |
Ook daarom moeten Vlaamse democraten zo duidelijk mogelijk afstand nemen van het Blok, dat letterlijk een blok aan het been geworden is van al wie ter bevordering van de democratie en de rechtvaardigheid werk wil maken van de opsplitsing van bevoegdheden. De eigen culturele identiteit is gebaseerd op een vaag idee, niet op ras of gebied of het niet zijn van wat anderen wel zijn. Verdedig gerust die identiteit tegen vormen van internationalisme, maar doe het niet verkrampt en gooi daarbij de solidariteit met ‘anderen’ niet overboord, want dat is wat het Vlaams Blok propageert, het Blok dat geen ruimte laat voor vaagheid, lauwheid of interne tegenstellingen als het op culturele identiteit aankomt. Het Blok dat naast het woord ‘Vlaams’ in het groot synoniemenboek al plaats gereserveerd heeft voor ‘extreem-rechts’.
Een lezer besefte dat het Vlaams Blok antidemocraten in de rangen telt. Maar tijdens de oorlog streden ook antidemocraten in het verzet, schreef hij. Discrediteerde dat het verzet? Het is een manke vergelijking, want een oorlogssituatie is niet meteen wat voor de geest komt als je aan de huidige Vlaamse en Belgische politieke agenda denkt, tenzij wanneer je het Blok per se als ‘vrijheidsstrijder’ opvoeren wil. Bovendien vormden antidemocraten niet de leiding en de voorhoede van het verzet.
In veel hoofden heeft zich een onverwerkt oorlogsverleden genesteld. De harde kern van het Vlaams Blok heeft het nog altijd moeilijk met de naoorlogse houding van de Belgische staat, die met de Vlaamse collaborateurs ook de hele Vlaamse Beweging wilde neutraliseren. Het vormt tot op de dag van vandaag een voedingsbodem voor extreem-rechtse verongelijktheid en leidt tot uitspraken als ‘de Vlaamse collaborateurs volgden de verkeerde ideeën, maar ze handelden juist’ (een lezer). Het doel heiligt de middelen.
Laten we ervoor zorgen dat dit niet nog een keer gebeurt, dat we over zoveel jaren niet nogmaals met een onverwerkt verle- | |
| |
den zitten, dat Blokstemmers dan niet opnieuw zullen moeten zeggen: de ideeën van het Blok waren verkeerd, maar onze motivatie en onze handelingen niet. Laten we doen zoals een na de oorlog geboren lezer schreef: ‘Na de strijd die onze ouders hebben gestreden voor een welvarend en Nederlandssprekend Vlaanderen moeten wij ons nu inzetten voor een cultureel hoogstaand, milieubewuster, verdraagzamer, gastvrijer en dus beter Vlaanderen.’
Ook al zijn er misschien gerechtvaardigde historische redenen om zich als Vlaming af en toe gefrustreerd te voelen, dan nog kan dit geen excuus zijn om een bepaald gedrag romantisch als een ‘overlevingscultuur’ te omschrijven en nog minder om op een ondemocratische partij te stemmen. Er moeten dan maar andere manieren gezocht worden om het ongenoegen te kanaliseren.
Laten we ervoor zorgen dat Vlaming zijn nooit een te dragen lot wordt.
| |
2
Doel en middelen, ideeën en handelingen, redenen en resultaat, motieven en politieke vertaling: het zijn essentiële begrippen voor wie het beeld van dat Blok in elk van ons te gronde vatten wil. Tussen een Blokkiezer en een niet-Blokkiezer is in eerste instantie geen kwalitatief verschil. Het gaat dus niet om goed en kwaad, om heiligen en duivels, maar om meer en minder, om een gemeten hoeveelheid, om een kwantitatief verschil. Het gaat om zelfbeheersing, om het vastleggen van eigen grenzen, om een mentaliteit die dag na dag bevochten moet worden, om het zo vaak en zo duidelijk mogelijk in de juiste hoek zitten. Het gaat om het doorslaan van stoppen en het proberen zichzelf in de hand te houden, wat bij het gros van de bevolking alsnog lukt.
De vader die zijn kinderen achterin de auto niet vastgordt
| |
| |
maar los tussen de zetels laat staan. Is hij een slechte vader? Wellicht niet. Is hij een domme vader? Wellicht wel. Is hij onverantwoord? Ja. Is hij gevaarlijk? Jazeker, want hij speelt met het leven van zijn kinderen én met zijn eigen leven (dat nooit meer goedkomt als een van de kinderen verongelukt). Je veroordeelt hem daarom niet als slechte vader tout court, maar als onverantwoorde vader die, al is het maar even, geen rekening houdt met mogelijk dramatische gevolgen van een keuze die hij maakt, of net niet maakt.
De kiezer die voor het Vlaams Blok stemt: hij is niet slechter dan andere kiezers. Hij is wel onverantwoord. Hij is ook gevaarlijk, want op de kwantitatieve mentaliteitslijn schuift hij zover op dat hij willens nillens een kwalitatieve grens oversteekt, niet in redenen of motief maar in resultaat, in een mogelijke politieke vertaling. Het volstrekte onevenwicht tussen het doel van vele Blokkiezers en het middel, met name de partij en haar doctrine, is wat zoveel democraten verontrust. Wegens dat onevenwicht vellen democraten een waardeoordeel, daarom veroordelen ze de Blokstem, niet zozeer om de motieven die tot de stem leiden.
Vlaanderen, veiligheid, ethische waarden, angst voor vreemden, gevoelens van sociale verwaarlozing, verwarring en onrust over wat dan ook: er zijn tientallen min of meer begrijpbare redenen om in de richting van een radicale partij te kijken en er hulp van te verwachten. Kijken kan geen kwaad. Wie de stap zet en voor de partij stemt, moet wel de intellectuele eerlijkheid opbrengen om de mogelijke gevolgen van zijn kiesgedrag onder ogen te zien. Het probleem is dat velen geen weet hebben van die gevolgen of dat ze die minimaliseren. Ze hebben het dan over soep en dat die niet zo heet gegeten wordt als ze opgediend wordt.
Dat is wat democraten werkelijk verontrust: de discrepantie tussen de perceptie van extreem-rechts en de realiteit die achter
| |
| |
het partijprogramma schuilgaat. Nogal wat kiezers zien de juiste verhoudingen niet langer of ze sluiten bewust de ogen voor een en ander.
In sommige Antwerpse wijken stemde meer dan veertig procent van de bevolking voor het Vlaams Blok. Wie erop wijst dat in heel Vlaanderen slechts vijftien procent dat ook deed, banaliseert ten onrechte de lokroep van extreem-rechts. Wie denkt dat het Vlaams Blok vooral een Antwerps of een grootstedelijk fenomeen is, vergist zich. De ware bedreiging voor democratisch Vlaanderen vormen niet die enkele procenten eeuwig onverdraagzamen, maar wel alle anderen die weifelen. Het Blok kent geografische noch sociologische grenzen, want niemand is gevrijwaard van inconsequent denken, van politiek emotionele reacties, van discriminerende houdingen, van de gedachte dat we iets meer mogen dan de buren, van de hang ook naar extremiteit of de nood aan duidelijkheid. De werfreserve is dus schier onuitputtelijk. Het is echt maar een kwestie van zich laten gaan.
‘Wordt het niet de hoogste tijd dat we opnieuw de morele kracht van de schaamte herontdekken?’ schrijft Ludo Abicht. ‘Tot nog toe had ik het gevoel in een land met twee mensensoorten te leven, enerzijds de slechte, bekrompen en vooral domme racisten en anderzijds wij, de hoeders van mensenrechten en burgerzin die te allen tijde bereid werden gevonden om de anderen met hooggestemde gevoelens en de opgestoken wijsvinger in het verdomhoekje te plaatsen waar ze thuishoorden. En als we nu eens die comfortabele positie van politieke correctheid verlieten en ons schaamden. Niet alleen over “hen”, dat is al te makkelijk, maar over de hele samenleving, waarvoor ook wij, de niet-Blokstemmers en “antiracisten”, uiteindelijk medeverantwoordelijk zijn? Dat is nu eenmaal de prijs die we moeten betalen, indien we in een democratie willen leven en niet in een intellectueel en moreel duale maatschappij.’
Bereidheid tot schaamte vereist moed. Het betekent dat je
| |
| |
niet blind mag zijn voor de eigen tekortkomingen, voor de eigen lafheid. Het vereist een vorm van intellectuele nederigheid. Je moet heel erg diep graven om hoog te reiken. Je mag niet te mild zijn voor de schizofrenie, de polarisering, de dubbelslachtigheid binnen jezelf, voor de eigen gespleten tong of de flauwte in je hoofd.
Wat we zelf doen, doen we beter. Dat was zo ongeveer het credo van Vlaanderen in de jaren tachtig. Het sloeg aan omdat Vlamingen dat ook werkelijk geloven. Beter ware het voor Vlaanderen om in een variant ervan te geloven: verbeter de wereld, begin bij uzelf. Het was deze slogan die een journalist gebruikte om de gedachte van reflectie over het eigen gedrag in vraag te stellen en in één beweging ook het hele essay. We zijn dus allemaal zondaars, akkoord, maar met deze vaststelling schieten we niets op, concludeerden hij en een aantal lezers. Misschien wordt bedoeld: kinderen van de jaren zestig hebben daar niets aan, zij die opkwamen voor zelfbeschikking en strijd voerden tegen zinloos gezag, maar terechtwijzingen of religieuze beelden zo gingen wantrouwen dat de minste geheven vinger al aan ouderwets gemoraliseer of zelfgeseling doet denken. Niet-ironische berispingen worden daarom wat cynisch weggelachen, ook als er helemaal niet te lachen valt. Zijn ook deze Vlamingen dan al zolang katholiek dat ze wie voor meer plichtsbesef pleit meteen de woestijn in willen sturen (waar roependen thuishoren) of zelfs willen verketteren als zouden ze zich plaatsvervangers van God wanen?
Het doet allemaal wat denken aan de manier waarop de progressieve ideologieën begrippen als morele discipline, burgerlijke cultuur, plichtsbewustzijn, respect en normbesef uit handen gaven en rechts een waardenhegemonie bezorgden. Afkeer van de burgerman en zijn fatsoen bezorgde links Vlaanderen op zijn zachtst gezegd een halfslachtig en dubieus imago bij velen die leidraden zochten. De strijd tegen regels creëerde de
| |
| |
indruk dat het allemaal niet zo nauw stak, dat nonchalance alleen maar positief kon zijn. De afstandelijkheid van de ironie wekte de indruk dat men niet ernstig meer was, dat men zich niet echt betrokken voelde, dat men niet ging voor wat men zei. Dat is jammer, want intussen claimde rechts wel de duidelijkheid waarop zovelen wachtten.
| |
3
De schaamte waar Abicht naar verwijst, misschien moeten we daaronder verstaan dat we ingaan tegen de opportunist of de cynicus, de angstige of de radeloze in onszelf vooraleer van leer te trekken tegen opportunisten, cynici, angstigen of radelozen.
Onvolkomenheden kunnen leuke trekjes zijn, maar we mogen er niet de gevangenen van worden. Zich schamen betekent dan dat we vooral onszelf in de gaten moeten houden, dat we grenzen afbakenen en alert blijven bij het overschrijden van drempels, dat we het eigen sociaal onvermogen beter leren inschatten dan het financiële vermogen van een ander, dat we een weerstand in onszelf inbouwen, een soort smeltdraad die het begeeft als we te laks worden tegenover de standaarden die we voor onszelf en voor anderen vastlegden.
Zo moeten we het vooral niet laten om de soms onwaarschijnlijke, bijna structurele maatschappelijke onverschilligheid rond bepaalde thema's aan te klagen, maar tegelijk mogen we de eigen misplaatste onverschilligheid niet verkeerdelijk of vergoelijkend als een onbewaakt moment, een vorm van gepermitteerde nonchalance of welbegrepen tolerantie gaan beschouwen.
Zo moeten we ons misschien toch niet al te veel blind staren op die kloof tussen politici en burgers. Als die al groter is dan twintig of dertig jaar geleden, dan is het toch aan de burger om die te dichten, niet zozeer aan de politici. Laat politici hun werk doen. Niet de obligate wandeling door wijken, volksraadplegingen, het jaarlijkse bal van de burgemeester of de lichtvoeti- | |
| |
ge politieke acte de présence op televisie zal de kloof dichten. Wel het kiezen van goede bestuurders, de aanstelling van maatschappelijk gedreven magistraten en commissarissen, en de benoeming van werkelijk bekwame mensen in politieke raden van bestuur, OCMW's, NMBS-filialen, kabinetten en intercommunales. Burgerzin impliceert, onder andere, dat we de juiste vertegenwoordigers kiezen, dat we onze stem geven aan partijen die verder kijken dan het belang van de eigen achterban alleen, aan politici die zich met kennis van zaken, omringd door onafhankelijke deskundigen, vastbijten in dossiers en evenwichtige oplossingen nastreven. Politici zijn de emanatie van onszelf. Als ze niet naar de bevolking luisteren, dan hebben we dat ten dele aan onszelf te danken. Wíj zijn dan mede verantwoordelijk voor een spaaklopende politiek. Wíj zijn het immers die moeite hebben om de eerlijken van de oneerlijken te onderscheiden, de strebers van de idealisten, de springerige haantjes-de-voorsten van de intelligente achtergrondfiguren, de arrangeurs van de transparanten, de oude krokodillen van de modernen, de door macht gecorrumpeerde schreeuwers van de lichtjes ijl in het hoofd geworden doeners, de anekdote-figuren van de hoeders van het geheel, zij die ‘hun kinderen willen verkopen om op een pluchen zetel terecht te komen’, zoals een lezer het uitdrukte, van
degenen die tot nut van 't algemeen werken, zij die het imago van de politiek kelderen van degenen die vaak vruchteloze pogingen doen om het tegendeel te bewijzen.
De bewering dat de afstand tussen politici en burgers toegenomen is, heeft verwantschap met de vaak gehoorde opmerking dat het vroeger beter was. Uit nogal wat lezersbrieven blijkt een hang naar het Vlaanderen van de vijftiger jaren, toen ‘de thuiswerkende moeder nog niet met de vinger gewezen werd’ en ‘seksualiteit geen consumptie-artikel’ was. Tussen de regels moeten we dan lezen dat ook politici toen niet met de vinger gewezen werden en dat politiek nog geen consumptie-artikel was.
| |
| |
Nostalgische gevoelens moeten toch omzichtig gehanteerd worden bij beschouwingen over het functioneren van een maatschappij. Het verleden is interessant om in rekening te brengen wat fout liep. Wat in het collectieve geheugen als goed bijbleef, moet daarentegen vooral gewantrouwd worden en des te kritischer benaderd.
Onthutsend en teleurstellend was het te moeten vaststellen dat vele oudere lezers de door hen zelf beleefde oorlog vaak herleidden tot een persoonlijk voorval of een particuliere gebeurtenis die kwaad bloed zette en blijvende rancune jegens medeburgers of de staat tot gevolg had. De subjectieve ervaring van aangedaan onrecht en oorlogsleed kan nooit worden geminimaliseerd, maar in de herinnering mag ze nog minder de mondiale catastrofe erachter doen wegdeemsteren. Helemaal zorgwekkend waren de verkrampte, verongelijkte scheldtirades van gepensioneerde, afgaand op de titels in de briefhoofden doorgaans gestudeerde, heren die in lange epistels hun woede jegens francofone verknechters van zich afschreven en in eenzelfde beweging hun afkeer uitten voor homo's, druggebruikers, vreemdelingen en progressieve leraars, maar niet langer de destructief gapende muil van het nationaal-socialisme zagen.
Let's face it: het electoraat van het Blok is gemiddeld ouder dan dat van andere politieke partijen, nogal wat bejaarden stemmen voor de partij, velen onder hen hebben de laatste autoritaire golf over Europa zelf beleefd en toch stellen ze hun hoop opnieuw op extreem-rechts. Kan het nog absurder: de jongere generatie die in sommige gevallen hun ouders en grootouders aan het werkelijke karakter van de oorlog moet herinneren en aan de oorzaken én gevolgen ervan? De jongere generatie (volwassen geworden in de jaren tachtig) die, zo blijkt uit sociologisch onderzoek, wat minder individualistisch is dan hun ouders (volwassen geworden in de jaren zestig). Vroeger was het beter, maar wie wil nog terug naar vroeger, denken ze.
| |
| |
Koester gerust het verleden, maar toch niet om er het heden aan af te meten.
Vroeger was het vooral anders, weten ze, en ook later zal het anders zijn. Anders opent perspectieven. Angst voor het nieuwe is niet aan hen besteed, toch niet zolang ze zelf jong zijn. Veranderende levenshoudingen: daar kijk je net naar uit. Ze vormen kansen om de dingen beter aan te pakken. Het zijn de versteende geesten die aan het kortste eind zullen trekken, zij die een kloof zien tussen bestuur en burger omdat ze ervan uitgaan dat een politiek antwoord hetzelfde moet zijn als een vraag van de burger. Contracten met de burger? denkt de jongere generatie, neen, politiek is veel meer dan het afsluiten van contracten.
| |
4
Opdat een volk niet te vroeg oud zou worden, moet het het best denkbare onderwijs organiseren en dat voor iedereen, want gelijke kansen is hier nóg belangrijker dan gelijke rechten. Het levenswerk van lange adem begint op school. Een school die het graag leren veilig stelt, vormt de allerbelangrijkste schakel in de persoonsontwikkeling. Wat daarbij inhoudelijk geleerd wordt, is niet eens van groot belang. Grondig nadenken over de gehanteerde methoden, over het bevorderen van leerprocessen, over de invulling van rolmodellen, over het welbevinden van leerlingen, over hoe het onderwijskader aangenaam en stimulerend gemaakt kan worden is veel belangrijker.
Het gesprek en niet de toespraak dient als basismethode gehanteerd binnen de klas, het gesprek tussen de leerkracht en de leerlingen, maar ook tussen de leerlingen zelf, waarbij kansrijk en respectvol omgegaan wordt met de onderlinge verschillen (geslacht, religie, sociale achtergrond of intelligentie), ten bate van de groep en van de individuele leerling. Een veelzijdige, brede ontwikkeling heeft nood aan een veelzijdig samengestel- | |
| |
de leercontext, waarbinnen leerlingen elkaar over strepen trekken en grenzen doorbreken tussen het analytische en het intuïtieve, tussen het technische en het logisch-verbale, tussen het zich vastklampen aan en zich laten gaan, tussen het hoofd en de handen en tussen nog zoveel andere manieren van in de wereld staan. In het klassieke onderwijs wordt de individuele ingesteldheid nog te sterk aangemoedigd. Uitblinken betekent er nog al te vaak beter presteren dan de ander.
Omdat de maatschappij dynamisch en veranderend is, moet ook een school een dynamisch concept zijn, moet ze anders en eigentijds te werk durven gaan, moet ze een onderzoeksgemeenschap vormen waar nieuwsgierigheid naar en zin voor ontdekking van hoe de wereld en de mens in elkaar steken als het ware middel en doel vormen. De verwondering, de emotionele betrokkenheid, mag niet uit de les verwijderd worden maar moet net alle kansen krijgen. Verwondering werkt niet alleen motiverend, maar ook inzichtverrijkend én beklijvend. Wie van een leerkracht leerinhoud te slikken krijgt, gaat daar anders mee om dan wie zelf dingen ontdekt. Problemen met een open karakter worden als boeiender ervaren dan pseudo-experimenten die didactische trucjes zijn in plaats van werkelijke zoektochten. Een procesgerichte aanpak bevordert het inzicht in achterliggende kennisstructuren, wat minstens even belangrijk is als de kennis zelf. Kennis vind je in naslagwerken, kennisstructuren moet je aanleren door zelf te exploreren. Wie vragen stelt, eigen vindingen doet en daarover leert rapporteren, ontwikkelt doorzettingsvermogen, een autonome, kritische manier van denken en een effectieve zin voor creativiteit.
Een van de te exploreren achterliggende kennisstructuren in een steeds visueler ingestelde wereld is de retoriek van het beeld.
Dat er weinig en slecht gelezen wordt in Vlaanderen, daarover bestaat sinds een twintigtal jaar cijfermateriaal. Maar over audiovisueel analfabetisme tasten we in het duister. Op school
| |
| |
leren we lezen, maar het leren lezen van beelden die ver voorbij het geschrevene gaan wordt wat in het verdomhoekje geduwd, en dat terwijl de leerstof zo opvallend aanwezig is in het dagelijkse leven dat we stilaan bijna van hoofdvakdimensies mogen gaan spreken.
Onlangs publiceerde een KUL-vorser zijn bevindingen over de communicatieknepen van politici in tv-debatten. Inhoud was het laatste waar de politici zich om bekommerden. Wie alleen maar woorden beluistert, is dus slecht gewapend om hun gesprekken te begrijpen. Hij ziet dan niet dat het debat een spel is waar politieke concurrenten gedomineerd en liefst nog verbaal uitgeschakeld dienen te worden. Hij snapt niet dat pittige anekdotes vertellen, overleden schrijvers of staatslieden citeren, metaforen rondstrooien, algemene wijsheden poneren, ‘de feiten’ laten spreken (die vaak geen feiten zijn) of goochelen met belangen als democratie en vrijheid slechts vluchtroutes zijn om niet tot de kern van de zaak te moeten komen. Hij heeft misschien zelfs niet door dat de gesmede coalities maar tijdelijk zijn en vooral het isoleren van tegenstanders beogen.
Bovenal is er echter dat non-verbale gesprek, waar ook de sprekers zelf niet altijd vat op hebben: het verheffen of bedaard laten klinken van stemmen, het frunniken aan manchetknopen, het wrijven over de schouder, het veelbetekenend kijken of het smalend lachen, het parelen van zweet, de adempauze. De cameraman zoomt in op relevante details of gebaren. In de montagekamer worden specifieke shots geselecteerd en andere niet.
Het probleem bij dit alles is dat deze bijeenkomst slechts de illusie van een debat weergeeft. Het is veel kakelen en weinig eieren leggen. Vragen worden ontweken, techniciteiten vermeden. Ideeën of visies worden nauwelijks met elkaar geconfronteerd. Wat we te zien krijgen, zijn vertolkers van standpunten, wat we horen zijn ingestudeerde oneliners en nazinderende wisecracks, als we bij dat alles al niet te zeer afgeleid raken door
| |
| |
lichaamstaal, mimiek of de compositie van glazen op de tafel.
Leren omgaan met geteleviseerde communicatie, met de impact van beelden, met impliciete boodschappen, subtiele signalen, geluidseffecten, de sfeer van muziek, met het onmiddellijk voorbije en de onmogelijkheid om op je stappen terug te keren (ondanks de videorecorder), met de eigen hang naar illusie en amusement, met de overgangen tussen feiten en fictie, is geen overbodige luxe in een wereld waar het discours beheerst wordt door de televisie. Jarenlang leren we teksten lezen en analyseren, maar dat lezen is kinderspel in vergelijking met het interpreteren van al dan niet bewegende beelden plus tekstbanden en/of geluid.
Wat te denken bijvoorbeeld van de dialectisch gekleurde dialogen in Vlaamse soaps? Wat is de functie ervan en wat het effect? Ligt de onmogelijkheid om in die context algemene cultuurtaal te spreken mede aan de basis van een gebrek aan zindelijk communiceren in publieke debatten? Zijn er parallellen te trekken tussen dit soort terugplooien op de eigen lokale taal en cultuur, op wat van ons is, en de groei van het Vlaams Blok? Is er misschien zelfs een verband tussen de opkomst van extreemrechts, de groei van de lokale commerciële televisie en de toenemende fixatie op de eigen kerk in Vlaamse tabloids, en zo ja, wat is dat verband dan? Eigen volk eerst: betekent dat ook dat geen enkele Vlaming nu nog naar de Berend Boudewijnshow zou kijken? Verschrompelt het buitenland naarmate er meer binnenlandse tv-zenders op de kabel komen? Verdwijnt het venster op de wereld wanneer meer en meer bekende Vlamingen hun deuren openen voor meer en meer Vlaamse weekbladen?
Is het een taboe om het succes van Big Brother in het verlengde van dat van het Vlaams Blok te zien? Verleggen ze niet allebei grenzen door te mikken op minder edele trekjes in mensen, door in te spelen op instincten, door vooral te scoren met platitudes en het uitsluiten van medeburgers via de vox popu- | |
| |
li? Wuiven ze inhoudelijke kritiek niet weg met behulp van kijkcijfers en stemmenaantallen? Moeten we hier het belegen begrip van opium voor het volk niet afstoffen?
Het is complexe materie en cultuurpessimisme is zelden productief. Zich languit in de zetel ploffen en naar een dwaas programma kijken: daar is weinig op tegen. Het is de trend en misschien wel een experiment, dus niét kijken is wellicht ook dwaas. Meezingen met melige smartlappen, zich laten gaan bij een onnozele weekendfilm, blijven kijken naar iets dat eigenlijk niets is, achteraf beschouwd: het zijn dingen die gebeuren en geen mens is daarvan doodgegaan. De kwestie is: hoeveel leven zit uiteindelijk nog in het lichaam als dat het enige is wat een mens nog doet?
Wie alleen snoep eet, ondermijnt het eigen gestel. Wie alleen naar commerciële televisie kijkt, doet in zekere zin hetzelfde. Wie amusement zoekt, laat zich gaan, ontspant zich, vindt onschuldig tijdverdrijf. Wie louter en alleen amusement en verstrooiing zoekt, ontspant zich zozeer dat hij ten langen leste geen inspanning meer kan leveren. Dat laatste is jammer en nefast, want het betekent dat je niet langer iets van jezelf tegenover het aangebodene stelt. Je raakt verslaafd aan het creëren van leegte, je zoekt de suiker in de snoep en vindt maaltijden maar flets smaken. Je slaagt er zelfs niet meer in om stil te staan bij je eigen constante zucht naar verstrooiing en de achtergrond daarvan. Je verliest reserves en ligt uiteindelijk alleen nog languit. Je weerstand is herleid tot nihil.
Het omgekeerde geldt echter ook. Wie snoep of commerciële televisie mijdt, dreigt iets te missen en vertrouwt misschien wel zichzelf niet. Gulzigheid is een deugd als het op geestelijk voedsel aankomt. Low culture en high culture, het is allemaal cultuur. Het onderscheid tussen lage en hoge cultuur is overigens vervaagd en is misschien wel altijd vaag geweest, ook al verzon de elite begrippen als ‘massamedia’ en ‘consumptiecultuur’.
| |
| |
Verstandige mensen die laatdunkend doen over Big Brother zonder ernaar te kijken, hebben sowieso ongelijk en zijn niet écht verstandig. Kritisch zijn betekent ook het niet bij voorbaat afschieten van dingen. De Vlaams-Blok'er in elk van ons is niet nieuwsgierig, hij breekt niet uit zijn cocon van vooringenomenheid. He's a sad case, want hij heeft lak aan het uitbreiden van denkkaders, en voeling met uiteenlopende groepen mensen is niet aan hem besteed. Hij klampt zich vast aan zijn identiteit. Hij is versteend. Hij is eendimensioneel. Hij vreest de verdrinkingsdood en blijft op zijn eiland zitten.
Er zijn progressieven die de neus ophalen voor een financieel-economische krant of een weekblad voor kaderleden. De zaterdagTijd en het verkapte eenmanstijdschrift iMediair zijn echter onontbeerlijk weekendvoedsel voor wie stimulerende artikels tot zich nemen wil, progressief of niet. Insgelijks doen conservatieve intellectuelen er goed aan om regelmatig eens in De Morgen of Humo te bladeren, of in een van die vele goedgemaakte, zich tot specifiek geïnteresseerden gerichte Vlaamse tijdschriften met geringe verspreiding. Eenmaal per maand een voormiddag in een degelijke tijdschriftenbibliotheek doorbrengen is geen overbodige luxe.
Zo vaak moet je het gezeur van zelfverklaarde Vlaamse intellectuelen aanhoren (ook in lezersbrieven) over de verloedering van onze cultuur, en de grote schuldigen zijn steevast de Amerikanen. Kunnen die laatsten er echter aan doen dat we van hen bijna uitsluitend de snelle happen, de goedkope series, de blockbusters en de simpele tunes overnemen? De VS heeft een stevige alternatieve cultuur die grote invloed uitoefent in het land van herkomst, maar ze steekt slechts mondjesmaat de oceaan over. Wie ze kennen wil, moet op zoek gaan.
Eenzelfde laatdunkende houding bestaat er tegenover de Amerikaanse film. In de Europese cinema zou het allemaal diepgaander, ironischer, scherper, maatschappelijk kritischer zijn.
| |
| |
Er is inderdaad een verschil tussen de twee. Europese films zijn dikwijls vervelender, bezwijken wel eens onder de eigen pretentie en het gewicht van kostuums, en als ze een publiek bereiken is dat meestal omdat de regisseur veel Amerikaanse films gezien heeft. De Europeaan die alles wat uit Amerika komt smalend bejegent: pity on him. Hij is de mens die de vermanhattisering van de Europese steden betreurt, maar zelf nooit in Manhattan kwam, in de wellicht levendigste plek ter wereld. Eenzaamheid vind je in de bossen van Finland en in Vlaamse verkavelingswijken, maar in Manhattan? Hij is de intellectueel die nooit buiten komt, die vooral neerkijkt op zichzelf, die onecht, pseudo, fake is, die zelfs niet kan bevroeden dat elk land, elke cultuur, elke subcultuur weerbarstige momenten kent, weerhaken die ontregelend én geruststellend werken, afhankelijk van het perspectief van de waarnemer.
Hij is vroeg oud. Hij is niet langer als het kind dat zichzelf een weg vreet door het brede aanbod, dat dol is op uitdagingen en met benijdenswaardig gemak en veel plezier de ongebonden eclecticus is die hij niet langer is of nooit was.
| |
5
Media-educatie in het onderwijs kan oppervlakkige meningen uitdiepen, stereotypen doorbreken, onbewust meegegeven informatie in een bewust perspectief plaatsen. Ze kan letterlijk een beeldvorming in juiste banen leiden.
In de week waarin het essay in de krant afgedrukt werd, zagen we televisiebeelden van verkleumde, in de regen aanschuivende asielzoekers aan de dienst Vreemdelingenzaken in Brussel. We zagen een moeder met kind. Ze stonden er al van vijf uur 's morgens, klonk de commentaar. Wat doen we die mensen toch aan, hoorde je veel kijkers denken. Enkele dagen later besliste de regering om tenten op te trekken waarin de wachtenden warm en droog zouden blijven. Op de televisie kwamen
| |
| |
beelden van tentenkampen in hartje Brussel. Mensen zaten er opeengepakt, iemand schreeuwde instructies, buiten was het een modderige boel. Wat doen we die mensen toch aan, klonk het opnieuw.
De tenten verdwenen, want het was geen zicht en ook asielzoekers verdienen beter. Maar vlak voor de kerstvakantie zagen we beelden van een zwembad in het vakantiecentrum waar asielzoekers tijdelijk onderdak zouden vinden. Voor veel kijkers was dat te veel van het goede. We moeten toch niet overdrijven zeker, is dat niet wat veel luxe voor stakkerds uit Kazachstan? Straks zijn ze de weelde gewoon en denken ze dat ze kunnen blijven, dat de eventuele erkenning nog slechts een formaliteit is.
Misschien dan toch maar tenten?
Het moeilijke bij dit alles is dat achter het tonen van zwembaden en tenten geeneens een bewuste strategie zit. Beelden zijn beelden, je hebt ze nodig als je televisie maakt, en een zwembad is eens wat anders dan een geïnterviewde politicus.
De dag na de reportage stonden honderden buurtbewoners te protesteren aan het vakantiecentrum. Het zwembad ging over de lippen. Geen asielzoekers in vakantiecentra, klonk het. Ergens anders ja, in kazernes bijvoorbeeld. En maar voor even, want wie uitgeprocedeerd is, dient uitgewezen. Desnoods gedwongen.
Semira Adamu was uitgeprocedeerd, maar wilde blijven. Toen ze op het vliegtuig door twee rijkswachters in bedwang gehouden werd, stierf ze de verstikkingsdood. Op de televisie kwamen beelden van Semira die aan een tafel zit en ons aankijkt. Verontwaardiging alom bij de kijkers: wat doen we die mensen toch aan?
Beelden sturen een debat, ten goede of ten kwade. Ze zijn veel krachtiger dan welke politieke maatregel dan ook. Ze doen de publieke opinie kantelen, van dag tot dag. Beelden kunnen
| |
| |
een beleid hypothekeren. Ze roepen tegenstrijdige gevoelens op waar een politicus weinig tegen vermag. Hij voelt zich soms gedwongen om achter de beelden aan te lopen. Harde aanpak, geen harde aanpak, verontwaardiging bij een hardhandige uitwijzing, nog meer verontwaardiging bij geen uitwijzing.
Een politicus kan maar beter zijn neus volgen in plaats van beelden en reacties op beelden.
De komst van asielcentra roept altijd grote weerstand op in een buurt, alleen verkopers van alarminstallaties wrijven zich in de handen. Maar na enkele maanden blijkt dat het allemaal nogal meevalt en stilaan verdwijnt de angst voor het onbekende. Verdachten krijgen krediet. Politiecijfers geven aan dat de lokale misdaad niet stijgt, asielzoekers, meestendeels gezinnen, blijken geen georganiseerde dievenbendes te zijn. Integendeel: met hun schamele honderd twintig frank per week komen ze naar de lokale krantenwinkel of supermarkt afgezakt (kunnen we ze niet wat meer zakgeld geven, denkt de plaatselijke bevolking, of misschien kunnen ze wat bijklussen?). De bestuurders van de centra hebben eten, bouwmaterialen of computers nodig en plaatsen bestellingen bij tevreden handelaars in de buurt. De lokale opticien, tandarts of apotheker hoor je al evenmin klagen. Het OCMW krijgt een financiële tegemoetkoming van de overheid, geld dat niet naar het asielcentrum gaat maar naar de noden van de bevolking.
Die bevolking ontdekt in de aanwezigheid van asielzoekers zelfs een overzichtelijke, gerichte mogelijkheid om op haar manier, met de buurt of het dorp, iets te verhelpen aan het wereldprobleem van de vluchtelingen. Het vrijwilligerswerk neemt een hoge vlucht. Wie onder de asielzoekers komt, wordt een soort sociale antenne voor wie dat niet doet. Een grote verbroedering volgt nog net niet, een voetbalmatch tussen de lokale kinderen en die van uit den vreemde wel.
Wanneer dan de eerste uitwijzingsbevelen in het dorp ko- | |
| |
men, richten de buurtbewoners een actiecomité op, want dat kunnen we die mensen toch niet aandoen.
De werkelijke werkelijkheid heeft tijd en ruimte nodig om het te halen van de geteleviseerde werkelijkheid. Beelden dragen een politieke lading, die handig geëxploiteerd wordt door oppositiepartijen. Ze zorgen vaak voor veel onnodige heisa, voor een stroom aan geruchten, voor een vernauwing van de blik, voor pessimisme, onrust en verzuring. Na een tijdje verdwijnen dan de camera's en de journalisten, en kan het echte werk beginnen. Ter plekke, welteverstaan, want in en rond nieuwe, andere asielcentra worden alweer nieuwe, andere beelden geschoten die eenzelfde boodschap brengen, de boodschap die de nieuwe buurtbewoners zich herinneren van het verzet bij de vorige centra.
De beeldvorming speelt een cruciale, sturende rol in het publieke debat en in de manieren waarop geredeneerd en informatie verstrekt wordt. De officieuze deontologische ‘commissie die niet verbiedt maar wel tegenspreekt’ moet in deze een alertheid helpen ontwikkelen. Het gaat hierbij over het fronsen van wenkbrauwen, over het zich vragen stellen en kanttekeningen plaatsen, niet over een ministerie van Waarheid dat, zoals een lezer vreesde, de vrije meningsuiting aan banden leggen wil.
Die officieuze commissie bestaat al in Vlaanderen. De leden ervan komen nooit samen, ze krijgen geen zitpenningen voor hun werk, maar toch leveren ze op regelmatige tijdstippen hun bijdrage aan dat eeuwig uitdijende rapport van bevindingen en overwegingen. Scherp analyserende en spits formulerende politieke journalisten vormen er wellicht de ruggengraat van, al was het maar omdat ze bijna dagelijks of minstens wekelijks de gang en zang van onze bestuurders tegen het licht houden. Maar ook justitie-watchers, rechts-, kunst- en mediafilosofen, historici, politieke wetenschappers, sociologen, ethici, cultuurpolitici en essayisten van diverse pluimage doen regelmatig hun duit in het zakje. Vlaanderen heeft geen gebrek aan kritische
| |
| |
voelsprieten, aan talige sensoren die de sociale zekerheid en de ruimtelijke ordening van ons denken vormen. Samen met een paar tienduizend buitenlandse ereleden van de commissie geven ze op hun manier maatschappelijke duiding en duiding van die duiding. Aan hen zal het niet liggen als dat Blok de overhand haalt in elk van ons, al betekent dat niet dat we op onze beurt ook hén niet in de gaten moeten houden.
De commissie predikt niet de inhoudelijke censuur, maar wel de vormelijke sensuur. Een sensor beschouwt censuur als een negatieve basis voor onwetendheid en sensuur als een positieve basis voor kennis. Hij wil eigenlijk de lezer of de kijker aanpakken en niet zozeer de schrijver of de audiovisuele journalist. Lezers en kijkers hebben behalve rechten immers ook plichten. Ze moeten de waarde van woorden en beelden correct leren inschatten.
Het bestaan van de commissie ontslaat ons dus niet van de plicht om vooral ook zelf aandachtig boodschappen te decoderen, om bijvoorbeeld het onderscheid te maken tussen een min of meer objectieve analyse en een opinie. De Handelingen is een wekelijkse rubriek in De Standaard, het is politiek door een breedhoeklens bekeken, het wil analyse leveren. Op zaterdag 13 januari 2001 stonden de volgende woorden in die analyse: ‘dat fameuze inzicht van onze excellenties’, ‘laten we mild zijn’, ‘is het geen schande dat...’, ‘de rode bulldozer uit de Arteveldestad’, ‘bekokstoven’ (over het uitstippelen van een beleid) en ‘ego's’ (over de premier en de vice-premier). Is dat een analyse of is dat opinie? Is het satire of stemmingmakerij? Waar is de breedhoeklens? Het zijn misschien spijkers op laag water, maar het zijn dingen die tellen. Commissieleden zijn zeer bedreven in het zoeken van dergelijke spijkers, want vaak blijken dat toch heuse mentale koevoeten te zijn.
Het gaat dus om waarden van woorden en beelden. Een van die woorden of beelden is ‘democratie’.
| |
| |
| |
6
Is het Vlaams Blok democratisch of niet? Legalistisch bekeken wel. Formeel respecteert de partij de democratische partijpolitiek, functioneert ze binnen democratische instellingen, neemt ze deel aan democratisch georganiseerde verkiezingen.
Uit haar politieke programma, haar doctrine, haar beginselverklaringen, haar congresteksten, haar propaganda blijkt echter dat de partij een eigen invulling geeft aan de geest van de moderne democratie, dat ze afwijkende opvattingen hanteert over begrippen als algemeen belang, medezeggenschap, pluralisme, volkssoevereiniteit, respect voor het individu, tolerantie, gelijkheid, belangengroep, inspraak of meerderheidsprincipe, begrippen die het materiële aspect van de democratie vormen. Democratie in de formele zin en democratie in de materiële zin kan je niet scheiden zonder aan de essentie van de moderne democratie te raken. Het is alsof je een dwarse streep trekt tussen de gekozen bestuursvorm en het beoogde beleid, tussen het middel en het doel. Wie dat doet, bewijst slechts lippendienst aan de democratie.
Het Vlaams Blok bewijst deze lippendienst omwille van de partijfinanciering en om de groeikansen van de partij niet in het gedrang te brengen. Met het oog daarop heeft ze de meest flagrante antidemocratische passages uit haar programma geschrapt.
Uit de Grondbeginselen van de partij valt te onthouden dat het ‘onmogelijk’ is ‘geen rekening te houden met de fundamentele natuurlijke ongelijkheid van enkelingen’. De ongelijkheid moet dus politiek vertaald worden. Onverdraagzaamheid tegenover delen van de bevolking ligt hierin besloten. Het Blok heeft dan ook een elitair, anti-egalitair programma dat gericht is op de uitsluiting van sommigen, wat indruist tegen de wezenlijke kern van een democratische rechtsstaat.
Wie zijn die ‘sommigen’? Uit de propaganda begrijpt de be- | |
| |
volking vooral dat het om niet-Vlamingen gaat, om minderheden van vreemde origine die in ons land wonen. Maar uit het programma blijkt dat ‘echte’ Vlamingen toch ook niet zeker zijn van hun eigen gelijkheid. Het Blok werpt zich steevast op als de enige woordvoerder van die echte Vlamingen, wat wijst op een monistisch wereldbeeld waarin geen plaats is voor dissidentie. Het is het totalitaire trekje van de partij. Een democratie streeft ernaar dat de ideologische verschillen duidelijk zichtbaar kunnen blijven, dat de partijpolitieke verschillen voldoende geaccentueerd kunnen worden. Wie beweert de spreekbuis te zijn van de hele bevolking, laat geen plaats voor andere Vlaamse partijen en dus ook niet voor andere ideologieën.
Voor het Vlaams Blok is de democratie zelf dan ook op te vatten als een ideologie en niet zozeer als een bestuursvorm. Andere partijen die zich niet als Vlaamse partij maar als ‘kleurpartij’ (begrip uit de Grondbeginselen) profileren, misbruiken volgens het Vlaams Blok de democratie, omdat ze niet de belangen van de volksgemeenschap behartigen maar wel die van de eigen partij, van de zuil, van een belangengroep. De ondemocratische hersenkronkel bij deze ligt hem hierin: aangezien het Blok bepaalt wat een volksgemeenschap is en wie haar belangen dient, kan alleen het Blok een democratische partij zijn. Door te pleiten voor meer democratie, maar daar in feite iets anders mee te bedoelen dan wat geredelijk en algemeen aangenomen kan worden, probeert de partij op twee fronten te winnen, op het populistische en op het elitaire. Wanneer de partij zich (bijvoorbeeld in een tegen haar aangespannen rechtszaak) opwerpt als de verdediger van de democratie, moet dus tweemaal geluisterd worden. Er moet daarenboven dan ook gedacht worden aan hoe in het partijblad van oktober 1993 de directe democratie (het bindende referendum) als een tegenpool van de parlementaire democratie naar voren geschoven wordt, wat kadert in de strategie om de invloed van de andere politieke
| |
| |
partijen uit te schakelen en de beslissingsmacht zoveel mogelijk aan het parlement te onttrekken. Voor velen klinkt dat goed, het ruikt wat naar volkssoevereiniteit, maar er is die dubbele agenda waarbij de ene democratie gebruikt wordt om de andere te installeren.
De eigenzinnige houding tegenover het begrip ‘volksgemeenschap’ heeft nog een ander gevolg. Omdat het belang van die gemeenschap als hoger ingeschat wordt dan dat van het individu of van het bovennationale niveau, weigert het Vlaams Blok een principiële naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Eigen rechten eerst geldt hier, en wel de rechten van de deelgenoot van de volksgemeenschap, niet die van de individuele Vlaming en zeker niet die van de vreemdeling. Een Vlaming is vooreerst lid van zijn gemeenschap; de politieke wetenschapper Marc Spruyt, die met zijn studies over het Vlaams Blok baanbrekend werk verrichtte, wees in dit verband op de dubbelzinnigheden in het Blokprogramma en op de onmogelijkheid om te bewijzen dat de partij op het vlak van politieke vrijheid geen totalitair politiek bestel zal kennen.
Het weze duidelijk dat het Vlaams Blok voor geen enkele andere partij een beleidspartner kan zijn. Niet alleen om principiële (antidemocratische dimensie) of ethische (onverdraagzaamheid) redenen, maar ook om praktische, want naast het Blok is geen plaats voor een andere partij. Het Blok zelf gelooft daar namelijk niet in. Wie het cordon sanitaire wil doorbreken in de hoop dat extreem-rechts zich aan de macht verbrandt, maakt zich illusies. De mengelmoes van extreem-rechts populisme en elitarisme zal ervoor zorgen dat alleen de coalitiepartner brandwonden oploopt. De eventuele successen van het beleid zullen voor het Blok zijn, de mislukkingen voor rekening van de partner. En dat die laatste er in niet-geringe aantallen zullen zijn, lijkt een zekerheid, want het voeren van een constructieve dialoog is niet de sterkste kant van extreem-rechts.
| |
| |
Democratie als een georganiseerd meningsverschil? De bereidheid tot compromis is niet meteen wat de partij gaande houdt.
Een gedwongen bondgenootschap vanuit de oppositie kan natuurlijk wel. Meestemmen met een meerderheid omdát het Blok tegen stemt, dat vraagt niemand. Integendeel: een neenstem vanuit de democratische oppositie betekent het openhouden van democratische alternatieven voor de kiezer die het ook oneens is met het gevoerde beleid. Het is een essentiële daad in het democratische proces.
Geen beleid voeren met extreem-rechts, dus. Maar wat met de stap verder, met een verbod op partijen als het Vlaams Blok? Hoe verdedigt een democratie zich tegen wie haar belaagt? En is de kuur (gerechtelijke stappen met het oog op een veroordeling) niet erger dan de kwaal, bekeken vanuit democratisch perspectief?
Er is natuurlijk de wet op het racisme. Binnen het kader van een rechtsstaat kunnen slogans als ‘eigen volk eerst’ verboden worden, zoals dat in Nederland gebeurde. Is Nederland een dictatuur? Glijdt het land weg in die richting?
Een verbod op het gebruik van bepaalde woorden en woordencombinaties betekent nog geen verbod op een partij. Maar volstaan geldboetes, het schrappen van parlementaire dotaties (wet van 4 juli 1989 en 12 februari 1999) of het laten publiceren van juridische uitspraken, wanneer een partij de politieke organisatie van de antidemocratie verder gestalte kan geven en politieke kansen kan creëren om de moderne democratie te ontmantelen?
Niemand kan voorspellen wat het Blok precies zou bewerkstelligen als de partij aan de macht is, al dan niet in een coalitie met anderen. Te denken dat het nazisme opnieuw zijn intrede zal doen, is te gemakkelijk. Andere tijden, andere vormen van autoritair bestuur. Maar op basis van wat het partijprogramma, de vele teksten vanuit extreem-rechtse partijhoek en de verkie- | |
| |
zingspropaganda als wereldbeeld naar voor schuiven, beseffen democraten op zijn minst dat ze niet licht over de kwestie heen kunnen gaan. De democratie in gevaar brengen kan niet tot het wezen van de democratie horen. Een partij als het Vlaams Blok niet verbieden, betekent dat je dat wel doet, dat je een democratisch risico neemt.
Wie dat risico niet nemen wil, zal topjuristen moeten inschakelen om in de bestaande wetgeving op zoek te gaan naar manieren om extreem-rechts te kortwieken. Tot het wezen van de democratie hoort wél dat die wetgeving vaag blijft als het op vrijheid van politieke meningsuiting aankomt. Artikel 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens verbiedt bijvoorbeeld overheidsinmenging op dat vlak, behalve wanneer het voor een democratische samenleving noodzakelijk is. Gedacht wordt daarbij meestal aan de schending van privacy of reputatie, of aan de ontkenning van oorlogswreedheden wanneer die manifest aantoonbaar blijken.
Schroom tegenover de democratie leidt in veler hoofden tot een inconsequentie tussen houding en gedrag. Zo hebben veel politici het verstandelijk moeilijk met het verbod op het Vlaams Blok. Iets vertelt hen dat dit niet democratisch zou zijn. Maar vaak hoor je hen nog in hetzelfde interview het tegendeel opperen. Het lijkt wel een zichzelf opheffend taboe. In De Standaard van 13 januari 2001 pleitte een vooraanstaand VU-politicus tegen het politieke verbod van extreem-rechts, maar op dezelfde bladzijde al ontkrachtte hij zijn standpunt, want als er zich een breuk met de humanistische moraal voordoet, zei hij, ‘dan ben je moreel gemachtigd dat met alle mogelijke middelen tegen te houden’. Met alle mogelijke middelen, dus ook door te verbieden. De vraag blijft dan wat die humanistische moraal inhoudt en of het Vlaams Blok daartegen ingaat.
De democratie heeft meestal de rede voor, maar soms ook de rede tegen.
| |
| |
Wat er ook van zij, twijfel over het al dan niet verbieden van een partij betekent niet dat moet geaarzeld worden als het op actief politiek weerwerk bieden aankomt tegen tendensen die de democratie bedreigen. Een goed beleid voeren volstaat niet om de groeiende aantrekkingskracht van extreem-rechts te counteren. Politieke partijen, vakbonden, ngo's, universiteiten, scholen, stichtingen, verenigingen, wijkwerkingen, straten-generaals, burgercomités, velerlei actie- en drukkingsgroepen moeten hun stem laten horen. Ze moeten tonen dat ze er staan en waar ze staan, want extreem-rechts teert niet alleen op de beleidszwakheid van anderen, maar ook op hun morele zwakte, op de geringe slagkracht van voorbeeldfuncties, op het gebrek aan duidelijke steun voor wie twijfelt. Extreem-rechts proberen dood te zwijgen is funest. Het versterkt een soort stilzwijgende samenzwering tegen de democratie. Wie het niet eens is met het Vlaams Blok en een mogelijk beleid door de partij als een gevaar beschouwt, moet verwoorden wat hem of haar stoort aan de partij.
Wie dit gefundeerd wil doen, moet minstens af en toe eens in een Blokprogramma of een degelijke studie erover bladeren, of luisteren naar wat extreem-rechts verklaart in debatten of in het partijblad. Dat de meeste tegenstanders dit niet doen, betekent de sterkte van het Vlaams Blok. Het valt te begrijpen dat weinig democraten zich geroepen voelen om ernstig in de gaten te houden wat extreem-rechts nu werkelijk doet en denkt. Er zijn immers zoveel interessantere en mooiere bezigheden in het leven. Soms lijkt de partij eerder de vleeswording van een uit de hand gelopen studentengrap. Het Blokdenken is dermate wereldvreemd en onsamenhangend, de eigen orde zo simplistisch, de codes of het taalgebruik zo mystiek en stroef, dat ze alleen binnen de eigen kring kunnen functioneren. De buitenwacht heeft vaak geen idee waar Blokdenkers het over hebben.
Dat is jammer, want het is een vorm van humor die geen
| |
| |
zelfrelativering kent. Wie meewarig of vol ongeloof het hoofd schudt als de volgende Blokgrap er aankomt, geeft de partij vrij spel.
Het punt is dat een welvarend, sociaal stabiel en relatief veilig gewest als Vlaanderen zich dusdanig moet kunnen opstellen of gedragen dat zelfs bij maatschappelijke turbulentie of emotionele onrust de neiging om een extreem politiek pad te bewandelen minstens collectief erkend wordt als een gevaarlijke, op termijn contraproductieve en dus te vermijden neiging.
De strategie en het programma van een partij doorprikken en gerechtelijke stappen zetten volstaan daarbij echter niet. Ook en vooral de mentaliteit waarin radicale politieke standpunten een bedding vinden, moet genadeloos blootgelegd en aangepakt worden. De politiek moet als het ware gepsychologiseerd worden, de vervuilde bodem afgegraven en vervangen door de humus waarop een democratie bloeien kan. Partijen als het Vlaams Blok hebben baat bij een slordige mentaliteit. We moeten daarom voorbij de angst of de ontevredenheid kijken, en ook vormen van onbeleefdheid, van gebrek aan inlevingsvermogen, van een verminderd gevoel voor ambiguïteit en zoveel dingen meer als voedingsbodem voor het Blok erkennen.
Niet alles in een vervuilde bodem is aangetast, maar toch groeit er weinig of niets meer aan de oppervlakte. Op eenzelfde manier moeten we tegen de uitgebrachte stem van Blokkiezers aankijken: hun doel kan gerechtvaardigd zijn, maar het middel is dat niet. Het is geen toeval dat net het Vlaams Blok drijft op de mentaliteit van de lippendienst, aan het eigen programma (om electorale redenen) én aan de democratie. Kiezers en partij bewandelen hetzelfde indirecte pad met directe gevolgen, vaak zonder elkaar daar aan te treffen.
| |
7
Politiek is niet langer vooral dat domein waar mensen klassen-
| |
| |
verschillen bevechten, economische herverdeling afdwingen of opkomen voor taal of godsdienst. Nieuwe breuklijnen maken van politiek veeleer de scène waar om levensstijlen, ethische principes of culturele zeggenschap gestreden wordt. Om een mentaliteit dus, om waarden ook. Partijen zijn dragers en hoeders van mentaliteiten geworden.
Uitgaande van deze ontwikkeling wil ik bij wijze van afsluiting een lans breken voor een grondige herverkaveling van het politieke landschap. Een hergroepering van politieke krachten dringt zich op, want vele nieuwe breuklijnen vinden niet langer een adequate vertaling in de manier waarop de Vlaamse partijen met en tegen elkaar werken. Een teveel aan politieke partijen werkt bovendien versplintering van het politieke denken en dus een mogelijke versterking van politieke radicaliteit in de hand. De herschikking van partijkavels kan misschien de positieve politieke stap zijn die bij de negatieve houding tegenover het Vlaamse Blok hoort.
Een herverkaveling forceer je niet van bovenaf. Ze groeit van onderuit, vanuit het kiesgedrag van een bevolking en de manier waarop het politieke personeel daarop inspeelt door, in eerste instantie op het lokale niveau, over en door partijgrenzen heen nieuwe allianties aan te gaan. Belangrijker dan politieke programma's zijn hierbij wellicht de persoonlijke banden tussen politici. Zij zijn beter geplaatst om over een eventuele politieke herindeling na te denken. Geen enkele politicus wil echter aanzien worden als de vereffenaar van de eigen partij, velerlei belangen spelen, al te openlijke stellingname kan misbruikt worden door andere partijen, de dagelijkse politiek laat soms minder ruimte en tijd voor bespiegelingen over en het werken aan een herschikking van het politieke veld. Daarom zijn het vooral politicologen, sociologen en politieke journalisten die hardop nadenken over een dergelijke herschikking. Zij brengen nieuwe maatschappelijke breuklijnen in kaart en leg- | |
| |
gen daar bespiegelingen over vernieuwde politieke krachtvelden overheen.
Wie het over politieke herverkaveling heeft, plaatst zich onvermijdelijk bij de generalisten die hooguit een stilzwijgen doorbreken willen. Niemand kan zich specialist van de herverkaveling noemen. Het is, veeleer dan een wetenschap, koffiedik kijken of in een mistige glazen bol staren, vaak met een zeker wishful-thinkinggehalte. Desondanks lijkt het me nuttig om stil te staan bij de gegevenheid (wat is), de wenselijkheid (waarom) en de mogelijkheid (wat kan) van een drastische herverkaveling van de Vlaamse (en dus ook Belgische) politiek.
Eerst de gegevens. De oude politieke breuklijnen in Vlaanderen worden doorgaans gesitueerd rond de assen katholiek/vrijzinnig, kapitaal/arbeid en Vlaams/Franstalig (ontstaan in die volgorde). Luc Huyse, Vlaams pleitbezorger par excellence voor een politieke herverkaveling, wijdde menig genuanceerd artikel aan het ontstaan, de geschiedenis en de maatschappelijke impact van wat hij ‘levensbeschouwelijke, sociaal-economische en communautaire breuklijnen’ noemde. Deze ooit scherpe tegenstellingen vervaagden geleidelijk aan door de groei van de middenklasse, door de secularisering van de samenleving en door communautaire onderhandelingsrondes. In de plaats daarvan kwamen nieuwe breuklijnen, waar vooral de jongere partijen - met name het Vlaams Blok, Agalev en ten dele de VU - zich vanaf het begin van de jaren tachtig rond profileerden. De klassieke partijen begonnen ook in nieuwe richtingen te denken, maar de noodzakelijke vernieuwing verliep en verloopt er traag. De VLD groeide uit een negentiende-eeuwse niet-katholieke werkgeverspartij, de SP uit een eind-negentiende-eeuwse niet-katholieke werknemerspartij, de wat meer hybride CVP uit een negentiende-eeuwse katholieke partij die opkwam voor werknemers én werkgevers (en de VU uit een begin-twintigste-eeuw- | |
| |
se Vlaams-nationalistische beweging). Het is niet eenvoudig om het gewicht van een historische achtergrond van zich af te gooien en de neuzen van mandatarissen en achterban in één nieuwe richting te krijgen.
De hedendaagse breuklijnen liggen rond andere assen. Op basis van waardeonderzoek proberen sociologen die in kaart te brengen. Een van hen, Mark Elchardus, verwoordde zijn bevindingen als volgt: ‘Ik zie aan de ene kant van de ideologische breuklijn diegenen die het individu beschouwen als de basiseenheid van het politieke bestel, die democratie gelijkstellen met het optellen van individuele preferenties, solidariteit willen beperken, individuele vrijheid louter beschouwen als een kwestie van de afwezigheid van beperkingen en etnische en culturele diversiteit zo sterk mogelijk willen beknotten. Aan de andere kant staan diegenen die de groep of de verbondenheid tussen individuen beschouwen als de grondslag van politiek en samenleving, die de democratische politiek ook een preferentievormende en niet alleen een preferentietellende functie geven, solidariteit belangrijk achten, diversiteit niet afwijzen en gevoelig zijn voor de collectieve voorwaarden van persoonlijke autonomie en vrijheid.’
De nieuwe assen waarrond mensen zich mentaal verenigen draaien rond verschillende abstracte begrippenparen, rond solidariteit en individualisme, rond verdraagzaamheid en autoritarisme, rond hybriditeit / zuiverheid, betrokkenheid / onverschilligheid, politieke geëngageerdheid / vervreemding, pluralisme / etnocentrisme, generositeit / hebzucht, democratie / aristocratie, milieugerichtheid / economische zekerheid, verandering / behoud, toekomst / hier en nu, voluntarisme / cynisme en zoveel dingen meer. Overkoepelend heeft men het weleens over postmateriële of immateriële en materiële waarden, over de kwaliteit van het leven, over een vijandschap tussen staat en burger (Verhofstadt), over culturele verhoudingen die de plaats
| |
| |
innemen van machtsverhoudingen (Koen Raes), en zelfs over botsende beschavingen. Kris Deschouwer ziet vooral een tegenstelling tussen een keuze voor menselijke ontplooiing en emotie enerzijds, en een keuze voor economisch vooruitgangsdenken en rationeel-utilitaire logica anderzijds.
Het zijn natuurlijk begrippen die slechts werkelijke waarde en een genuanceerde inhoud krijgen binnen een specifieke context. Tolerantie kan voor het ene individu verdraagzaamheid betekenen, voor een ander permissiviteit. Voor sommigen is eigenbelang een positief begrip, want de motor van de vooruitgang. Anderen zien er eerder een destructieve kracht in. Individualisme omvat zowel zelfontplooiing en egoïsme als de vele verhoudingen tussen de twee. De waarde van woorden is subjectief. Toch kan met de combinatie van dergelijke begrippenparen uitdrukking gegeven worden aan bepaalde mentaliteiten.
Een van die mentaliteiten zou ik als ‘ecofilosofisch’ omschrijven (de lading is belangrijker dan de vlag, maar vlaggen hebben ook hun waarde). Ze slaat op manieren van denken en voelen die zich links van de / situeren. Ze staat níet tegenover andere traditionele begrippen als liberalisme, socialisme of christen-democratie, maar omvat delen ervan en andere delen niet. Ze hecht grote waarde aan begrippen als duurzaamheid, preventie, levensbeschouwelijk engagement, verdraagzaamheid, zelfbeschikking, gelijke kansen, rechtvaardigheid, plichtsbewustzijn, inlevingsvermogen, zelfrelativering, kleinschaligheid, emancipatie en zorgvuldige communicatie. Het zijn begrippen die hand in hand gaan.
De ecofilosoof is voortdurend op zoek naar juiste verhoudingen. Hij is bijvoorbeeld gefascineerd door het dilemma van de straatveger. Is het schoonmaken van openbare ruimtes een daad van preventie of een van repressie, vraagt hij zich af. Ontmoedigt de straatveger het sluikstorten of bevordert hij het? En wat veegt hij op: de vuilnis of het publieke ongenoegen over de
| |
| |
vervuiler? Wordt repressief optreden niet vlug een vanzelfsprekendheid voor wie de eigen levenswijze niet in vraag wil stellen? Of voor wie die levenswijze beschermen wil tegen wie haar bedreigt? Is repressie dan het logische gevolg van een teveel aan vrijheid? Is het misschien daarom dat de machtigste democratie ter wereld procentueel de meeste gevangenen telt? Is repressie vaak niet meer dan het samengaan van regressie (oorzaak) en depressie (gevolg) en worden de begrippen niet al te gemakkelijk als synoniem gebruikt?
Ook de juiste verhouding tussen kleinschaligheid en mondialisering is wat de ecofilosoof bezighoudt. Hij is een groot voorstander van kleine bestuursentiteiten, van een goede buurtwerking, van een rijk verenigingsleven, van kleine scholen waar ouders elkaar en elkaars kind kennen, van een werkomgeving waar hij verantwoordelijkheid krijgt, van een basis waar mensen zich thuisvoelen. Hij gelooft in biologische voedselteams, slow food-netwerken en lets-groepen (local exchange trading system). Hij houdt van streekgebonden gerechten, niet-verrijkte voeding, biologische bouwmaterialen, plaatselijke tradities en onthaasting. Hij vindt dat allemaal authentiek, eerlijk, gezellig ook.
Zijn hang naar lokale geborgenheid of zelfbeheer en zijn geloof in culturele eigenheid sluiten echter geenszins respect voor bepaalde vormen van grootschaligheid uit. Hij is voor de globalisering van het wetenschappelijk onderzoek, van de intellectuele informatiestromen, van de ontwikkelingssamenwerking, van de alternatieve landbouw, van de fair trade, van het milieubeheer. Culturele uitwisseling en internationale politieke structuren zullen, wat hem betreft, de wereld vrede bezorgen. Een herverdeling van lusten en lasten kan slechts succesvol zijn als dat op wereldschaal gebeurt.
Juiste verhoudingen, daar draait het om. Evenwicht in de dingen. De gulden middenweg, waar dat kan en wenselijk is. Het is dus niet per se of-of voor de ecofilosoof. Het ene moet niet ten
| |
| |
koste van het andere gaan. Hij gelooft niet in nulsomspellen, waarbij de winst van de ene het verlies van de ander betekent. Wat hem interesseert zijn de niet-nulsomspellen, waarbij winst voor iemand niet betekent dat de ander verliest. Win-winoplossingen zijn de beste, vindt de ecofilosoof, al wil dat niet zeggen dat daarbij nooit ingeleverd moet worden, maar dan liefst door beide partijen samen.
De ecofilosofie is niet nieuw. Ze stak de kop op in de jaren zestig, maar ging rond 1973 al meteen als het ware ondergronds, toen de oliecrisis in veel Westerse landen tot vormen van politiek conservatisme leidde. De nieuwe sociale bewegingen vertolkten de ecofilosofische mentaliteit, maar hun impact op het politieke klimaat bleef beperkt. Ecologisme, pacifisme, feminisme, een nieuwe spiritualiteit, een andere Noord-Zuidverhouding: in brede kringen werd daarover nagedacht en aan gewerkt, er werd grote vooruitgang geboekt, maar van een werkelijke doorbraak kan je toch niet spreken. Van een winterslaap gewag maken, kan echter evenmin. Alleen al het ontstaan en de groei van nieuwe breuklijnen duiden op het tegendeel. Laten we het erop houden dat de ecofilosofische gedachte de wind niet mee had.
Daar komt stilaan verandering in. De nieuwe (ngo's, vormingscentra) en oude (kerken, vakbonden) sociale bewegingen vinden elkaar steeds gemakkelijker rond ecofilosofische thema's. Begin 2001 hielden ze voor het eerst een Wereld Sociaal Forum in het Braziliaanse Porto Alegre, waar ze een degelijk alternatief voor het terzelfder tijd georganiseerde neoliberale Wereld Economisch Forum van Davos wilden bieden. Het was een duidelijk signaal dat men het monopolie op de invulling van de globalisering alvast niet wilde afgeven en dat men nu ook op internationaal niveau de oude breuklijnen door nieuwe vervangen wilde. Het was eveneens een teken dat militanten naar professionalisme zochten, dat grassrootsbewegingen een stevigere theoretische bovenbouw en een gezamenlijke strategie ver- | |
| |
langden, dat de ideologie en de pragmatiek zich met elkaar wilden verzoenen, dat verbreding zich opdrong na jaren van verdieping, dat men eigenlijk meer dan klaar en bereid was om niet alleen tegen de heersende orde, maar vooral voor de alternatieven te zijn.
De ecofilosofische mentaliteit vindt voorlopig slechts een zwakke politieke vertaling in Vlaanderen. Ze wordt ten dele beleden door individuen binnen de klassieke partijen en meer voluit door de leden van de relatief kleine groene partijen.
Het ontstaan van nieuwe breuklijnen leidde tot de opkomst van nieuwe partijen, waarvan de meeste al vlug verdwenen. Alleen het Vlaams Blok en Agalev groeiden door tot volwassen partijen, maar elk op hun eigen manier blijven ze slechts morrelen in de marge. De werkelijke politieke macht ligt nog steeds in het kamp van de oude machten, die moeilijk aansluiting vinden bij de nieuwe breuklijnen maar toch gedwongen worden om errond te werken. Het gevolg is dat ze onbehouwen staan te vissen in de vijver van de nieuwelingen. Ze betonen aandacht voor verkiezingsthema's die de bevolking aanspreken (vreemdelingen, mobiliteit, voedsel, onderwijs, milieu, veiligheid, de kwaliteit van voeding en leefomgeving), ze ondernemen cosmetische vernieuwingspogingen (liefst via de media in plaats van in stilte), maar bij dat alles springen ze vaak van het ene been op het andere, over breuklijnen heen. Binnen de partijkaders zorgt dat voor spanning. Mandatarissen richten zich tot een denkbeeldige historische achterban, maar zelf zitten ze met hun gedachten(goed) vaak halvelings in andere partijen. Veelal jonger en hoger geschoold dan hun traditionele electoraat, nemen ze gemakkelijker progressieve standpunten in dan hun kiezers, wat tot inhoudelijke discussies leidt binnen de partij en tot halfslachtige houdingen naar buitenuit. Agalev en het Blok hebben daar veel minder last van: daar heerst hooguit verdeeld- | |
| |
heid over strategie (fundi of realo), vertaling en actievoering, niet over inhoud.
Het zorgt allemaal voor verwarring in de hoofden van vele mandatarissen en kiezers. Met de duidelijke oude breuklijnen verdween ook het min of meer heldere politieke landschap. De drie klassieke partijen gingen elkaar vertrappelen in het centrum, op zoek naar kiezers aan beide kanten van de nieuwe breuklijnen, in de hoop een volkspartij te kunnen worden of te kunnen blijven. Op vele vlakken begonnen hun programma's in vaagheid op elkaar te lijken. Waar dat niet zo was, bleken ze vooral vormen van Agalev light of Blok light aan te bieden. Voor veel kiezers is de stap naar die twee laatste partijen te groot, maar intussen zitten ze wel met die slappe profielen bij hun traditionele toeverlaten. Je zou van minder wanhopig worden.
Een politieke herverkaveling die beter aan de nieuwe breuklijnen beantwoordt lijkt aangewezen. Er zijn te veel partijen voor te veel stellingnames rond te veel verschillende thema's, wat tot onduidelijkheid of radicaliteit leidt. Wat de meeste kiezers en politici willen, is net meer duidelijkheid en minder radicaliteit.
Omdat oude kaders, een historische erfenis en een eigen cultuur in de weg staan van werkelijke vernieuwing binnen de klassieke partijen, zal een louter aan elkaar knabbelen niet volstaan. Procenten en afvalligen van anderen afsnoepen verhelpt niet aan het probleem waarmee de kiezer zit. De meest logische uitweg uit de impasse ligt in een keuze voor een democratisch twee-partijenstelsel, voor een hergroepering rond twee polen, waarbij niet zozeer aan uitvergroting van bestaande partijen of aan fusies tussen partijen gedacht moet worden, maar eerder aan volledig nieuwe partijen, inhoudelijk en structureel. Want ‘wie het nieuwe wil dwingen in historische mallen,’ merkte Huyse op, ‘krijgt onvermijdelijke misvormingen.’ (Waar de nieuwe mal in alle geval aandacht aan mag schenken, is het vrouwelijk bewustzijn. Niet-mannelijke manieren om sociale netwer- | |
| |
ken uit te bouwen, om zich in te leven, om te zoeken naar oplossingen: de politiek kan er haar profijt uit halen, zeker in tijden van nieuwe breuklijnen.)
Van twee grote volkspartijen, een progressieve en een conservatieve, een linkse en een rechtse, kan een geweldig mobiliserend effect voor de bevolking uitgaan. De burger voelt zich betrokken bij een project, bij de politieke vertaling van een mentaliteit, omdat hij weet waar hij aan toe is, waar de partij voor staat, waar de precieze accenten liggen. De partij is niet langer vooral uitvoerder maar ook en opnieuw opvoeder. Een polarisering rond thema's is onontkoombaar, maar ze zal niet langer tot versplinterde aandacht leiden en ze zal bovenal mild zijn omdat gematigdheid in grote partijen ingebouwd zit, want wie beleidsambities heeft moet rekening houden met interne vrede en dus met de centrumkiezers, die extremiteit afstraffen met het vertrek naar de opponent.
De oude breuklijnen waren helder, de nieuwe zijn vloeiender. Nieuwe maatschappelijke uitdagingen combineren die breuklijnen op ingewikkelde manieren. Eén relatief smalle politieke identiteit is aan vele burgers dan ook niet langer besteed. Grenzen tussen partijen werden poreuzer en de ‘shoppende’ kiezer deed zijn intrede, waardoor partijen bij elke verkiezingsronde in verschillende richtingen op zoek moeten gaan naar die kiezer (tussen 1987 en 1999 veranderde 32,5 procent van de kiezers van stemgedrag).
Door verbreding rond een duidelijk progressieve of conservatieve houding kunnen de nieuwe partijen dit gedeeltelijk voorkomen, kunnen ze grote groepen kiezers min of meer aan zich binden rond een herkenbare mentaliteit en zelfs een eigen stijl. Kiezers kunnen zich lost-vast engageren rond bepaalde strijdpunten. Het gaat hem bijna om affiniteit met en sympathie voor een flexibele organisatie die zich als partij organiseert, om vertrouwen in een beweging.
| |
| |
Het gaat hem misschien wel om die niet-cynische burgerschapsopvatting waarover Elchardus het volgende schreef. ‘De normatieve burgerschapsopvatting gaat ervan uit dat elke burger het recht heeft slechts matig in de politiek geïnteresseerd te zijn en er slechts een beperkte tijd en energie aan te besteden. Die keuze hoeft echter niet te impliceren dat burgers niet meer aan het politieke gebeuren deelnemen. Voor de normatieve burgerschapsopvatting is immers niet het geïsoleerde individu de basiseenheid van de samenleving, maar het verbonden individu. Dat laatste moet niet noodzakelijk zelf alle politieke programma's uitpluizen, technische dossiers kennen en politici op hun prestaties beoordelen. Het moet wel de gelegenheid krijgen om op basis van een herkenbare traditie, een herkenbare identiteit en een duidelijk project te kiezen voor en vertrouwen te stellen in een politieke beweging.’
Een politieke implosie zou niet alleen voor de burger, maar ook voor vele politici bevrijdend werken. De verbrede partij zou minder als een keurslijf aanvoelen. Politici zouden minder het gevoel hebben dat ze stemmen mislopen omdat ze bij de ‘verkeerde’, historisch beladen partij zitten. Achterhaalde grenzen tussen bepaalde partijen zouden gesloopt worden, waardoor meer aandacht geschonken kan worden aan wat bindt in plaats van aan wat scheidt.
Velen denken dat een groot aantal partijen de confrontatie van ideeën bevordert. Het tegendeel is waar. Met de vervaging van de oude breuklijnen en de vloeibaarheid van de nieuwe, steken politici vandaag meer energie in het uitstippelen van electorale strategieën en het afvangen van vliegen dan in een discussie over het ideeëngoed. Zelfs binnen beleidsvoerende coalities gaat het nauwelijks om het uitdragen van waarden, en zeker niet in bonte coalities waar oud-links en oud-rechts samen besturen. Het gaat om een beetje naar links en dan weer een beetje naar rechts. Beter ware het om inhoudelijk te discus- | |
| |
siëren binnen een grote partij en dan een consequent beleid te voeren.
Is een democratie beter gediend met een fijnmazige politieke vertegenwoordiging? Betekent zes partijen meer democratie dan twee partijen? Betekent honderd partijen nóg meer democratie? Betekent twee partijen minder democratie? Het valt allemaal te betwijfelen. Veel van de oudste democratieën ter wereld neigen naar een effectief twee-partijenstelsel, al betekent dit nergens dat andere partijen verboden zijn. Het betekent ook niet dat kleine partijen er zinloos zijn, of een gevaar voor de democratie vormen. Het betekent wel dat extreem-rechts als politieke machtsfactor uitgeschakeld wordt, want tweedracht in een maatschappij vindt haar vertaling in gematigde volkspartijen. Die partijen moeten namelijk niet alleen met zin voor realisme en oog voor complexiteit het centrum willen bezetten (in de hoop daarmee de concurrent de pas af te snijden), maar ook zo ver mogelijk aan de ‘eigen kant’ naar de gunst van de kiezer dingen (waar ze vrij spel hebben vergeleken met de concurrent). Op die manier marginaliseren ze gestrengheid en fundamentalisme. Extreem-rechts is dan niet langer een partij die zich in het centrum plaatsen wil, maar die moet opboksen tegen een duidelijk rechts alternatief.
Dat alternatief is nu onbestaand in Vlaanderen, waardoor het Vlaams Blok ongehinderd politieke verdeling kan zaaien en links en rechts steeds verder uiteen kan drijven, zo ver dat de politieke strijd niet langer weergeeft wat de meerderheid van de bevolking denkt. In Antwerpen gaat die strijd nu tussen democratisch links/rechts en een goed georganiseerde extreem-rechtse oppositie, terwijl de meeste Antwerpenaren gewoon ergens in het centrum vertoeven als het op een optelsom van nieuwe breuklijnen aankomt. Ze leven echter in een politiek klimaat waar een simpele verzuchting meteen als extreem afgedaan wordt, waar maatschappelijk onbehagen nog slechts één stem
| |
| |
vindt, waar burgerlijk rechts op één hoop gegooid wordt met extreem-rechts en progressieven als gevaarlijk gebrandmerkt worden. In Antwerpen heerst de geïnstalleerde conflictcultuur. (De Antwerpenaren hebben dit deels aan zichzelf te danken, maar ook aan de versnipperde politieke keuze.)
De begrippen ‘links’ en ‘rechts’ klinken misschien enigszins verouderd, maar zijn niet achterhaald of onbruikbaar, al willen vele CVP'ers en VLD'ers dat graag doen geloven. Plak er andere begrippen op, maar de opdeling blijft. Op zoek naar het grootste aantal kiezers manoeuvreren vooral de christen-democraten en de liberalen zich in het centrum. Ze leveren er een verbeten strijd. Een CVP-kamerlid beweerde ooit dat het bij de CVP vooral om ‘de mens’ ging en dat dit de partij onderscheidde van andere partijen. Het is het mooiste bewijs van de stelling dat wie zich al te nadrukkelijk in het centrum wil ophouden, voor iedereen en niemand werkt en nergens en overal staat. Even onecht, oogverblindend en electoraal doorzichtig als ‘de mens’ is in politiek opzicht het begrip ‘links-liberaal’. Dat is een liberaal die van het label ‘rechts’ afwil en door van twee walletjes te snoepen zich in het centrum wil plaatsen. Voor wie niet als conservatieve en onverdraagzame liberaal aanzien wil worden, bestaat al een begrip: liberaal-humanist. Dat moet volstaan. Politici moeten zindelijk blijven in het benoemen van zichzelf, want het is allemaal al ingewikkeld genoeg.
Het werkelijke centrum is waar links en rechts elkaar ontmoeten, waar onderhandeld wordt, waar aan politiek gedaan wordt. Geen enkele partij maakt alleen aanspraak op die positie. De partij die dat in deze tijden toch wil, zal uiteindelijk ten onder gaan aan tweeslachtigheid en interne spanningen.
Voor Vlaanderen lijkt het erop dat de nieuwe rechtse partij zich vanuit de liberalen zal ontwikkelen, dat het om een soort VLD-plus zal gaan waar conservatieve katholieken, gematigde Blok'ers,
| |
| |
flamingante VU'ers en heel wat blanco-stemmers onderdak kunnen vinden. Wat hen verenigt, is wantrouwen jegens de staat of andere collectieve organisaties, markteconomisch denken, welvaartsverlangen, materialisme, vormen van etnocentrisme, neiging tot repressieve aanpak, individualisme, en sociaal en cultureel conservatisme.
Veel liberalen en katholieken zullen zich niet helemaal in het bovenstaande lijstje herkennen. Het is waar dat liberaal-humanisten verdraagzaamheid en culturele breeddenkendheid hoog in het vaandel voeren, en dat veel conservatieve katholieken het libertaire karakter van het liberale denken niet echt genegen zijn en eerder voor soberheid, plichtsbesef en vaste waarden opteren. Maar toch vinden de twee groepen elkaar in een verbond tegen links.
De motor van dit verbond is het geloof in eigenbelang. Argwaan tegenover verandering, tegenover ‘permissiviteit’ en secularisering van ethische kwesties maakt vele behoudsgezinden afkerig van links. Een geloof in ‘hard werken’ en ‘voor jezelf opkomen’, een solidariteitsgevoel dat steunt op liefdadigheid en een voorkeur voor repressie in plaats van preventie, vinden ze dan weer terug in het rechts-liberale kamp. De keuze is vlug gemaakt. Wie economisch libertaire ideeën koestert, vindt inzet voor een collectief doel verdacht. Collectiviteit werkt versmachtend. Het nastreven van individuele verlangens, daarentegen, betekent de werkelijke vrijheid. Wanneer je dat verlangen kan bereiken door verbonden te sluiten met groepen mensen die levensbeschouwelijk conservatiever zijn dan jezelf, dien je het eigenbelang. Geen verbond sluiten betekent immers dat je de eigen agenda niet uitvoeren kan.
‘Cynisme is een bijzonder krachtig soort conservatisme,’ merkte Elchardus in dit verband op. Cynisme is ook een bijzonder krachtig bindmiddel, want ze verenigt moeiteloos tegengestelden. Cynisme maakt van nieuw-rechts een krachtige
| |
| |
partij, al was het maar omdat veel slachtoffers van een staatarmere consumptiemaatschappij hun geloof in de staat en zelfs de politiek verliezen en zich daarom tot rechts wenden, tot de politici die minder staat en meer consumptie prediken. Met lede ogen zagen vooral de socialisten in het afgelopen decennium hoe de mensen die het meest behoefte hebben aan solidariteit hen de rug toekeerden om hun geluk elders te beproeven, in kringen waar individualisme vooropstaat en eigenbelang de drijfveer is, ook het eigenbelang van de politici die niet geloven in verantwoordelijkheidszin tegenover anderen en uit zijn op eigen profijt.
Het weze duidelijk dat nieuw-links een zware taak wacht. De progressieve frontvorming zal zich niet rond één partij ontwikkelen, maar rond een constellatie waarvan vooral de groenen en de socialisten de dragers zijn en waarbij progressieve sociaal-katholieken en VU'ers aansluiting zullen vinden. Oude gewaden en structuren dienen daarvoor afgegooid, eenheid in verscheidenheid gezocht, programma's en achterbannen met elkaar verzoend. Angst voor verlies van identiteit en mogelijke verwatering van het eigen gedachtegoed dienen overwonnen. Inburgering moet het ordewoord zijn. Of misschien verstandshuwelijk. In den beginne zal het niet meer zijn dan dat, een mariage de raison, waaruit misschien ooit mariages de respect et d'inclination kunnen groeien.
Wat hén verenigt, is een geloof in de staat als dwanghouder, marktcorrigerend denken, welzijnsverlangen, postmaterialisme, openheid tegenover andere culturen, aandacht voor preventie, solidariteit, en emancipatorisch streven. Wat hen bovenal samenbrengt, is een voluntaristische of anti-cynische houding, een geloof dat maatschappelijke onverschilligheid schade berokkent aan het sociale weefsel, het milieu, de economie en de politiek, en dat daartegenover zin voor verantwoordelijkheid
| |
| |
gesteld moet worden. Mensen moeten zich inschrijven binnen het tijdsverloop, ze moeten rekening houden met waarden overgeleverd uit het verleden en de best mogelijke wereld achterlaten voor de nog ongeboren generaties. Dit vereist aandacht voor cultuur en een bereidheid tot inlevering.
Niet het recht van de sterkste, maar de rechten van de zwakkere: daar wil nieuw-links zich rond engageren. Tegenover de zucht naar overheersing wil ze de zucht naar bescherming plaatsen. Tegenover gelijke rechten gelijke kansen voor iedereen en dat levenslang. Tegenover de verdelende logica een mild herverdelende.
Het progressieve front is waar de ecofilosofische mentaliteit de politieke wind in de zeilen krijgt. De grote partij ter linker zijde gaat in tegen elke tendens om bewust een duale samenleving te creëren. Ze wil speuren naar juiste verhoudingen en gulden middenwegen bewandelen. Het is niet of-of bij nieuwlinks. Centraal staat de zoektocht naar de maximalisering van niet-nulsomheid. Daarom wil de ecofilosoof bij het plannen van een beleid de grote verbanden in rekening brengen, want alleen zo kan hij de belangengroepen overstijgen. Daarom is voor hem veiligheid bijvoorbeeld meer dan fysieke veiligheid. Ze is tevens en tegelijk sociale, ecologische, culturele, intellectuele, esthetische, ethische, biologische of audiovisuele veiligheid, waar de wetten van preventie en nazorg ook gelden. Daarom is voor hem armoede meer dan gebrek aan geld. Ze is tevens en tegelijk sociale, ecologische, enzovoort.
De ecofilosofische partij wil een trendbreuk in het politieke discours. Ze wil meer doen dan beleidsaccenten verschuiven. Ze wil bovenal over de kwaliteit van de mentaliteit waken. Ze wil aandacht schenken aan mogelijke gevolgen, nog meer dan aan verlangens of gestelde handelingen. Ze wil geen grote risico's nemen, wat haar in bepaalde opzichten behoudsgezinder maakt dan rechts. Ze hecht met het oog daarop veel belang aan
| |
| |
wetenschappelijk onderzoek en aan de opinie van onafhankelijke experts, en wacht liever hun bevindingen af dan dat ze een sprong in het duister waagt. Ze wil niet roekeloos omgaan met het leven en de levenskwaliteit van mensen, niet binnen de landsgrenzen maar ook niet erbuiten. Ze wil niet wachten op catastrofes om aan een mentaliteit te sleutelen of actief, via beleidsdaden, in te grijpen. Ze weet dat durf en ondernemingszin, die door rechts zo geprezen begrippen, vaak niet meer of niet minder zijn dan het onbezonnen nemen van risico's. Ze gelooft niet in het nut van risicogroepen en durft daarom te twijfelen. Rechts geloof en linkse twijfel vormen vaak een mooi evenwicht. Wanneer dat echter niet zo is, kan je maar beter blijven twijfelen, denkt de linkse politicus, zelfs wanneer de burger om duidelijkheid schreeuwt en politieke opponenten een thuismatch voor de communis opinio spelen. De ecofilosofische partij wil van twijfel en voorzichtigheid volwaardige denkbeelden maken in haar discours en in het uitstippelen van een beleid.
Ook aan de door rechts geclaimde begrippen orde en discipline wil nieuw-links een eigen invulling geven. Niet door zichzelf populistisch als ‘nieuw-flinks’ naar voor te schuiven, maar door de nieuwe burgerlijkheid progressief in te kleuren, door duidelijk te maken dat de Partij van de Burgerzin zich ter linker zijde situeert en permissief gedrag overwegend ter rechter zijde. Of is het toeval dat de twee Zwarte Pieten van de vereniging van ouders van verkeersdoden dit jaar naar libertaire politici gingen, van wie de ene met de glimlach 94.000 frank verkeersboete per jaar betaalt en de ander geflitst werd toen hij 190 kilometer per uur reed? En is het toeval dat vrij wapenbezit een rechts aandachtspunt is in de VS en dat autolobbyisten bij voorkeur rechtse politici benaderen? En ongebreidelde consumptie of vormen van xenofobie: zijn dat linkse idealen?
Linkse orde en discipline betekent dat je streng bent voor jezelf, eerder dan voor anderen. Dat je respect hebt voor stilzwij- | |
| |
gend veronderstelde groepsnormen en stilstaat bij de impact van het eigen gedrag. Progressieve law and order slaat op het opleggen van grenzen aan wat je doet met de medemens en de natuur, aan hoe je staat tegenover de cultuuropvatting en levenswijze van andersdenkenden. Ecofilosofisch plichtsbewustzijn draait om het besef dat niemands vrijheid belangrijker is dan die van een ander. Karaktervorming heeft dan te maken met het leren omgaan met limieten.
De linksen wordt weleens verweten dat ze halfzacht zijn, dat ze eigenlijk niet weten hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt. Ze menen het wel goed, ze hebben hooggestemde idealen, maar hun ethische motieven zijn vaak onrealistisch, meestal futiel in het licht van grotere gehelen, en soms zelfs contraproductief. De woorden emopolitiek en dirigisme vallen al eens. Solidariteit, menselijke ontplooiing, pacifisme, de natuur. Pfff, de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen, opperen libertairen smalend. Wie gelooft nog in utopieën? Utopia is gevaarlijk. Dan liever een gezonde Realpolitik, een objectieve kijk op de dingen, een waardenvrij denken dat niemand iets oplegt maar meer dan de linkse aanpak het belang van allen dient omdat het het zakenbelang dient. Links neemt immers ‘een ethisch standpunt in dat bijna volkomen voorbijgaat aan de macro-economische realiteit’ (een lezer).
Het is de plicht van links om dat soort standpunten in te nemen, waar dat nodig en nuttig is, ook al is de realiteit macro-economisch. Soms moet je ingaan tegen een realiteit die je niet zint, vooral wanneer die realiteit in wezen gestuurd is door menselijke krachten, en dus ook de andere kant uitgestuurd kan worden. Soms moet je ingaan tegen waardenvrij denken, omdat dat denken helemaal niet waardenvrij is.
Een vrije markt is vaak een markt waar niet alle spelers gebonden zijn door dezelfde spelregels. Het is soms niet meer dan een economische machtsgreep gesubsidieerd door verdedigers
| |
| |
van de vrije concurrentie. Het is af en toe zelfs gecamoufleerd protectionisme. Een vrije markt is ook een markt waar werkgevers om meer buitenlandse - bedoeld wordt: goedkope - werkkrachten vragen, terwijl het eigen land honderdduizenden werklozen telt, van wie velen ooit weggesaneerd werden door vanop verre afstand zwaaiende onzichtbare handen. Een vrije markt kan het zich niet permitteren om kwaliteitscontroles door te voeren en rommel buiten de grenzen te houden, want dat werkt concurrentievervalsend.
Het waardenvrije van het economische denken past zich met verbluffend gemak aan belangengroepen aan en is verre van objectief of onpartijdig. Het is vooral veel trial and error en het dienen van eigenbelang. Het is een verborgen agenda achter de oorlog tegen drugs en dictators, of een dekmantel van farmaceutische bedrijven, petroleumboeren en kapitaalkrachtige agroindustriëlen om raids uit te voeren op de weiden en de wouden van de wereld. Het is een toename van fusies, concentraties en overnames die tot monopolies en niet tot concurrrentie leiden. Het is in het beste geval zelfbegoocheling en in het slechtste een dienstbare hersenschim. Het is niet eens fatalistisch, maar ook niet neutraal.
Dezer dagen is dat waardenvrije neoliberaal, wat een eenzijdige en dogmatische radicalisering is van het oorspronkelijk economisch liberalisme zoals de zich in zijn graf omkerende Adam Smith dat zag en beschreef. Uiteindelijk is het niet meer dan een abstract, steriel wereldbeeld waarin markten efficiënt en perfect functioneren, en in het slechtste geval is het vooral een amalgaam van westerse belangen, berekend op export van grondstoffen naar rijke landen en niet op binnenlandse ontwikkeling van arme (toegegeven, zichzelf vaak in de voet schietende) landen, met veelal negatieve gevolgen voor het sociale weefsel en de mensenrechten aldaar (bij gebrek aan een gezaghebbend internationaal orgaan dat werkelijk toezicht houdt).
| |
| |
Vrijhandel is minder vrij en waardenvrij dan hij lijkt.
Ecofilosofisch nieuw-links is zeer ambitieus, maar waardenvrij is een van de weinige dingen die het niet wil zijn.
Er wordt aleens beweerd dat links het hoofd is en rechts de buik, dat links meerwaarde zoekt in het leven en dat rechts er intussen voor zorgt dat de maag gevuld raakt. Meerwaarde met honger is maar niets, vindt rechts. Maar ook het omgekeerde geldt, vindt links. Het zijn uiteraard al te ruwe beelden, ze doen de werkelijkheid geen eer aan. Rechtvaardiger is om te beweren dat beide polen een hart hebben en dat ze van elkaar vinden dat ze het niet op de juiste plaats dragen.
Of neen, juister is dat er maar één hart is, en dat links en rechts er samen zorg moeten voor dragen, dat ze er met zijn tweeën moeten over waken dat het zit waar het hoort en dat het naar behoren klopt.
Links en rechts houden elkaar in evenwicht. Ze zitten in bepaalde mate in elk individu, in elke partij en in elke maatschappij. Ze hebben elkaar nodig om blijvende vooruitgang te boeken, waarbij het de taak van links is om ervoor te zorgen dat die vooruitgang in haar richting vordert, niet door revoluties te preken maar door stukje bij beetje het centrum te verplaatsen, door dat centrum te doen opschuiven in de hoofden van mensen. Werkelijke emancipatie betekent niet dat links rechts uitschakelt, het betekent dat het punt waar ze elkaar raken alweer wat naar links is verlegd.
In de hoofden van mensen moet het gebeuren, in de mentaliteit. Of zoals Goethe liet noteren: ‘Iedere waarachtig uitmuntende onderneming beweegt zich van binnenuit naar de wereld, zoals je kunt zien in de grote tijdperken die waarachtig in progressie en aspiratie waren, en die alle objectief van aard waren.’
Een politiek herverkaveld Vlaanderen kan, mijns inziens, op een zindelijker manier werk maken van het bijsturen van de
| |
| |
mentaliteit. Met al te veel partijen dreigen we niet ‘waarachtig in progressie’ te worden, maar veeleer ‘in staat van ontbinding’ te raken, zoals Goethe dat noemt als hij het over regressieve tijdperken heeft.
Wat zijn nu de mogelijkheden? Hoe realistisch is een politieke herverkaveling in Vlaanderen? Niet, als je de partijvoorzitters moet geloven. Geen van hen is gewonnen voor de gedachte van samengaan met anderen in nieuwe gehelen. Vanuit hun positie valt dat te begrijpen. Vooral zij zijn de theoretici die krachtige partijlijnen moeten uitzetten om meer kiezers aan te trekken. Als er al te hervormen valt, dan liefst intern. Partijvoorzitter ben je niet om de eigen partij te liquideren. Komt daarbij dat alle huidige Vlaamse partijvoorzitters minder dan anderhalf jaar aan de slag zijn. Ze zijn nog te maagdelijk om nu al met anderen in bed te kruipen.
Bovendien maken de ingewikkelde vervlechting van Vlaanderen en Wallonië op het federale vlak van politieke herverkaveling een log ding. Gedachtenoefeningen daaromtrent aan de ene kant kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de andere kant. En voor het hele land.
Toch hangt de gedachte van herverkaveling niet in het politiek luchtledige. Over een progressieve frontvorming wordt al minstens drie decennia lang gespeculeerd, binnen en buiten de partijen. In de voorbij jaren waren er heel wat toenaderingspogingen en aftastende gesprekken in de politieke wandelgangen. Op een niveau dat boven het concrete voeren van beleid staat, klinkt al geruime tijd het ‘sterf nu, oude vormen’.
Een nieuwe generatie politici werkt bovendien sinds anderhalf jaar samen in een nooit eerder vertoonde paarsgroene coalitie, wat tot onvermoede vriendschappelijke banden leidt tussen regerende realo's, en tot centrifugale neigingen binnen de enige democratische oppositiepartij, die steeds minder progres- | |
| |
sieve standpunten vertolkt. Die veranderde politieke situatie bracht ook een nieuwe politieke cultuur met zich mee die discussie toelaat binnen een meerderheid. Het kan een voorafspiegeling zijn van, of zelfs de weg banen voor, die grotere partijen waar plaats zal moeten zijn voor dissidente stemmen en voor persoonlijke profilering.
Ook buiten de politiek zijn er veranderingen die op zijn minst de politieke herverkaveling niet in de weg staan. Het middenveld is minder gebonden aan partijen. Vakbonden, beroepsverenigingen, levensbeschouwelijke organisaties en mutualiteiten lonken niet langer alleen naar de traditionele partner. Ook de media vertolken niet langer de visie van bepaalde partijen en zorgen daardoor op hun politieke bladzijden vaak al voor een officieuze herverkaveling. Burgers kunnen van week tot week partijgrensdoorbrekende romances tussen individuele politici volgen, ze kunnen de amoureuze verzuchtingen van politiek daklozen of zoekenden aanhoren en zelfs meegenieten van slaande ruzies binnen partijen. Het geeft allemaal voedsel aan de gedachte dat partijgrenzen vloeibaarder zijn dan ooit. De politici met herverkavelende neigingen weten dan weer dat ze rechtstreeks met de burger kunnen communiceren en dat dit niet anders zal zijn als de nieuwe partij vorm krijgt. Nieuwe partijen hoeven niet langer traag te groeien, ze kunnen hun boodschap op korte tijd bij veel burgers tegelijk brengen en meteen ‘aanslaan’.
En dan zijn er nog twee omstandigheden die ervoor zorgen dat het nadenken over en het werken aan een politieke herverkaveling rustig en sereen kunnen verlopen: de afwezigheid van verkiezingskoorts en de gunstige economische conjunctuur.
Sinds de cruciale zomer van 1996 is er politiek veel mogelijk in Vlaanderen. De ontmanteling van het ancien regime raakte in een stroomversnelling, moderne politici kregen meer beweeg- | |
| |
ruimte. De drang naar verandering en vernieuwing kwam samen in de vraag van de bevolking naar eerlijke politiek, in alle betekenissen van het woord.
Een tragedie voor enkele gezinnen trok een hele natie over de streep. De dood van kinderen was de duw die we nodig hadden, de duw die ervoor zorgde dat het daarop volgende publieke debat zowel radicaal als ingetogen verliep. Burgers begonnen zich te roeren, vele politici beseften dat dit het moment was voor de grote sprong voorwaarts. Na de volgende nationale kopstoot, die van de dioxine, waren ze klaar om het roer over te nemen. Plots, als kwamen ze uit het niets, stond daar een bijna volledig nieuwe regeringsploeg.
Het is vreemd om het zo te moeten zeggen, maar de daden van een zieke geest hadden de kansen op genezing van een heel land aanzienlijk groter gemaakt. Het was een heuse shocktherapie.
Vlaanderen houdt van shocktherapieën. Of liever: het heeft er nood aan. Pas wanneer een internationale studie uitwijst dat België de 79ste plaats bezet in de milieuduurzaamheidsindex, mijlenver verwijderd van de andere rijke landen (Griekenland staat als voorlaatste land van de Europese Unie op de 41ste plaats), geloven we dat we rampenfase drie moeten afroepen. Pas wanneer buitenlandse prominenten ons op de vingers tikken en smeken om van het milieu nationale prioriteit nummer één te maken, zien we de ernst in van ons eigen ontspoord gedrag, beseffen we het belachelijke van onze aarzeling rond energieheffing en ecofiscaliteit.
Wat zou onze plaats zijn op de solidariteitsduurzaamheidsindex? Waar zou deze slordigste en meest lakse der geografische zones op de schaal van verdraagzaamheid vertoeven? Misschien is het geen toeval dat in een land met een gigantische luchtvervuiling een partij groot kan worden op lucht. Misschien zit er enige logica in het samengaan van bepaalde vormen van ver- | |
| |
ontreiniging. Misschien gooit een volk zich gewoon liever op vermeende gevaren dan op werkelijke bedreigingen. Misschien moeten druk op ecosystemen (de meest intense ter wereld) en op de democratie uiteindelijk wel hand in hand gaan.
Op 8 oktober 2000 deed een algehele verflauwing van de mentaliteit Vlaanderen opnieuw opschrikken. Laten we hopen dat het de laatste keer is. Laten we hopen dat de druk vanaf nu afneemt. Laten we vooral hopen dat we niet nogmaals een shocktherapie nodig hebben om werkelijk vooruitgang te maken. |
|