| |
| |
| |
[2]
De gemiddeldste aller Vlamingen, de Antwerpenaar dus, heeft zich op 8 oktober 2000 massaal tot het Vlaams Blok gewend. Een op drie kiezers schaarde zich achter de partij. Twee derde van de Antwerpenaren deed dat niet en dat betekent toch nog altijd een paar honderdduizend mensen die het voorlopig niet laten afweten. Zij moeten de handen uit de mouwen steken en de nek uit de kraag, want er is werk aan de winkel. Veel werk.
Daags na de verkiezingen begonnen de door hen verkozenen aan de coalitiebesprekingen. Het was een verjongde, vernieuwde, goed opgeleide en dynamiek uitstralende ploeg die aantrad, wat ook beweerd moge worden door diegenen die om een tabula rasa schreeuwen en niet langer oude gezichten gedogen. Zij roepen slechts mee met het Blok en schijnen niet te beseffen dat vernieuwing in zekere zin ook ervaring impliceert en eerbied voor wie zich jarenlang inzette. Zij vergalopperen zich als ze denken dat ineens álle beleefdheid misplaatst is.
Na vier dagen besprekingen richtten de verschillende partijen aparte werkgroepen op rond veiligheid en mobiliteit. Het getuigde van intelligentie om die twee pispalen van de Antwerpenaar te isoleren van de andere, minder gevoelige agendapunten. Want het zijn niet alleen heikele punten voor de inwoners, maar ook, en niet onverwacht, voor de betrokken politici, die soms met getrokken messen tegenover elkaar staan als de woorden nog maar vallen. Uitpraten dus vóór de mandaten verdeeld worden en het gezamenlijke project voorgesteld wordt.
Tegelijk is het gevaarlijk en op termijn misschien zelfs fout om die twee voor heel Vlaanderen symbolisch geladen dossiers (naast vuilnis op openbaar domein en de toestroom van asiel- | |
| |
zoekers) uit elkaar te halen, want uiteindelijk zijn ze onontwarbaar met elkaar en met nog zoveel andere terreinen en dus departementen verweven. Als we consequent en realistisch en zindelijk willen denken, als we het virtuele Charter van de Mensenplichten willen respecteren, moeten we durven doordenken over de grotere maatschappelijke context waarin mobiliteit en veiligheid voor onvrede zorgen bij zoveel Vlamingen. Zoveel Vlamingen ja, want ook in Hasselt, Gent, Leuven of Kortrijk waren deze aandachtspunten de inzet van de verkiezingen, en ook buiten de grote steden vormen uiteenlopende visies over files en ringwegen en de heraanleg van straten en veiligheidspatrouilles en volkswachten en leegstand van winkelpanden splijtzwammen binnen gemeenschappen.
Misschien moeten we hier een kleine denkoefening maken, vanuit het oogpunt van de werkgroep mobiliteit bijvoorbeeld, om te illustreren over welk soort gevaren en fouten het dan wel kan gaan. Want zolang we onze gezamenlijke angstreflexen en nepredeneringen niet blootleggen of ons collectief gebrek aan burgerzin en inlevingsvermogen niet onder ogen zien, zullen we onszelf steeds massaler en telkens weer tot onze eigen stomme verbazing in de armen van het Vlaams Blok drijven. We hebben ons lot in eigen handen, maar vooraleer we anders en vernieuwend kunnen handelen, moeten we anders en vernieuwd denken.
De mobiliteit van de ene mens betekent vaak de immobiliteit van de andere. Zo moeten bij een verhoogd ozongehalte kinderen en bejaarden binnen blijven, uitgerekend de twee bevolkings-groepen die zelf niet met de auto rijden en die niet rechtstreeks of niet voltallig in het stemhok vertegenwoordigd zijn. Ook zij hebben rechten, denkt eenieder, maar dat veiligheid hier ook gezondheid kan betekenen, daarover zijn de violen verre van gelijkgestemd. Veiligheid, dat is niet in elkaar geslagen worden en dieven buiten houden en kinderen een zebrapad geven voor
| |
| |
hun school. Veiligheid, dat is de fysieke integriteit bewaren. Vreemdelingen belagen onze vrouwen en dus moeten ze buiten, horen we in de straten. Maar wat doen we dan met al die buitensteedse perceelbewoners die hun auto liefst nog in de winkels van de binnenstad willen parkeren? Met taxichauffeurs die minutenlang de motor laten ronken, wachtend op klanten? Met de-Lijnbeheerders die verouderde en fel vervuilende bussen het verkeer in sturen? Zijn zij allen geen sluipmoordenaars? Waar moeten we met hen terecht? Niemand die zich openlijk de vraag stelt. In vijfentwintig jaar tijd verdubbelde het wagenpark en we rijden ook tweemaal zoveel. En dan? denkt de Vlaming, het ozongat ligt toch niet boven Vlaanderen?!
De aantasting van de gezondheid is een minder bedreigend gegeven in de Vlaamse hoofden, denk je dan. Doodslag, agressie, verwondingen: dat rijmt met onveiligheid. Maar ziekte, dat valt onder een ander departement. Dat is iets traags en iets van de toekomst. Dat zijn zorgen voor later. Als dat zo is, waarom stond heel België dan in rep en roer over een paar liter motorolie die in een partij kippenvoeding terechtkwam? Waarom voelde iedereen zich plots bedreigd door kippenvlees, ook al viel er geen enkele dode en was het risico op ziekte miniem? Waarom was er dan zoveel verontwaardiging? Antwoord: omdat de schuld bij een ander lag (en bovendien bij een Waal, in eerste instantie dan toch), omdat iemand gearresteerd en gestraft kon worden. Omdat nog niemand was doodgegaan van een paar weken zonder kippenvlees. Omdat de overheid in gebreke was gebleven... de overheid had het weer gedaan. Koppen zouden rollen en de beleidspartijen dienden afgestraft. En de groenen mochten een bank vooruit. Want het was genoeg geweest.
Nog nooit zagen we een vergelijkbare verontwaardiging bij de dagelijkse berichten over files en de onvermijdelijke (!) verkeersdoden, of bij wetenschappelijke bulletins over slachtoffers van luchtvervuiling. We verdringen het nog liever, want we we- | |
| |
ten dat we allemaal schuld dragen en dat straft zo moeilijk. We zijn collectief beschaamd omdat we te primitief zijn om bereikbaarheid en vrijheid van beweging op een veilige manier te verenigen met recht op leven en recht op gezondheid. En ook, en vooral: we kunnen de schuld voor die doden toch moeilijk ook nog eens in de schoenen van de overheid schuiven? Neen, laten we zwijgen, laten we veiligheid en mobiliteit maar in twee verschillende departementen (en twee werkgroepen) houden, en misschien moeten de groenen toch maar geen bank vooruit, want straks raken ze nog aan onze auto! Zo berusten we in ons lot. Vier verkeersdoden per dag, het is een tol die we willen betalen. Luchtvervuiling? Zelfs groene ministers wikken en wegen hun woorden om de Vlaming toch maar niet voor het hoofd te stoten.
Dat je jezelf traag aan het vergiftigen bent bij elke stap, bij elke ademtocht, bij elke hap: het is een nauwelijks te torsen besef, een te zware last eigenlijk voor eenvoudige stervelingen die net als alle anderen gewoon van het leven willen genieten. Fijne stofdeeltjes en roet trakteren onze kinderen op allergieën en chronische bronchitis. Benzeen en dioxines verwekken kanker. Lood en cadmium beschadigen de hersenen. Nog andere stoffen ontregelen onze hormonen, onze geslachtsontwikkeling, zelfs ons genetisch materiaal. Dát is het ware gezicht van de onveiligheid, een gezicht zo lelijk dat we vol afgrijzen het hoofd afwenden en onze aandacht richten op een faire tegenstander, op een concreet aanwijsbare en onmiddellijk te bevechten vijand zeg maar, die geïsoleerd, geverbaliseerd en desnoods ingerekend kan worden.
De vervuiling is een laffe opponent, want ze zegt dat wijzelf de vijand zijn. Onze auto, ons dagelijks warm bad, onze goedkope biefstuk, onze kiwi's het ganse jaar door: het moet allemaal wat minder, zegt ze. Dat de anderen dan maar eerst inleveren, antwoordt de Vlaming hierop. Er is dan wel het ongemakkelijke
| |
| |
besef dat we de pedalen verliezen, dat het milieu het niet haalt tegen de vrije markt, dat we anders moeten gaan leven. Er is verontrusting. Maar van zoveel tegenslag wordt de gemiddelde Vlaming bizar genoeg niet meteen opstandig maar veeleer moedeloos. Burgerlijke ongehoorzaamheid? Als de Vlaming al in woede ontsteekt, gaat het om winkelwoede of agressief rijgedrag, of een driftig gebaar in het stemhok. Neen, hem zullen ze niet liggen hebben: hij zal niet de dorpsidioot zijn die de eerste stap zet. Fuck you, zegt de Vlaming, want hij kent zijn talen.
Ook apocalypsen gaan mee met hun tijd. Het moderne catastrofedenken kent niet langer onheilsprofetieën van buitenaf. De nieuwsoortige ondergang komt van binnenin. Hij stoelt op een collectieve wil tot onmacht, op een gezamenlijke onwil, op een gebrek aan karakter, op te weinig beheersing en uiteindelijk te veel onverschilligheid. Het is moeilijk zichzelf begrenzingen op te leggen.
Gemakkelijk is het inderdaad niet, maar daarom is er de politiek. Precies om dit soort collectieve problemen op te lossen - problemen die beheersing en kanalisering van het individuele gedrag vragen ten bate van de groep - zijn er al sinds mensenheugnis stamhoofden, koningen, verlichte despoten en overheden in velerlei gedaanten. Het is aan hen om vicieuze cirkels te doorbreken, om meer te doen dan symptomen te bestrijden, om problemen te voorzien en preventief op te treden, om erover te waken dat we niet met vuur spelen. Om regels op te leggen.
Levensbedreigende planetaire vervuiling? Een individu staat hiertegenover zo machteloos dat hij er uit pure frustratie vaak nog een schepje bovenop doet. Daarom moeten de overheden de eerste stap zetten. Pas wanneer iedereen gelijk is voor de wet, pas wanneer het klassieke energieverbruik drastisch aan banden gelegd en zelfs ontmoedigd wordt door fiscale ingrepen, inspectierondes en boetes, zal de burger zich schikken en datgene doen waarvan hij al lang beseft dat het noodzakelijk is. Als
| |
| |
de overheden dan ook nog eens massaal investeren in onderzoek naar hernieuwbare energie, zal het helemaal goed zijn.
Maar wat zien we? We zien weinig. We zien niets, eigenlijk.
De overheid als aangewezen dwanghouder (een andere is er niet) verroert geen vin. Ze blijft hoogstens achter de feiten aanhollen. Zij alleen heeft de autoriteit en de instrumenten om druk uit te oefenen, om vraag en aanbod te regelen, om gedragsveranderingen op te leggen. Maar het enige wat ze oplegt is onverschilligheid, want de resultaten van individuele inspanningen en industriële investeringen in milieuvriendelijke technologie - de Antwerpse haven stoot op zeven jaar tijd de helft minder schadelijke stoffen uit, ondanks een flinke productiestijging - wordt tenietgedaan door het verkeer, door auto's en vrachtwagens, door ons aller mobiliteit. Het zijn berichten die niemand graag leest in zijn ochtendkrant. En toch blijft alles bij het oude.
Opdat de burger niet tegen windmolens zou moeten vechten, dient van overheidswege voluit voor windmolens gestreden. Zo eenvoudig is het wat het milieu en onze gezondheid betreft. Maar de overheid wordt gegijzeld door de electorale logica die zegt dat iets wel doen maar het niet willen nóg erger is dan iets wel willen maar het niet doen. De overheid weet niet precies wat de individuele burger wil, maar wel wat economische drukkingsgroepen verlangen. Vertegenwoordigers van universiteiten, vormingscentra, hospitalen en milieuverenigingen zijn bij deze helaas geen volwaardige gesprekspartners. Pech voor het milieu en de volksgezondheid, pech voor de mobiliteit, pech ook voor onze veiligheid.
De burger gunt de politici ogenschijnlijk te weinig manoeuvreerruimte en de politici willen geen risico's nemen. Het begrip risico wordt hier dan op geheel eigenzinnige, kortzichtige en niet van risico's gespeende wijze gedefinieerd. De Vlaamse overheid ontpopt zich tot de kampioen van ludieke infocam- | |
| |
pagnes en affiches-met-een-knipoog. De Vlaamse overheid is bezorgd om haar burgers en herinnert de burgers daar voortdurend aan. De Vlaamse overheid is vooral bezorgd om zichzelf, staat op metershoge panelen te lezen langs de volgeslibde autowegen.
Sensibiliserende knipogen volstaan niet voor kinderen met ijzertekort die, ingevolge nieuwe gewassen en nieuwe voedingsgewoonten, gemakkelijker lood opnemen. Een op de tien Britse kinderen heeft nu al zoveel lood in het bloed dat hun hersenen aangetast kunnen worden. Het zal bij ons wel niet anders zijn. Lood dat de intelligentie aantast: het is een weinig geruststellende gedachte in een Vlaanderen dat al vanzelf onzorgvuldig denkt en waar het water aan de lippen moet staan voor men doorheeft dat het peil gestegen is. Het is zelfs ronduit beangstigend in een land waar het altijd wachten is op een ramp vooraleer de overheid laksheid verweten wordt, in een escapistisch, vluchtmisdrijvend en zelfdestructief land waar naar verwerkte vleesbereidingen gegrepen wordt uit afkeer voor besmet vlees. In een land dat veeleer lui dan lekker is, zoals Johan Anthierens ons ooit voorhield.
Het zijn dergelijke stilzwijgende samenzweringen die Vlaanderen letterlijk en figuurlijk immobiel maken, én onveilig, én ongrijpbaar conservatiever en uiteindelijk extreem-rechts. Dat is des te vervelender voor politici die grote verbanden zien en omvattende antwoorden geven willen. Er bestaan immers welomschreven en efficiënte beleidsmaatregelen om het dodental en het aantal tot de aerosol veroordeelde jonge kinderen terug te dringen, weet bijvoorbeeld de milieubewuste schepen van mobiliteit die mede aan de fictieve Antwerpse onderhandelingstafel zit. Voor de vuist weg somt hij op: onmiddellijk verbod op diesel, rijbewijs vanaf pakweg vijfentwintig jaar, fysieke scheiding van gemotoriseerd vervoer en andere weggebruikers op
| |
| |
gewestelijke wegen, afdwingbare zones 30, tolheffing, invoering van elektronische snelheidsbegrenzers, woonwijken waar auto's in lussen en in één richting rijden, autoluwe steden, verplichting van dode-hoekspiegels, een benzineprijs die de reële milieukost weergeeft, koolstofbelasting, aanplanting van bomen op grote schaal, radicaal uitgebreid en verbeterd aanbod van openbaar vervoer, fiscale stimuli voor zachte weggebruikers, gefaseerde afbouw van het gebruik van fossiele brandstoffen, woningisolatie met een verbeterd rendement, windmolens, verhoogde investering in de ontwikkeling van bio-energie op basis van bijvoorbeeld houtvergassing, waterstofaandrijving, zwavelvrije kerosine of zonnecellen... We moeten de schepen onderbreken, want de lijst aan creatieve ingrepen is oneindig. Hij zit op een gedroomd departement, voegt hij er nog vlug aan toe, want in tegenstelling tot zijn collega's die de vluchtelingenstroom moeten indijken en de werkloosheid of de internationale fraude moeten bestrijden, kan hij daadwerkelijk en zichtbaar het verschil maken. Alleen beweegt er zo weinig en dat uitgerekend op zijn kabinet.
Ah, zucht hij, wie zich in deze tijden tot het groen bekent, krijgt al te gemakkelijk de rol van martelaar toebedeeld. Veel machthebbers en de meerderheid van de bevolking verwijten de groenen dat ze naar profeten luisteren die duurzaamheid prediken en postmaterialistische waarden aanhangen. Ze begrijpen hun argwaan niet tegenover de vrijheid van de markt en van de consument. Ze spuwen hen uit omdat ze een andere levensstijl voorstaan en omdat ze waarschuwen voor de ecologische apocalyps. Ze nagelen de brengers van het slechte nieuws aan de schandpaal en doen voort zoals ze bezig zijn. Maar misschien zijn de groenen wel een soort nieuwe christenen, bedenkt de schepen. Voorlopig vormen ze nog een kleine minderheid, want weinigen geloven in een ascetischer bestaan. Weinigen vragen om werkelijke kostprijzen voor verkeer en verbruik van
| |
| |
water of elektriciteit, ook al pleiten alle wetenschappelijke rapporten hiervoor.
De groenen als nieuwe christenen? onderbreekt een socialistische onderhandelaar van de werkgroep zijn collega. Er is inderdaad een grotere nood aan meer welzijn dan aan nog meer welvaart. Maar heeft de groene schepen de socialisten ooit iets anders horen beweren? Neen dus. De liberalen daarentegen, die zijn daar op zijn minst onduidelijk over, zoals de meerderheid van de Vlamingen dat is. Veiliger buurten, harmonie tussen werk en gezin, gezondere voeding, immateriële waarden: we willen het allemaal zo graag. Maar het blijft bij lippendienst en precies die inderdaad stilzwijgende samenzwering tegen een ware ommekeer maakt de liberalen slapend rijk. Iedereen wil het, maar weinigen zetten de stap. Iedereen verlangt ernaar, maar steeds minder leven we ernaar. Dat creëert ten slotte een bijna ondraaglijke nervositeit. Individueel worden we rijker, maar als gemeenschap verarmen we. Je weet wel: hoe meer de arbeider verdient, hoe minder socialistisch hij denkt. Die groeiende welvaart: dat is een ramp voor het socialisme en niet voor de groenen! De socialisten zijn de nieuwe martelaars, want met de welvaart neemt ook de behoefte toe om te houden wat we hebben en verdwijnt de strijd tegen sociale ongelijkheid uit het hoofd van de mensen.
Ho maar, komt een blauwe onderhandelaar tussen. Hoort hij dat allemaal goed? Zijn zíj onduidelijk? Zij vragen toch al jarenlang om meer blauw op straat, om een bedrijfsvriendelijker beleid, om een efficiëntere overheidsadministratie, om een daadkrachtiger aanpak van de verkeersproblemen? En gezonde voeding, wie kan daar nu tegen zijn? En nultolerantie, is dat niet duidelijk misschien? Nuloverlast, dat is pas mossel noch vis. Daar zitten de mensen niet op te wachten. Geen enkele liberaal wordt overigens slapend rijk. Liberalen zijn ambitieus en kloppen lange dagen. Dan mag je jezelf toch ook wel eens belonen?
| |
| |
Noem dat gerust consumptie, maar je gaat de liberalen toch niet verwijten dat iedereen rijker wordt? Neen, zíj zijn pas jarenlang de martelaars geweest, omdat andere partijen de mensen probeerden aan te praten dat liberalen egoïsten waren. Zwaaien met rapporten lijkt hem dan net iets te gemakkelijk. Hij kan zijn collega's zó een rapport bezorgen waaruit blijkt dat consumptie precies tot duurzaamheid leidt. Mensen willen geen rapporten, ze willen werk. Je moet ze niet betuttelen en onder rapporten bedelven. Weg met al die zwaaiende vingers. Mensen kunnen heus wel voor zichzelf beslissen. Dat zal de groene schepen toch niet ontkennen? Of heeft zijn immer rumoerige en altijd kritische achterban plots geen recht van spreken misschien?
Jawel, euh neen, euh natuurlijk ontkent hij dat niet, stamelt de schepen van mobiliteit.
Het is toch maar hoe je het bekijkt. Want - om het gesprek binnen de werkgroep maar opnieuw richting het vooropgestelde thema te sturen - is er niet een nóg grotere context die het vooral fysieke welzijn overstijgt? Heeft de auto niet fundamenteel het uitzicht van onze steden en de ervaring van onze buitenruimte gewijzigd? Louter door zijn volume heeft hij het grootste deel van het openbaar domein ingepalmd, of hij nu rijdt of stilstaat. Een moeder moet de kinderwagen handig laveren op de veel te smalle voetpaden. Een autobestuurder rijdt maar raak. Dat is historisch gegroeid, maar wordt het geen tijd dat we wat terugschroeven? Wie nu straat zegt, zegt auto. Kinderen spelen er niet meer, buren zitten niet langer buiten. Wie een straatfeest organiseren wil, moet hemel en aarde verzetten om de weg verkeersvrij te houden. Wie nu auto zegt, zegt ook zaterdagse uitstapjes naar verre winkelcentra en zondagse ritten naar afgelegen wonende vrienden. De auto brengt voordelen met zich mee, onomstotelijk en onweerlegbaar. Maar de
| |
| |
verstandhouding tussen bewoners van eenzelfde straat en wijk verschrompelt wel naarmate de weekendfiles groeien.
Met de auto kwam ook een grotere fysieke anonimiteit op straat, en met die anonimiteit bepaalde vormen van afwijkend gedrag en zelfs criminaliteit. Het is moeilijk communiceren vanuit een metalen doos. Een opgestoken middelvinger, een foertgebaar, een duw op de claxon, en dan zijn we zowat uitgepraat. Oogcontact? Verfijnde lichaamstaal? Sociale controle? Vergeet het maar.
In de beslotenheid van zijn auto heeft de Vlaming zijn ware stek gevonden. Nog meer dan zijn huis is de auto zijn kasteel. Hij kan er zich verstoppen en toch luidkeels schreeuwen, zoals in het stemhok. Hij is niet langer introvert, geremd en angstig. Weg zijn de gevoelens van minderwaardigheid. Weg is alle frustratie. Hij kan vals meezingen met de radio, hij kan in zijn neus pulken en hoeft bij niemand verantwoording af te leggen. Meer zelfs: hij hoeft helemaal zijn mond niet open te doen, behalve dan om smakkend te eten en naar zijn lief te gsm'en. Telefoonverbod in de auto, dat is voor losers, denkt de gemiddelde Vlaming. En richtingaanwijzers, dat is voor apen. En aangepaste snelheden, dat is iets voor voetgangers, en hij geeft er nog een lap op. Met elke druk op het gaspedaal groeit zijn zelfbeeld, met elke kilometer de bevrijding. Niemand kan hem nog negeren en hij kan iedereen negeren. Daarom en daarom vooral is de auto de Vlaming zo dierbaar.
In meer dan één opzicht is die auto een dodelijke machine in handen van een gesloten en chagrijnig volk als de Vlamingen. Het is geen toeval dat wij in het buitenland bekend staan als wilde, slechte chauffeurs. Ik rijd sportief! verdedigt de Vlaming zich nog zwakjes en onhandig wanneer hij de beschutting van zijn auto verlaten heeft, maar het is slechts het zoveelste bewijs van zijn gebrek aan inlevingsvermogen. Neen, dan nog liever de stilte aan het bushok. Die kan tenminste nog doorbroken worden.
| |
| |
Veiligheid en mobiliteit. Voor de enen gaat dat over de auto die kinderen bedreigt, voor de anderen gaat het over dieven die de auto bedreigen. Voor sommigen is de leefbaarheid van een binnenstad primordiaal, voor anderen de bereikbaarheid van handelszaken. Democratische politici moeten de belangen van beide groepen in één werkbaar geheel verenigen. Ze moeten daarvoor eerst het volledige terrein in kaart brengen, met alle denkbare vertakkingen naar andere bevoegdheden en alle mogelijke gevolgen voor de economische rentabiliteit, voor de gezondheid, voor het milieu, voor de stedenbouw, voor het imago van een stad zelfs. Ze moeten definities geven van vrijheid en van vrijheden die men zich permitteren kan. Ze moeten zich bezinnen over de relatie tussen welzijn en welvaart, en over de daarbij horende juiste verhoudingen tussen rechten en plichten. Ze moeten prioriteiten vooropstellen en het budget in de gaten houden en ten slotte knopen doorhakken om tot een vernieuwend en coherent plan te komen.
Het is dus allemaal niet zo simpel als extremistische politici weleens durven stellen. Echte politiek is een werk van lange adem en van brede context. Wie werkelijk vooruitgang boeken wil, moet subtiliteiten begrijpen en inlevingsvermogen hebben. Hij moet schotten ophalen tussen verschillende hokjes, tussen departementen onderling en tussen partijen en, moeilijkst van al nog, tussen uiteenlopende maatschappelijke thema's.
Hij moet inderdaad misschien twee werkgroepen oprichten als dossiers een hoge symbolische waarde krijgen, maar uiteindelijk mag hij niet nalaten de conclusies van beide groepen op elkaar af te stemmen. Anders zal hij in het ijle blijven werken en hopeloos verloren lopen in de moderne wereld. Net zo verloren als de mandatarissen van het Vlaams Blok trouwens. Wat hen dan nog slechts van elkaar onderscheidt, is de vlag waaronder ze zich aan de kiezer aanbieden en aangezien de kiezer meestal
| |
| |
voor het origineel kiest, wordt het Blok en niemand anders slapend rijk.
Want niemand kent beter de ziel van de underdog, van de schlemiel, van de zichzelf zo slecht kennende en daarom blijvend verloren lopende Vlaming, als de strategen van het Vlaams Blok. Niemand voelt zo feilloos aan dat de gemiddelde Vlaming in de dode hoek verkeert. Geen enkele partij beseft zo goed dat het Blok en die Vlaming voor elkaar gemaakt zijn. De democratische politicus die niet fundamenteel en radicaal anders denkt en handelt dan deze Vlaming, is er dus aan voor de moeite, want een werkelijk alternatief ziet deze kiezer dan niet.
Het alternatief is er nochtans. Alleen wordt het zenuwachtig weggelachen door de Vlaming die beroete gevels, olieglad asfalt en futloze bomen als deel van het landschap is gaan beschouwen, maar zich intussen wel vrolijk maakt om de middeleeuwer die het afval door deuren en vensters kieperde. Het alternatief is fundamenteel, radicaal anders en wordt momenteel het duidelijkst beleden door de groene politici.
Groene politici: voor velen klinkt dat als een contradictio in terminis en zelfs politieke collega's merken soms schamper op dat Agalev toch maar een themapartij is, een partij met slechts één onderwerp: het milieu. Om intellectueel helemáál oneerlijk te zijn wordt dan meestal ook nog vlug het Vlaams Blok vermeld. Maar dat Agalev of het Vlaams Blok themapartijen zouden zijn, is een misverstand gebaseerd op malicieuze verzinsels van anciens over neofieten. Met wat kwade wil kan gemakkelijk hetzelfde beweerd worden over de traditionele partijen.
Agalev en het Blok zijn juist partijen met een breed levensfilosofisch draagvlak en met een programma dat minstens een even groot terrein bestrijkt als dat van de al langer bestaande partijen, ook al blijven delen van dat programma voorlopig minder uitgewerkt. Hun electoraal potentieel is in deze tijden
| |
| |
wellicht zelfs groter dan dat van de liberalen, de socialisten of de christen-democraten, want terwijl die zich al geruime tijd aan het heruitvinden, herpositioneren en inhoudelijk differentiëren zijn via marketing- en verruimingsoperaties, kunnen Agalev en het Blok gewoon en voluit en dit al twintig jaar lang hun eigen gang blijven gaan. Zij zijn het origineel waarover de kiezer het heeft als andere partijen gaan kopiëren. Zij bepalen en bespelen de verkiezingsthema's. Zij wegen op de beleidsagenda, al plukken ze zelden de vruchten van hun inspanningen - Agalev niet in de electorale zin, het Blok niet qua beleidsdeelname.
De natte vinger zegt dat de twee ‘themapartijen’ zelfs de assen zullen vormen waarrond het politieke landschap zich zal herverkavelen, want de grondthema's van de (nabije) toekomst passen slecht in verouderde denkkaders en worden lauw bejegend door de traditionele partijen. Of Agalev en het Blok binnen deze assen als partijen zullen overleven is twijfelachtig, maar rond hun opvattingen zal het wel grotendeels draaien.
De ‘groene’ as kunnen we als ecofilosofisch omschrijven. Ze overstijgt het liberale, socialistische en christen-democratische denken. Ze gaat in eerste instantie voorbij het oude machtsdenken en belangt alle mensen aan, ook degenen die ogenschijnlijk geen baat hebben bij het verwezenlijken van het ecofilosofische programma. Dat is dan ook meteen de moeilijkheid van de groene politiek. Daarom ook wordt de groenen soms naïviteit of, erger nog, arrogantie verweten.
De ecofilosofie is niet naïef. Ze stoelt op een doortimmerd gedachtegoed dat een verandering in moraal en rationaliteit noodzakelijk acht voor er werkelijke veranderingen mogelijk zijn in onze omgang met technologie, in ons economisch handelen, in onze leefpatronen, in ons denken over migratie, duurzaamheid, stedelijkheid, democratie enzovoort. De ecofilosofie beoogt het herstel van de band tussen de mens en zijn omge- | |
| |
ving. We moeten deel uitmaken van de kringloopcultuur van de natuur en niet eigenhandig een uitloopcultuur willen opleggen. We moeten de externe reserves minimaal gebruiken door de interne reserves maximaal te ontginnen. Het zijn dure termen en we zullen er nog een paar aanbreien. De ecofilosoof zet zich af tegen een afstandelijk, objectief, fragmentarisch, technologisch, ecologisch onbewust, politiek onverschillig en sociaal niet-geëngageerd wereldbeeld, waarin materiële vooruitgang beleden wordt zonder nadruk op individuele verantwoordelijkheden. De ecofilosoof is daarentegen betrokken, waardegericht, allesomvattend, humanistisch enzovoort, of hij doet toch tenminste een poging om dat allemaal te zijn.
Omdat vele gesprekspartners alleen economische argumenten begrijpen, hebben de groenen het wel eens over de kostprijs van een ontwricht ecosysteem. Schadeclaims uitbetalen na overstromingen of stormen, verzuurde bodems saneren, veestapels vernietigen, verwoestijnde gebieden herbebossen, dijken optrekken tegen het stijgende zeewater (zes procent van Nederland verdwijnt eronder), ziekteverlet of hospitaalopname van chronische zieken die het slachtoffer zijn van luchtverontreiniging (astma, bronchitis, sommige hart- en vaatziekten), stress en tijdverlies bij toenemende filevorming: de factuur zal niet bepaald lachwekkend zijn.
Maar het gaat natuurlijk om veel meer dan dat. Wie zijn omgang met het milieu economisch becijfert, handelt een beetje als degene die kunstuitingen vooral als glijmiddel beschouwt voor de nationale export of als een mogelijke opkrikker voor de lokale horeca. Het is meegenomen wanneer kunst handelscijfers in de positieve zin beïnvloedt, maar het is ook niet meer dan dat. Een gemeten hoeveelheid is niet echt het criterium om uitingen van kunst op hun waarde te schatten. Met milieu is het net hetzelfde. Kwantiteit is een interessante factor, maar het is de kwaliteit die sturen moet. (Waarbij kunst een zaak van een- | |
| |
lingen voor eenlingen is, terwijl het milieu net een zaak van iedereen voor iedereen is.)
En er is nog meer. Meer nog dan we zelfs maar vermoeden. Want waar het op staat, is het volgende. Het milieu als strijdthema is zo breed en cruciaal dat extreem-rechts ook hier uitbreiding zal zoeken en vinden. In zijn voortdurende zoektocht naar verbreding van de basis zal het Blok uiteindelijk oneigenlijk inbreken op het groene gedachtegoed, vanuit bijvoorbeeld de zuiverheidsgedachte van de natuur (zoals in de jaren dertig) of inspelend op, om maar iets te noemen, de vaststelling dat het verlangen naar dierenwelzijn toeneemt naarmate we ons minder verbonden voelen met de natuur.
Het Blok maakt gebruik van onze zwakke plekken en het milieu is daar een van. Het Blok rekent op ons inconsequent denken en onze zucht naar kortetermijnoplossingen. Het springt in het gat dat we zelf creëren, desnoods in het ozongat - niet om het te dichten maar om het nog groter te maken. Hoe groter het ozongat, hoe beter voor het Blok. Het is niet meer dan dat.
Het is doorzichtig en het is onafwendbaar. Hou u vast. |
|