| |
| |
| |
[5]
We moeten natuurlijk meer doen dan opinies met elkaar confronteren en debatteren over het debat. Uiteindelijk moeten we ook de handen uit de mouwen steken en de problemen aanpakken, want waar geklaagd wordt, zijn er problemen, zelfs in Vlaanderen.
Een hoofdprobleem kan een probleem zijn dat zich in het hoofd bevindt. Een van de hoofdproblemen in Vlaanderen is de kwestie van de asielzoekers, en dan vooral de verspreide of nog te verspreiden asielzoekers in wier kielzog extreem-rechts massaal komt afgezakt naar dorpen, verkavelingswijken en zelfs afgelegen gehuchten waar in geen velden of wegen een buitenlandse mens te bespeuren valt. Het Vlaams Blok heeft zo zijn eigen spreidingsbeleid.
Na 8 oktober, na het buitenstedelijke succes van extreemrechts bij de lokale verkiezingen, staat op de verwarring van de Vlaming helemaal geen rem meer. Ineens zaten daar die welgestelde koppels, gezeten in hun living, voor de camera te getuigen waarom ze op het Blok hadden gestemd. Ineens bleek dat geluk broos kan zijn en al waren ze zelf nog niet het slachtoffer van een overval, lang zou dat niet meer duren. Ze waren geen racisten, maar als iedereen nu eens in zijn eigen land bleef! Of als ze de asielzoekers dan toch tenminste in de steden hielden. Zoveel was dat toch niet gevraagd?
Zoveel gevraagd is dat echter wel. Wie op de vlucht slaat en de eigen omgeving verlaat, is vaker wel dan niet wanhopig. Wanhoop is een moeilijk te bevechten demon, die zich niet laat afschrikken door grenscontroles, politierazzia's en een terug- | |
| |
zendbeleid. Wanhopigen zullen blijven komen, in steeds groter aantallen (al is de angst voor massale transculturele immigratie wellicht overroepen, want mensen verlaten slechts zeer node hun vertrouwde stek). Ze zijn de burgeroorlog of de door het Westen opgelegde boycot of de lokale dictatuur of de grote armoede beu (de helft van de wereldbevolking moet het met minder dan honderd frank per dag stellen). Net als wij willen ze hun deel van de koek en net als wij willen ze niet wachten tot hen een en ander gegund is. Ze willen vooruitkomen in het leven en niemand zal hen die hoop ontnemen. Westerlingen die dat toch proberen en om een harde aanpak van de asielzoekers roepen, zijn als diegenen die de nationale economie willen sturen zonder daarbij rekening te houden met de macht van multinationals en internationale financiële netwerken. Ze lijden aan gezichtsbedrog en zelfbegoocheling. Ze leven in een zelfzuchtige droom en voeren de stilste aller oorlogen. Ze ontkennen en onderdrukken de eigen angsten, en worden uiteindelijk racisten, die - al is het maar in gedachten - eisen dat de vreemdeling plaatsmaakt op het trottoir wanneer ze er zelf aankomen.
De vreemdeling zal geen plaatsmaken. Hij zal meer en meer zijn plaats opeisen. Steeds meer vreemdelingen zullen zich noordwaarts begeven, naar landen die ontwikkelingssamenwerking vooral beschouwen als een instrument om binnenlandse zakelijke belangen te behartigen, als een geopolitiek middel om lokale potentaten aan de macht te houden en als een schaamlap om het eigen geweten te sussen. Als we de vreemdeling daadwerkelijk in het thuisland willen houden, zullen we meer moeten doen dan valse schermen van liefdadigheid en reële schermen van asielprocedures optrekken, en veel meer dan voedselbedelingen organiseren, steunkaarten kopen of fosterkinderen adopteren. Dan zullen vooral en in eerste instantie de politieke overheden en de grote bedrijven samen het verschil moeten maken, door het begrip winstprincipe radicaal anders te gaan definiëren.
| |
| |
De bevoorrechte, rijke landen zullen structureel te werk moeten gaan, voorbij het oude paternalisme en het nieuwe imperialisme dat momenteel de verhouding met arme landen bepaalt. Ze zullen een strategie moeten ontwikkelen - kwijtschelding schulden? Tobintaks? herstelfondsen gestijfd met een uitzonderlijke belasting op grote vermogens? Marshallplannen? internationale fiscale ontmoediging van economische uitbuiting? effectief verbod op wapenhandel met bepaalde regio's? grootschalige subsidiëring van onderwijsprojecten en bijscholing? investeringen in projecten die zelfredzaamheid bevorderen? effectieve terugdringing van broeikasgassen? minder welvarende naties adopteren? - die veel meer is dan een tegemoetkoming aan landen in nood. Ze zullen werk moeten maken van het ter plekke creëren van kansen, waarbij het wellicht geen slecht idee is om van meetaf aan de inheemse vrouw als maatstaf te nemen. Anders blijft het water naar de zee dragen.
Dat er morele redenen zijn om dit allemaal te doen, zullen weinigen flagrant ontkennen. Maar moraliteit is een flauwe medespeler als ook het eigenbelang in het geding is. Het belang dat stopt aan de grens van het eigen land, welteverstaan, en aan de knip van de portemonnee. Wie verder kijkt dan die grens, beseft al vlug dat nog een ander soort welbegrepen eigenbelang op het spel staat, en zal daarom misschien wat dieper willen tasten in de eigen reserves. Want het gaat om meer dan om een eerlijke verdeling van rijkdom. Het gaat om een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten, in de ruimte maar óók in de tijd. Vrij vertaald naar Vlaamse denkpatronen en naar 8 oktober laatstleden klinkt dat dan als volgt.
We moeten met de vluchteling omgaan zoals met het milieu. Wie alle huisvuil onnadenkend in de pedaalemmer of in de riolering kiepert, wie nonchalant omspringt met lucht en water, wie ongebreideld hout kapt of natuurlijke grondstoffen massaal in onverwerkbaar afval omzet, maakt zichzelf iets wijs. Die
| |
| |
leidt de illusie een proper leven te leiden door hard met niet-afbreekbare zepen te schrobben. Die denkt de anderen te snel af te zijn door uren in de file te staan. Die denkt ongestoord zijn gang te kunnen gaan, want ergens in de wereld staat een vuilnisbak die groot genoeg is om al onze afval op te slaan.
Die vuilnisbak bestaat echter niet. En evenmin bestaat er een derde wereld waar als vuilnis behandelde mensen zich aan ons zicht blijven onttrekken opdat we rustig voort zouden kunnen leven. Er bestaan wel sloppenwijken die zullen exploderen en oprukkende woestijnen, er bestaan warlords die oorlog en armoede zaaien, er bestaan boeren die door multinationals tot de bedelstaf worden veroordeeld, er bestaan vrouwen en kinderen die noodgedwongen in de prostitutie belanden. Te midden van al die ellende bestaan er ondernemenden die de rijkdom zoeken en halen waar hij zit. Vlaanderen, grootgeworden door kleine en middelgrote ondernemingszucht, maakt zich druk om Balkanbewoners maar heeft het begin nog niet gezien. Het heeft nauwelijks voldoende verbeelding, laat staan empathisch vermogen, om de blijvende toestroom van werkelijk havelozen te kunnen inschatten, van de Afrikaanse, Indische en Voor-Aziatische vluchtelingen die, om maar iets te zeggen, vanaf 2006 jaarlijks met zijn veertigduizend moeten zijn om onze bevolking op peil te houden.
Minder afval creëren en andere energiebronnen aanboren: dat is de figuurlijke opdracht van ontwikkelingssamenwerking. Dat is het winstprincipe anders bekeken. Want een westerse wereld die maar wat aanmoddert en tegelijk hoopt op een status quo, een rijke wereld die eerst de armen kolonialiseert en vervolgens hun bodem, hun lucht, hun water (hoelang is het nog wachten op de eerste ecovluchtelingen?), die wereld zal zowel vanwege de natuur als vanwege de arme landen ooit een veel hogere factuur gepresenteerd krijgen dan wat ze nu aan preventie en werkelijke solidariteit zou moeten ophoesten.
| |
| |
Niet toevallig zijn het milieu en de vreemdelingen twee hoofdbekommernissen in Vlaanderen. Het zijn twee sterk verwante, grensoverschrijdende en daarom internationaal aan te pakken probleemvelden die allebei een apocalyptische ondertoon hebben. Het zijn thema's die gevoelig liggen omdat ze de kern van ons geluk bedreigen, want opdat dit geluk zou blijven duren moeten we leren inbinden. Daarom zijn het de strijdthema's bij uitstek geworden van groeiende partijen ter linker en ter rechter zijde, daarom staan concreet vooral de groene en de bruine partij zo radicaal tegenover elkaar, want alles welbeschouwd bespelen ze vaak dezelfde gevoeligheden. Beide partijen willen het individuele gedrag afgestemd zien op het collectieve heil, maar elk vullen ze dit anders in. Preventie en harmonie is waar de ene partij in gelooft. Repressie en disharmonie is wat de andere partij predikt.
Intussen blijven de vluchtelingen komen en moeten we ze respectvol behandelen. Veiligheid is dus niet alleen het bestrijden van criminaliteit waarbij geld of goed gestolen wordt, maar ook van criminaliteit die mensen hun waardigheid ontneemt. De buschauffeur die de wachtende vrouw met hoofddoek negeert, de werkgever die systematisch jonge Marokkanen weert, de politieagent die ‘eindelijk’ roept bij de overwinning van het Blok en de buitenwipper die ‘eigen volk eerst’ denkt, de hoogleraar die kandideert voor extreem-rechts, de dorpelingen die autostrades blokkeren uit angst voor asielcentra, het welgestelde koppel dat geen racist is maar dat toch is: we moeten niet de indruk creëren dat dit kan. We moeten protesteren en eisen dat de bus stopt, dat de agent ter orde geroepen wordt, dat de Marokkaan binnen mag in het bedrijf en in de discotheek, dat het professorenkorps een non-discriminatiecharter ondertekent, dat de dorpelingen huiswaarts keren en dat het koppel geen platform krijgt.
We moeten ook transparante en rechtvaardige asielprocedu- | |
| |
res ontwikkelen, waarbij uitgeprocedeerden daadwerkelijk het land uitgezet worden. Want ook dat is in zekere zin een vorm van respect.
Al valt of staat alles natuurlijk met de definitie van ‘asiel’, zeker in tijden van absolute migratiestop. Wie nu in aanmerking komt, is de politieke vluchteling, hij of zij die aan vervolging blootstaat of wiens mensenrechten geschonden (dreigen te) worden. Gevolg: iedereen vraagt politiek asiel aan, ook wie aan economische of sociale ellende probeert te ontkomen. Die laatste groep is intussen met lengten voorsprong de grootste groep geworden, het aantal politieke vluchtelingen is procentueel bijna verwaarloosbaar. Een andere, eveneens nieuwe evolutie bemoeilijkt het asielbeleid nog: vluchtelingen migreren niet meer bijna uitsluitend binnen culturen. Ze verlaten steeds gemakkelijker het eigen continent, wat de immer aanzwellende groep economische vluchtelingen ook nog eens een kleur geeft, een culturele stempel die niet de onze is. De gevolgen laten zich raden.
Een nieuwe realiteit vraagt om een nieuw beleid, om een aangepaste controle van de migratiestroom. Kan je negentig procent van de (hardnekkige) kandidaten uitwijzen en effectief het land uitzetten? Is de enge definitie van ‘asiel’ nog wel realistisch, zinvol, hanteerbaar? Moeten we ook binnen het asielbeleid het begrip ‘veiligheid’ niet breder gaan interpreteren, zoals we dat ten opzichte van ‘mobiliteit’ al deden? Zijn milieu en migratie ook daarom verwante thema's? Gaat recht op asiel met andere woorden niet om meer dan om het vrijwaren van de fysieke integriteit? Moet lijfsbehoud ook hier geen andere invulling krijgen? En dan hebben we het nog niet over de gevaren die de illegale mens bedreigen: gedwongen prostitutie, clandestiene sweatshops, beschimmelde krotwoningen, mensenhandel, onverzekerd zwartwerk en ja uiteindelijk soms ook de vlucht in de diefstal.
Hoe gaan we om met massale transculturele economische
| |
| |
migratie? In elk geval in Europees verband, met statistische gegevens en onderzoeksmateriaal over de mogelijke gevolgen voor de demografie, de werkgelegenheid, de loonpolitiek of de sociale zekerheid, kijkend naar buitenlandse modellen en het aldaar hanteren en invullen van quota, en op basis van een volwassen debat over de pijngrens van een maatschappij, over hoever we kunnen gaan zonder de sociale stabiliteit in gevaar te brengen. Misschien ligt die grens wel veel hoger dan we doorgaans aannemen. Er is een theorie die zegt dat de kans op sociale conflicten afneemt naarmate de diversiteit van de bevolking groter is. Anders gezegd: naarmate de groep immigranten groter wordt, zal ze minder marginaal zijn, minder defensief ook, minder geneigd om front te vormen en meer geneigd om spanningen vreedzaam op te lossen. Ze zal gemakkelijker een plek vinden in de dominante cultuur en toch groot genoeg zijn om haar eigen cultuur deels te bewaren. Wie ‘eigen volk eerst’ roept, bestendigt daarentegen conflicten precies omdat hij vermenging tegengaat, omdat hij bij voorbaat al niet gelooft in een werkbare sociale samenhang van culturen.
Migranten in grote aantallen opnemen blijft een experiment. Je kan de uitkomst van het hele proces niet voorspellen. Je kan het wel enigszins sturen, je kan proberen de dingen verstandig aan te pakken. Angst voor de onvoorspelbaarheid van het gedrag van vreemdelingen is daarbij niet de beste leidraad. Misschien doen we er beter aan te kijken naar voormalige Angelsaksische gebieden als Californië of Australië of steden als Toronto, New York, Seattle of Londen, waar krachtige hybride culturen ontstaan. Daar blijkt dat asielzoekers net bijdragen tot demografisch, economisch en cultureel dynamisme. Mengculturen brengen problemen met zich mee, maar wie weet zijn monoculturen op termijn nog slechter af, om niet te zeggen contraproductief.
De eenentwintigste eeuw zal de eeuw van transculturele mi- | |
| |
gratie worden, of we dat nu willen of niet. Homogene culturen lijken iets van het verleden te gaan worden. We zullen al naar het China van de Han moeten trekken om daar nog iets van op te snuiven. Het China dat zijn kinderen massaal de wereld instuurt en intussen zelf stagneert, tenzij in speciale economische zones waar vreemdelingen welkom zijn.
De vergrote toestroom van asielzoekers is een relatief recent gegeven. De animositeit rond vreemdelingen bestaat echter al langer, want er zijn natuurlijk ook die buitenlandse ongeschoolde arbeidskrachten die al in de jaren zestig naar Vlaamse grootsteden en mijnbekkens kwamen en later hun gezinnen lieten overkomen.
Dat ze zich integreren, roept de gemiddelde Vlaming, dat ze doen zoals wij en leven en denken en handelen zoals wij. Dan komt alles in orde. Na ‘de kiezer heeft altijd gelijk’ is ‘integratie!’ wellicht de tweede schadelijkste der goedbedoelde kreten in politiek Vlaanderen. Want hoe definieer je integratie? Wanneer is iemand geïntegreerd? Hoe meet je dat? En heeft meten wel zin? Een Turk die belastingen betaalt, geregeld witloof met kaassaus eet, tien Vlaamse vloeken kent, midden op de grote markt met de Vlaamse leeuw zwaait (die de kruisvaarders ooit van de Arabieren overnamen) en Vlaamse kleinkinderen heeft van een doodbrave Vlaamse schoonzoon wiens voorouders al sinds de twaalfde eeuw in de Kempen wonen, blijft voor de meeste Vlamingen een Turk. Er zijn tienduizenden ‘geïntegreerden’ die evengoed overal het deksel op de neus krijgen.
Integratie vragen, dat is de lat te hoog leggen, want de gemiddelde Vlaming ziet daarbij vooral de eigen gewoonten en opvattingen als na te streven voorbeelden. Met integratie wordt hier meestal stilletjes assimilatie bedoeld. Inburgering is dan misschien een gelukkiger term, die ruim genoeg is om zowel een dominante cultuur of een door de meesten gerespecteerde
| |
| |
gedragscode of leefmoraal als de verscheidenheid van een multiculturele gemeenschap met plaats voor subculturen te omvatten. Inburgering kan misschien de te bewandelen weg worden, met aandacht voor een gediversifieerd onthaalbeleid (taalkennis, werkopleidingen, sociale begeleiding, juridische bijstand) dat als een vorm van binnenlandse ontwikkelingshulp beschouwd kan worden.
Maar ook hier geldt dat niet één groep burgers de eigen zeden en gebruiken aan andere groepen kan opleggen, ook hier betekent gelijkwaardigheid niet gelijkvormigheid. Er is die ene historisch gegroeide hoofdstroom, een nationale ziel zeg maar, die zich in velerlei dingen onderscheidt van andere nationale zielen, maar er zijn ook tientallen bijrivieren die de stroom voeden en machtiger maken. Wie de kaart zo wil hertekenen dat de stroom en de rivieren perfect samenvallen, heeft geen oog voor de realiteit. Wie de bijrivieren afschaffen of zelfs maar indammen wil - zeg maar de andere culturen buitenhouden wil - begint aan een hopeloze onderneming. Er zijn interessantere projecten te bedenken. Inburgering kan misschien dát begrip worden waaruit respect voor het hele waterbekken blijkt, maar dan zal het burgerschap tegelijk duidelijk en soepel moeten zijn en voor veel inwoners ergens halfweg de nationale ziel en de vreemde cultuur gezocht moeten worden.
Inburgering moet ook als een permanent proces beschouwd worden voor álle Vlamingen, want geen enkele Vlaming kan ooit van zichzelf zeggen dat het hem gelukt is om al het slechte en al het goede van de typisch Vlaamse ziel in zich te verenigen. Niemand is ooit volledig ingeburgerd, al is het maar omdat de ‘dominante cultuur’ of de ‘nationale aard’ soepele begrippen zijn die meegaan met hun tijd. Wie zich aan deze nooit duidelijk te omschrijven begrippen vastklampt, heeft een probleem.
Inburgeren moeten we allemaal, ons hele leven lang. Het door zovelen aanbeden eigen volk is slechts een hersenschim, en ge- | |
| |
lukkig maar. Wat niet wil zeggen dat Vlaanderen geen eigen identiteit heeft.
Wie weet overigens wat onze plaats zal worden in dat grotere Europese geheel van volkeren, of is het dat grotere geheel dat het Europese volk is? Misschien zijn ook wij allen samen op onze beurt niet meer dan een bijrivier.
Het is gevaarlijk om het latente racisme in Vlaanderen te onderschatten. Wie Vlaams Blok stemt, wil een groot ongenoegen ventileren: dat is de analyse van velen. De kiezer is bang of verongelijkt, voelt zich onmachtig en stemt daarom nog liever tegen de democratische partijen dan blanco. Het is allemaal waar, maar even waar is dat wie Vlaams Blok stemt op zijn minst weet heeft van de aura van discriminatie en racisme die rond de partij hangt. Haar meest in het oog springende verkiezingsslogans liegen er niet om. Wie bolletjes inkleurt bij extreemrechts, beseft dat de standpunten over migranten en asielzoekers zwaar wegen bij de algemene beoordeling van de partij. En die standpunten zijn weinig veelbelovend, vanuit humanitair én milieu-economisch perspectief bekeken.
Een mens gelooft graag dat niet alle (en: niet graag dat alle) Vlaams-Blokstemmers racisten zijn, maar de groei van het Vlaams Blok voor negentig procent toeschrijven aan de ‘proteststem’ is op zijn minst naïef en in ieder geval riskant. Misschien speelt hier een soort goedgelovigheid, een drang tot geestelijk zelfbehoud, een vorm van mentale hygiëne. Want alleen nog maar het vermoeden dat de Vlaamse inborst in deze tijden mogelijkerwijs meer dan sommige andere inborsten xenofoob gekleurd zou zijn, is een vreselijke last om te dragen. Net zo zwaar valt het altijd weer om een antwoord te geven op de vraag waarom België de inwoners van haar kolonie letterlijk op een afstand hield, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland of Groot-Brittannië.
| |
| |
Misschien speelt hier ook nog iets anders, namelijk een ongelukkig samengaan van twee eerder vermelde Vlaamse gebreken - aan inlevingsvermogen en aan durf - waardoor het racisme van de Vlaming een passief en ogenschijnlijk minder kwaadaardig karakter krijgt. Slechts een minderheid van de Vlamingen verkoopt racistische praat of handelt manifest racistisch, maar het is een nog kleinere minderheid die niet de andere kant uitkijkt wanneer dat in haar bijzijn gebeurt en wel de confrontatie aangaat. Sociale handicap, nonchalance, slordigheid, je m'en foutisme, intellectuele luiheid, angst...: geen gebrek aan gebreken om het kader te scheppen waarin het racisme van de kampioen der schouderophalers goed gedijt.
Dit soort van onverschilligheid banaliseert de brutaliteit van het racisme, waardoor het draagvlak voor discriminatie tegenover sommige andere volkeren geruisloos en quasi onopgemerkt groter wordt. Vooral deze specifieke vorm van gelaten racisme - in wezen misschien niet meer dan een vorm van etnocentrisme - maakt het Vlaams Blok tot wat het is en tot wat het worden kan. Het was aanvankelijk slechts een kleine partij die geen blad voor de racistische mond nam, maar intussen nemen steeds minder Vlamingen daar aanstoot aan. Want de gemiddelde Vlaming heeft dan wel weinig verbeelding, maar toch altijd net voldoende om vuur te zien waar rook is, al is het in dit geval een rookgordijn. Wie zo passief blijft bij alledaagse vormen van racisme, wordt medeplichtig, want zijn houding wordt begrepen als een stilzwijgend goedkeuren. Wie achteloos zijn stem geeft aan het Vlaams Blok om welke reden dan ook, vervalst op eenzelfde manier de discussie want de partij ziet de stem als een bekrachtiging van haar hele programma, incluis de minder fraaie standpunten.
Het is bovenal de plicht van gezagsdragers en opinieleiders om het voortouw te nemen in het tegenoffensief. Wie op café, in de sporthal, aan het bushok of in de fabriek subtiele of hefti- | |
| |
ge aanvallen op de gekleurde medemens hoort, heeft misschien soms goede, persoonlijke redenen om zijn nek even niet uit te steken. Maar bij politici, geestelijke leiders, mediafiguren of magistraten is onverschilligheid tegenover racisme moordend, want samen vormen ze alsnog een referentiekader dat het gedrag en de denkwereld van de gewone sterveling onder de gemiddelde Vlamingen in niet geringe mate stuurt. Zolang deze groep van maatschappelijke voortrekkers gezamenlijk warm en koud blaast en uitblinkt in stoere uitspraken tegen het Blok maar de stoere uitspraken pro de belaagden achterwege laat, zal de onverschilligheid omtrent het lot van niet-Europese vreemdelingen blijven bestaan en misschien zelfs toenemen. Onder politici bepalen berekening en angst voor stemmenverlies wat dat betreft nog al te veel de agenda; ook vanuit gerechtelijke kringen komt op zijn zachtst gezegd een twijfelachtig signaal. De wet op het racisme bestaat al jaren, maar in 1999 kwam amper één klacht op twintig effectief voor de rechtbank en het is nog steeds wachten op de eerste ernstige veroordeling mét weerklank. Voorlopig hoort de Vlaming te weinig officiële én concrete veroordelingen van racisme, wat erop wijst dat de machten van het land de ernst van passief racisme blijven onderschatten. Hopelijk verslikken ze (en wij allen met hen) zich niet in deze houding, zoals ze (we) dat zeventig jaar geleden al eens deden.
Toen was de jood de zondebok van dienst. De gemiddelde Vlaming keerde zich in de jaren dertig steeds massaler tegen die ene specifieke bevolkingsgroep om redenen die een oneindige houdbaarheidsdatum lijken te hebben. De joden pakten het werk van het eigen volk af. Ze deden de middenstand oneerlijke concurrentie aan. Of ze werkten niet en waren profiteurs. Ze beleden een andere godsdienst. Ze waren volksvreemd, ze wilden zich niet integreren, ze spraken onderling een andere taal en intimideerden of zorgden voor overlast door altijd maar samen te troepen op plaatsen waar vroeger de gewone Vlaming
| |
| |
heer en meester was, zoals in het Antwerpse stadspark, waar in 1936 een heuse jodenjacht georganiseerd werd. Dat laatste ‘hadden de joden zelf uitgelokt’. Er was zelfs wrevel bij de bevolking over de zogenaamde opendeurpolitiek van de regering, al deed die regering er alles aan om de joden buiten te houden, maar dat was ook toen al dweilen met de kraan open. Want enerzijds heeft wie op de vlucht is een moeilijk te stuiten wil, en anderzijds blijft er ondanks alle inspanningen altijd een kleine groep van eeuwig verongelijkten (antisemieten, moslimhaters, Slavenverdrijvers) die de grotere groep aansteken.
De situatie is anders nu - er is de val van de Muur en het letterlijk grensverleggende Schengen-akkoord, er zijn migranten én asielzoekers én malafide Oostblokbendes die voor een verruwing van de criminele zeden zorgen middels afrekeningen, home-jackings, ramkraken of chantage, er bestaan televisies en reclamefolders en grote vliegtuigen en mensensmokkelaars, er is geen economische crisis - maar de parallellen zijn te groot om niet te kunnen gewagen van een gebrek aan historisch bewustzijn. Zoals de joden toen, vormen de allochtonen (lees: onbemiddelde, meestal wat bruiner getinte en donkerharige niet- of rand-Europeanen) nu het mikpunt van een groeiende intolerantie. Gemakshalve gooit extreem-rechts daarbij derdegeneratie Marokkanen, net gearriveerde Assyriërs, Zaïrese evolués, Boliviaanse panfluitspelers en Georgische maffiosi op één hoop, ervan uitgaand en goed wetend dat een dergelijk kluwen van vreemdelingen een machtig vijandbeeld oplevert voor het misnoegde kiezerskorps. Kwade vuurtjes stoken en blijvend oppoken volstaan dan om de rook te verspreiden waarop dat korps zit te wachten.
Alleen al om klaarheid te scheppen in de ontstane begripsverwarring zouden alle buitenlanders die hier een paar jaar wonen het recht moeten krijgen om, minstens op lokaal niveau, stem-
| |
| |
plichtig te worden. Het zou hen wat minder vijand maken en wat meer medeburger. Het zou hen bevrijden van wat Luc Huyse het ‘etiket van minderwaardigheid’ noemt, een etiket dat gehanteerd wordt bij de ‘opbouw van sociale afstand’. Het zou de kloof tussen de kampen wat minder diep kunnen maken. België mag zich dan wel niet blijven bezondigen aan openlijk racisme door een Noor die hier nauwelijks een jaar woont wél uit te nodigen om te stemmen en een Afrikaan die hier al dertig jaar woont, werkt en belasting betaalt dat recht te ontzeggen. Het is geen toeval dat deze feitelijke situatie een afspiegeling is van de visie van het Vlaams Blok op het asielbeleid: Europeanen wel, niet-Europeanen niet.
Er is nog een belangrijker, dwingender reden om de gemeentelijke stemplicht voor alle buitenlandse medeburgers in te voeren. Het gaat niet op dat in bepaalde straten, wijken, stadsgedeelten de helft van de bewoners geen stem krijgt in het politieke debat over hun straat, wijk of stadsdeel. Hen blijvend uitsluiten van een zeg als kiezer kan niet anders begrepen worden dan als een vorm van discriminatie. Bovendien ruikt het naar onbehoorlijk bestuur, want het is alsof je de helft van de aandeelhouders de toegang tot de algemene vergadering ontzegt. Wie een aandeel koopt en mee investeert in de onderneming, heeft recht van spreken. Wie belastingen betaalt en mee investeert in de omgeving waar hij woont, heeft het recht om politiek gehoord te worden.
Stemplicht voor buitenlandse medeburgers mag je niet om opportunistische redenen weigeren (angst voor Franstalig succes in Brussel) of net wel toekennen (angst voor Vlaams-Bloksucces in Vlaanderen). Je verleent bewoners een politieke stem omdat de democratie dat vraagt. Verkiezingen dienen om te checken of het gevoerde beleid de goedkeuring wegdraagt van de bevolking en om aan te duiden welke mensen het beleid voeren mogen. Wanneer je stelselmatig een grote groep bewoners uitsluit
| |
| |
van verkiezingen, krijg je een vertekend beeld van wat werkelijk leeft. Je loopt het risico dat problemen uitvergroot worden, dat pijnpunten niet de aandacht krijgen die ze verdienen of dat voor de hand liggende oplossingen niet gevonden worden. Je loopt zelfs het risico dat hele wijken politiek verwaarloosd en uiteindelijk kapotgemaakt worden, omdat daar toch geen stemmen te rapen vallen.
Ook de stemhebbende bewoners van die wijken worden daar uiteindelijk het slachtoffer van. Ontwaarding van huizen, nachtelijke geluidsoverlast, sluikstorten, gevaarlijk rijgedrag, diefstal en machtsspelletjes op straat: in sommige buurten waar ver uiteenlopende culturele werelden elkaar treffen zijn dat geen ingebeelde kwalen. De autochtone bewoners leven er onder druk en grijpen bij gebrek aan een luisterend oor naar extreme middelen, want ook maatschappelijke achterstelling kan tot een negatieve kijk op vreemden leiden (hierbij dient opgemerkt dat de verloedering van bepaalde stadswijken al ingezet was vóór de eerste migrant er zich kwam vestigen; in sommige gevallen vrijwaarden de migranten goedkoop geworden en door de overheid in de steek gelaten stadsdelen zelfs van de algehele sociale én architecturale instorting). Het niet zover laten komen is de boodschap. Daarom moeten zoveel mogelijk bewoners politiek betrokken worden, en eigenlijk nergens anders om.
Daarom moeten we ook goed de gevolgen van een eventuele afschaffing van de stemplicht inschatten. Wie werkelijk wil achterhalen wat leeft, wie een betrouwbare politieke barometer zoekt, wie bepaalde lagen van de bevolking niet wil onderwaarderen, sleutelt niet aan de kiesplicht. Die zorgt er daarentegen voor dat zoveel mogelijk inwoners in het stemhok passeren. Die verlaagt de leeftijd tot pakweg twaalf jaar. Die verplicht tenminste alle volwassen burgers om hun zeg te komen doen. De ongeïnteresseerde kiezer kan nog altijd blanco stemmen. En wie nog geen twaalf is, moet misschien automatisch als een
| |
| |
anderssoortige blanco-stemmer meegeteld worden. Het is dan kwestie om ook deze stemmen politiek te vertalen in bijvoorbeeld lege zetels. Zo krijgt zelfs wie afhaakt of noodgedwongen afwezig blijft toch nog een stem. En zo kijken de democratische partijen tegen een minder destructieve oppositie aan, of tegen een foertstem die er werkelijk een is en het verdient teruggewonnen te worden. Zo houden ze uiteindelijk allicht rekening met de wil van meer Vlamingen.
Politiek werkt dat moeilijker, maar wie heeft gezegd dat politiek gemakkelijk is? Wie de gemakkelijke weg kiest en komaf wil maken met de onmondigen, neemt vrede met een president die amper een zesde van de inwoners achter zich weet, zoals in Amerika in de jaren tachtig. Wie een meer representatief en realistischer beeld wil van de verzuchtingen des volks, moet er zorg voor dragen dat de legitimatie van de macht verfijnder afgetekend wordt. Lege zetels dus, en opkomstplicht voor álle burgers, voor - het is maar een denkpiste - alle burgers die twaalf jaar in het land wonen, Belg of geen Belg, kind of volwassene.
Maar Vlaanderen lijkt, alweer, bereid om in dit soort zaken risico's te lopen. Het Vlaanderen dat op economisch gebied de mond vol heeft van human resources, strategische partnerships en andere newspeak uit de managementschool, maar op politiek gebied nog de basisbeginselen van een goed functionerende democratie ontdekken moet. Misschien helpt het volgende als incentive: in de drie West-Europese landen waar extreemrechtse partijen nadrukkelijk aanwezig zijn en politiek scoren worden migranten niet opgeroepen om te stemmen, in de andere wel.
Omwille van de democratie moet de ‘vreemdeling’, net als het ‘eigen volk’, politiek zo intens mogelijk ingeschakeld worden in het uitstippelen van te bewandelen paden. Wie het omgekeerde nastreeft, is een paternalist. Wie burgerschap en nationaliteit aan elkaar blijft koppelen, bestendigt bovendien niet
| |
| |
alleen het verschil en het wantrouwen tussen echte Belgen en allochtonen, maar creëert ook een nieuw onderscheid tussen ‘goede’ en ‘slechte’ vreemdelingen, tussen zij die Belg willen worden en zij die dat niet willen. De volgende groep van tweederangsinwoners is dan in de maak.
Tegelijk en daarbovenop moet het sluimerend racisme in Vlaanderen actief bestreden worden via gerechtelijke weg. Racisme moet verboden worden en dat verbod dient vervolgens ook nageleefd, zowel door individuen als door bedrijven, verenigingen of partijen. Wie stellingen onderschrijft die ingaan tegen de principes van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wie vreemdelingenhaat als hoeksteen van de maatschappij ziet en daarnaar handelt, wie de ongelijkwaardigheid van mensen preekt, ook al is het impliciet, wie vijandbeelden creëert ten koste van specifieke volksgroepen of (sub)culturen, wie deze groepen discrimineert, beledigt of fysiek te lijf gaat, moet teruggefloten worden met een sluitende wetgeving op het racisme.
Politieke partijen die zich aan bovenstaande racistische vergrijpen bezondigen moeten binnen een democratie veroordeeld en uiteindelijk wellicht verboden worden, ook wanneer ze monsterscores behalen. Zeker moet uitgesloten worden dat ze tot in de verste uithoeken kunnen doorgroeien mede dankzij overheidsgeld. De media en de politieke collega's mogen dergelijke partijen niet banaliseren door ze als andere partijen te behandelen. Politici mogen er ten slotte niet voor terugdeinzen om toe te geven dat een proces tegen een extreem-rechtse partij een politiek proces is, want in het belang van de hele samenleving, ook al maakt dit die partij tot een martelaar. Angst voor haar kiezers mag niet het motief zijn om een partij te ontzien. De perfiditeit van het racistische gedachtegoed én van de gehanteerde strategieën moeten blijvend aan de kaak gesteld worden. Wie daar anders over denkt, werkt passief racisme in de hand.
| |
| |
Racisme moet overigens niet alleen om morele maar ook om praktische redenen bestreden worden, want het bemoeilijkt het oplossen van de werkelijke problemen op twee manieren. Het creëert een negatieve stemming, die de kans op slagen verkleint. Racisme is als een akker vol zware metalen: de hoop op een voldragen oogst is er miniem. De racistische houding verzwaart het debat op oneigenlijke wijze. Tegelijk verengt het een veelheid aan knelpunten en lastigheden tot dat ene agressieve gezicht, tot die ene simplificerende uitlaatklep, tot dat al te eenvoudige antwoord op een amalgaam aan frustraties.
Het racistische denken is ongetwijfeld de ultieme vorm van slordig denken, waaruit niets anders dan een vervalst en onvruchtbaar debat kan komen. Als het al tot een debat komt en bij een debat blijft. Want de actief-racistische Vlaming vindt dat de vreemdeling vreemd kijkt, slaat hem daarom in elkaar en roept dat de straten onveilig geworden zijn. En de passief-racistische Vlaming, die zwijgt bij het zien van dit alles... |
|