| |
| |
| |
[1]
Al eens aan een bushokje in het buitenland gestaan? Je hoort er gesprekken. Er worden grappen verteld, meningen uitgewisseld en adviezen gegeven, en blijken van sympathie. Iemand heeft het over een andere buslijn die je ook naar het stadscentrum brengt. Een ander informeert naar de winkel waar een jonge vrouw haar jekker kocht. En een derde wachtende vertelt jou over die keer toen hij zelf in Vlaanderen was. Over hoe ook hij er ooit op een bus stond te wachten en over hoe ongemakkelijk stil de mensen er toch wel waren.
Als Vlaming begrijp je wat hij bedoelt. Je ziet meteen de bushalte en de mensen die er wachten. Ze zwijgen. Ze ontwijken blikken. Ze keren elkaar de rug toe. Ze kunnen er niet aan doen, denken ze van elkaar, want de volksaard is introvert en ja zelfs wat geremd. En overigens: je valt een mens niet lastig op straat, want zelf wil je ook wel met rust gelaten worden.
Wanneer dan plots iemand opmerkt dat de bus nogal op zich laat wachten, komen de tongen echter los en ineens staan daar zoveel meningen en adviezen en blijken van antipathie. Weg is het gebrek aan durf, het gebrek aan sociale vaardigheid. Weg is de diepe kloof tussen de wachtenden. Wat hen samenbracht, was - alweer tot opluchting van allen - de klacht.
Vlaanderen en het Vlaams Blok zijn voor elkaar gemaakt. Je moet al ver reizen om zoveel angstige mensen te vinden, mensen die zo bang zijn voor elkaar dat ze het verschil niet kennen tussen individualisme en gevoelens van minderwaardigheid, mensen die zichzelf zo vrezen dat ze voor alles wat fout loopt de schuld op een ander schuiven, en liefst nog op de overheid.
| |
| |
Mensen die zichzelf flatterend anarchisten noemen, maar dit vaak verwarren met luiheid, slordig denken of blindelings gedrag. Mensen die er keer op keer in slagen om, met een soort minachting bijna, verwijten in complimenten om te zetten, en omgekeerd. Mensen die van zere benen onverwoestbare prothesen maken. Mensen die zich laten gaan en gemakshalve passiviteit als een kwaliteit verpakken.
Mensen van goede wil soms, maar de wil is zwak.
Bijna nergens ter wereld vind je grotere balken in de ogen. Want wij Vlamingen koesteren het vreemde geloof dat je een klein beetje mag frauderen en iets te hard op de snelweg mag rijden en de asbak van de auto discreet op straat mag ledigen. Een klein beetje van dat alles en liefst niet door iedereen tegelijk, denkt de Vlaming, en het is maar voor de sport want de staat jennen, dat is toch niet zo erg. We zijn toch vrije mensen. En is de overheid er niet vooral om problemen op te lossen of om op te kankeren wanneer dat niet gebeurt? Of wanneer de bus maar niet komt, ook al staat die in de door ons allen veroorzaakte file? Neen, op veel sympathie hoeft de overheid niet te rekenen, en op medewerking nog minder.
Daarom zijn het Blok en Vlaanderen voor elkaar gemaakt, want wanneer de introverte en ja wat geremde en stille en eigengereide en sociaal onhandige en eigenlijk vereenzaamde gemiddelde Vlaming zich in het stemhokje terugtrekt, is dat om wraak te nemen. Hij trekt het gordijn dicht, zoals thuis bij het slapen gaan, en ontlaadt zich. Hij zegt foert en het Vlaams Blok zegt dank u.
Het was nochtans allemaal vrij onschuldig begonnen. Het Blok was nationalistisch en haalde wel wat stemmen, maar nog niet verontrustend veel, werd gedacht. Ook toen de partij openlijk racisme begon te prediken en daarop incasseerde, leek alles nog onder controle. Maar in economisch ongunstiger tijden
| |
| |
kwam daar plots het gesakker van de werkmens bij. En in de jaren negentig, toen de extreem-rechtse standpunten strategisch verpakt werden in rechts-burgerlijk papier (veiligheid, ethische waarden en, jawel, het gevecht tegen fraude en tegen vuilnis op straat), schaamden ook de middenklasse en de hogere burgerij zich steeds minder. Waar vroeger groezelig uitziende militanten nog de duisternis opzochten om hun pamfletten te bussen, kwamen ineens welgestelde koppels gezeten in hun living voor de camera getuigen waarom ze op het Blok zouden stemmen.
Op 8 oktober 2000 klonk het foert luider dan ooit en, erger nog, nu al weten we, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat het over drie en zes jaar nog oorverdovender zal klinken, want een psychologische grens is overschreden. De aanhang van het Vlaams Blok is immers zo groot geworden dat de restanten van schroom zienderogen zullen verdwijnen. In de plaats komt een niet te stuiten zelfverzekerdheid. Het wrokkend gelijk vindt bevestiging, de verongelijktheid krijgt een rand van fatsoen, de angst wordt gelegitimeerd, allemaal door de macht van het getal. Voor de meeste kiezers is de daadwerkelijke stap naar extreem-rechts bovendien zo groot, dat een ongeziene partijtrouw het gevolg is. Wie Vlaams Blok stemt, verwerft een identiteit. Hij voelt zich opgenomen in de groep kankeraars aan het bushokje.
Het is dan ook gevaarlijk om te veronderstellen dat het bij een volgende verkiezingsronde niet zo'n vaart zal lopen, want we hebben de ingeslagen weg tegen en er zullen altijd wel dingen foutlopen en het Blok zal niet laten om daarop te blijven wijzen. De dijkbreuk lijkt onvermijdelijk. Wat op 8 oktober in een stroomversnelling raakte, zal bij de eerstvolgende verkiezing in ons gezicht uiteenspatten. En dan zal het puin ruimen worden, want vooral dat leerde de voorbije eeuw ons: eenmaal aan de macht diept een extreme partij altijd weer haar intussen
| |
| |
door velen vergeten kernprogramma op, dat dan geleidelijk en onversneden uitgevoerd wordt, waarbij de sluiptocht naar een vermeende, nooit te vinden zuiverheid niet langer op democratische wijze gestopt kan worden, want dat is niet de wijze waarin een extreme beleidsvoerende partij gelooft. Geweld wordt dan de enige weg naar normaliteit.
En toch, en toch. Pessimisme is het laatste waartoe we ons mogen laten verleiden, willen we het ons gegunde waterkansje nog aangrijpen om het tij te keren. Wie negatief denkt, stemt in gedachten al Vlaams Blok en ook dat versterkt de lokroep van de partij. Niet aan toegeven dus, in weerwil van alles. Integendeel zelfs: laat niet de klacht ons bindend element worden, maar wel het compliment, het werkelijke en als dusdanig bedoelde compliment. Eenvoudig is dat niet want we zijn niet alleen een in zichzelf gekeerd en eigengereid en verongelijkt, maar ook - en wellicht daarom - een achterdochtig volk. Enthousiasme is niet onze sterkte en schouderklopjes geven is voor vleiers en janetten en Hollanders, denkt de Vlaming. De enige geloofwaardige kritiek is een negatieve kritiek, toch? Je hebt pas nagedacht over de dingen, als je er iets op aan te merken hebt. Je geeft pas een niet verkeerd te begrijpen signaal, als je negatief stemt. Dan pas dwing je respect af. Wie het tegendeel beweert, is flauw en misschien zelfs volksvreemd.
Het omgekeerde is waar. Flauw is dat onophoudelijke en in het wilde weg afgeven op onze bestuurders. Hen prijzen is wat we moeten doen, en dan vooral de burgemeesters en schepenen van grootsteden die de handschoen nog durven op te nemen! Hun moed en doorzettingsvermogen moeten we loven, omdat ze tegen het gekanker in alsnog aan een project vol doornen en distels werken willen. Belonen moeten we hen om wat ze al verwezenlijkt hebben en blij moeten we zijn omdat ze verder willen gaan. Want in alle Vlaamse grootsteden is de voorbije jaren
| |
| |
hard en meestal redelijk goed gewerkt, wat de stembusgang ook moge beweren.
Het ligt niet zozeer aan de bestuurders dat de kiezer heden ten dage zo massaal naar extreem-rechts neigt. Het moet aan de tijdgeest liggen, want was het bestuur pakweg dertig jaar geleden zoveel beter? Neen, driewerf neen. Het was de tijd van voorspraak, cliëntelisme, openlijke belangenvermenging, politieke benoemingen, dienstbetoon en vergaderingen achter gesloten deuren. Inspraak van de burger, gespreksavonden, meldingskaarten, ombudsdiensten, externe audits, hoorzittingen: vergeet het maar. Dat was allemaal nog verre toekomstmuziek. Maar het leven was wel eenvoudiger en de wereld minder complex en de bevolking minder divers. En daarom was er geen Vlaams Blok. Neen, wie nu om fatsoenlijker bestuur vraagt, heeft een selectief geheugen.
Bezingen moeten we dus de helden van het stadhuis die onze kastanjes uit het vuur halen. Jaar na jaar werken ze twaalf, veertien uur per dag, niet zelden tegen de klok, onderbetaald en tot klein verdriet van het eigen gezin en de vrienden. Voortdurend voelen ze de hete adem van eeuwig malcontenten voor wie het nooit genoeg zal zijn. Maar al te goed beseffen ze dat ze geen sluitend antwoord kunnen geven op velerlei problemen en dat het volk meer, veel meer verlangt dan een sanering van de schuld of een verbetering van de openbare dienstverlening of een verbreding van het culturele aanbod. Ze weten ook dat een verhoogde tewerkstelling of aparte busvakken of een schone stoep of zelfs een repressievere aanpak van de criminaliteit niet zal volstaan voor de van nature vrij conservatieve en angstige Vlaming, want steeds weer zal extreem-rechts nieuwe bronnen van ongenoegen aanboren. Geen enkel college is nog naïef. Alle leden zien de ijsberg op zich afkomen. Allen kennen ze de risico's en weten ze dat hun zwakheden honderden malen uitvergroot zullen worden ten nadele van hun kwaliteiten. Allen ontwaren ze nu al het fenomenale awoert waartegen ze zich te
| |
| |
pletter zullen rijden. Allen beseffen ze, beter dan wie ook, dat de beste stuurlui aan wal staan. Allen vrezen ze het genadeloze vergrootglas van de pers. En toch varen ze het zeegat uit, toch gaan ze er andermaal voor, toch willen en durven ze de handen vuil maken en weigeren ze om aan de zijlijn te blijven staan. Daarom verdienen deze idealisten, deze nuttige idioten, ons respect, onze steun en onze hulp.
Nog meer verdienen ze die wanneer ze krachten bundelen en zoeken naar wat hen verenigt. Teamgeest is wat een sportclub succesvol en een bedrijf slagkrachtig maakt. Solospelers en stokebrands worden op een zijspoor gezet, want zij zijn contraproductief. Waarom zou het anders zijn in de politiek? Een democratische politiek draait er toch om tegenstrijdige belangen met elkaar te verzoenen om zo alle burgers beter te dienen? Aandachtig luisteren naar argumenten van coalitiegenoten getuigt bijgevolg van groter politiek staatsmanschap dan hardnekkig vasthouden aan de verlangens van de eigen achterban. Wie altijd zelf scoren wil of andermans treffers claimt, verpest uiteindelijk de ploegsfeer. Wie zichzelf tot overwinnaar uitroept omdat hij een paar kiezers afsnoepte van een coalitiepartner, doet niet aan politiek maar aan opbod. Wie de eigen partij tot heerser en tot bepaler van de agenda uitroept terwijl het Vlaams Blok dubbel zoveel zetels haalt, zweeft op wolken. Ocharm de dwaas die zo in eigen doel trapt.
Natuurlijk is dit geen pleidooi voor een lijdzaam en beaat ondergaan van wat de verkozenen des volks met ons voorhebben. Geen blanco cheques in de politiek en gefundeerde kritiek is altíjd nuttig. Maar het omgekeerde is ook waar en precies daarom mogen we ons soms wat inschikkelijker opstellen tegenover bestuurders en kunnen we een enkele keer misschien spontaan dankbaarheid tonen om wat ze voor ons doen in de plaats van te klagen over wat ze niet doen. Gemakkelijk is dat niet, want ook in spontaneïteit blinkt de Vlaming niet uit.
| |
| |
En dan is er nóg een karaktertrek die de gemiddelde Vlaming bij dit alles niet echt vooruithelpt, namelijk het constant knagende gevoel dat hij minder bedeeld is dan de anderen. De andere kant van de heuvel, daar wil de Vlaming altijd zijn, daar worden de prijzen uitgedeeld, daar is het gras zoveel groener. We zijn gelukkig, jawel, maar die andere lijkt nóg gelukkiger en hoe komt dat dan wel, meneer, en is dat nog wel normaal? En hoelang zal ons geluk nog duren?
Wat meneer dan antwoordt, is dat we ongekend rijk zijn, schandelijk rijk bijna, zo rijk dat het saai wordt en beangstigend. Want nog nooit hadden zoveel Vlamingen het zo goed, nog nooit haalden verzekeringsbedrijven zulke hoge winstcijfers. En toch stemden ook nog nooit zoveel welvarende Vlamingen op het Vlaams Blok. Wie geld heeft voelt zich bedreigd, en hoe verwender hoe egoïstischer weten we over kinderen, en egoïsme leidt tot kortzichtig gedrag.
Maar dat daarom de meer dan gegoede en vaak hoger opgeleide klasse nu ook eigenbelang eerst stemt, is een opdoffer van formaat voor elke welmenende politicus. Want hoe kan hij hoge grondprijzen drukken, internationale dievenbendes stoppen, het fileprobleem oplossen en voor deftige rioleringen blijven zorgen, als de mensen steeds verder van elkaar willen wonen? En hoe moet hij de vreemdelingenkwestie en de werkloosheid en onveilige straten en verkrotting aanpakken in dorpen, voorsteden of stadswijken waar dit alles niet bestaat, behalve dan in de hoofden van mensen? Van welk hout moet hij nog pijlen snijden, wanneer die hoofden zo leeg geworden zijn dat het Vlaams Blok er om het even wat in kan proppen?
Want laten we wel wezen. Wij Vlamingen zijn inderdaad minder bedeeld, maar het tekort situeert zich zelden op het materiële vlak. Wat de Vlaming werkelijk lijkt te missen en ontberen moet is wijsheid en empathie en consequentie en historisch inzicht en misschien zelfs een bepaalde vorm van armoede. En
| |
| |
zelfkennis uiteraard, want anders zou hij dat allemaal voor zichzelf kunnen bedenken. Nu is hij onwetend, al weet hij ook dat meestal niet. Niet een verminderde welvaart leidt dus tot de extreem-rechtse stem, maar wel een verzameling van mentale tekorten. We noemen er zes. Eén per miljoen Vlamingen. Zes Vlaamse talenten, zeg maar, die elkaar fataal versterken. Zes onhebbelijkheden waar, toegegeven, geen enkel volk unieke aanspraak op kan maken, maar waarin Vlaanderen toch ruimschoots bedeeld is.
De gemiddelde Vlaming cultiveert het gebrek aan consequentie. Hij schreeuwt om belastingverlaging, maar o wee de overheid die geen geld vindt voor beter onderwijs of mooier straatmeubilair of een betaalbare gezondheidszorg of een gewaarborgd pensioen. Hij zwaait met vlaggetjes op het huwelijk van het prinsenpaar, maar stemt op een republikeinse partij. Hij keilt sigarettenpeuken in de goot, maar roept moord en brand wanneer hij een sluikstorter in zijn straat betrapt. Hij sakkert op elke vuilniskar die zijn auto ophoudt, maar wil wel tweemaal per week zijn afval op het trottoir mogen zetten. Hij is een mini-witteboordencrimineel die kruimeldieven achter slot en grendel wil. Hij is de halsstarrige baas die zijn hond altijd in andermans straat uitlaat (eigen voordeur laatst). Hij is de kamikaze-zot die honderdvijftig per uur rijdt en luidkeels om law and order roept. Hij is de mens die op grote, zware voet leeft, maar de hand waarmee hij stemt is benepen en lichtzinnig.
Nauw verwant hiermee is het gebrek aan inlevingsvermogen. Wie zich kan verplaatsen in de moeder die een fietsend kind verloor, zal niet langer de autofabrikant ophemelen wiens nieuwste model tweehonderd per uur haalt. Wie verbeelding heeft en medeleven kan tonen, zal beseffen dat vreemdelingen meestal niet uit vrije wil naar onze contreien afzakken. Hij zal misschien zelfs erkennen dat het vooral de durvers zijn die eigen land en
| |
| |
volk en de vertrouwde omgeving verlaten om een stap in het onbekende te zetten. Misschien zal hij hen daarom wat beter begrijpen en zelfs respecteren, want zelf zou hij dat allemaal nooit durven.
En misschien leidt dit alles wel tot een groter realiteitsbesef. Want zeg nu zelf: moeten we werkelijk geloven dat OCMW's massaal dure villa's huren om vluchtelingen te huizen, ook al zegt de buurvrouw dat? En is er inderdaad sprake van een misdaadgolf in het dorp wanneer twee inbraken er vier geworden zijn? En die vuiligheid op straat, is dat allemaal van vreemdelingen en drugsverslaafden? Ligt daar echt niets van onszelf tussen, ergens, al is het maar in Brussel, waar die gelukzakken geen afval moeten scheiden en geen dure vuilniszakken moeten kopen? Zijn wij niet allemaal kleine sluikstorters? En die onveiligheid waar iedereen het over heeft, is die werkelijk zo problematisch als wat we daarover zien en horen op de televisie? Moeten we niet wat vaker bladzijde twee van de lokale krant overslaan, waar moord en doodslag het wereldbeeld bepalen, waar een diarree van gerechtelijke drama's en politierazzia's ons doet geloven dat de wereld ook werkelijk zo in elkaar zit? Kunnen zij die geen voeling meer hebben met de werkelijkheid niet beter verzaken aan hun stemplicht, want hun geteleviseerde werkelijkheid, hun virtuele wereldbeeld heeft na de stembeurt wél rechtstreekse gevolgen voor hoe hun zo vredige dorp in de echte wereld bestuurd zal worden?
En zo komen we bij het gebrek aan rationaliteit. Want hoe omschrijf je anders de opmerking van een bejaarde Blokstemmer dat zijn partij niet extreem-rechts is want niet Duits? Of hoe verklaar je de massale winst van een partij die het vooral hebben moet van vermeende waarheden en slogans en schijnredeneringen? Het is dat de Vlaams-Blokstemmers niet geïnteresseerd zijn in de finesses van het zindelijk denken: het geloof moet volstaan, het all-in religieuze kader dat de partij aanreikt,
| |
| |
het Messiaanse programma dat alle problemen oplossen zal. Weinigen onder hen kennen trouwens het volledige programma van de partij waarvoor ze stemmen. Het is ook dat de niet-Vlaams-Blokstemmer deze pijnlijke aanfluiting van het gezond verstand gelaten over zich heen laat gaan, dat hij de dubbele tong van extreem-rechts geen duimbreed in de weg legt, dat hij geen maskers afrukt, niet terechtwijst, de discussie gewoon uit de weg gaat. Dit intellectueel luie Vlaanderen is op maat gesneden van het Vlaams Blok.
Dat het ook anders kan, bewijzen de zo vaak verfoeide Nederlanders, die erin slaagden extreem-rechts klein te houden door zichzelf voortdurend en onophoudelijk eraan te herinneren dat de kern van de onverdraagzamen toch maar een zootje ongeregeld is dat je het best geen te groot podium geeft. Weg met de misplaatste beleefdheid die extreem-rechts televisiezendtijd zou moeten gunnen, denken onze noorderburen, want de ratio heeft haar rechten en de ratio is nu eenmaal niet bestand tegen populisme en geruchten en mythen. Geen genade voor extreem-rechtse tafelspringers, denkt men daar, want dat zijn geen politici zoals de andere. Daarom is het in Nederland nog maar 1923 en in Vlaanderen al bijna 1932. Daarom en omdat rechtse scherpslijpers er geneutraliseerd worden binnen democratische partijen, zoals dat ook in Wallonië het geval is, waar de RTBf nooit spreektijd gunde aan extreem-rechts.
Misplaatste beleefdheid. In Vlaanderen is dat al te vaak synoniem voor gebrek aan durf. Waar ter wereld is de verering van de underdog groter en wie klopt ons in het kampioenschap kop-tussen-de-schouders-laten-zakken? In welk ander land kijkt men zo manifest de andere kant uit wanneer een medereiziger in de trein zijn voeten op de zitbank legt? Welk volk kiest zo blindelings partij voor wie verbaal aangevallen, ja beschuldigd wordt en welk volk identificeert zich zo gemakkelijk met de zondebok (zoals het Vlaams Blok dat dan noemt) als de schich- | |
| |
tig om zich heen kijkende Vlamingen die blij zijn dat de boodschappers van het slechte nieuws beschoten worden en gelukkig niet zijzelf. Waar anders ook wrokt men nog liever dan dat men elkaar aanspreekt op sociaal onwenselijk gedrag? En waar zijn de mensen nog zo bang dat ze een oplossing verwachten van een partij die uit knokploegen gegroeid is en onverdraagzaamheid als enig programmapunt heeft? Waar vind je overigens nog zoveel mensen die blijven hopen dat de overheid alles zal oplossen en dat ze zelf buiten schot zullen blijven?
Wat ons tot het laatste hier aan te halen Vlaamse talent brengt: het gebrek aan burgerzin. We leven in een tijd van rechten en verworvenheden. Iedereen is gelijk, iedereen heeft recht op zowat alles, van werk over een auto naar een gezonde woning. Zelden wordt nog de vraag gesteld: zal daar een engagement tegenover staan? Ontstaan er na de verworven rechten geen verplichtingen? Zo veel is tegenwoordig opeisbaar, maar zo weinig afdwingbaar. Iedereen vindt dat hij het recht heeft menswaardig te worden behandeld, maar als dit niet langer de plicht impliceert om anderen menswaardig te behandelen, ontstaat er een fatale uitholling van het begrip.
Politici moeten in dit verband ophouden te beweren dat de kiezer altijd gelijk heeft. Dat is een dooddoener geworden waar de hele bevolking zich achter verschuilt. Het is een vals klinkend mea culpa dat de angst van de kiezer legitimeert en die van de politicus definieert. Het is een huichelachtige leugen waar geen enkele politicus zelf in gelooft (zeg het dan ook niet). Het is een onfatsoenlijke marketingkreet gericht tot kiezers die zich in een mum van tijd klanten gaan wanen die steeds weer de boodschappentas mogen openhouden zonder ooit naar de rekening te moeten kijken. Het is de grootste antipolitieke slogan van de voorbije jaren, want als hij dan toch altijd gelijk heeft, zo vraagt de kiezer zich uiteindelijk af, waarom dan ook niet meteen maar alles eisen waar hij al zolang recht op heeft?
| |
| |
Het zadelt de overheid met alleen nog plichten op, en de kiezer heeft alleen nog rechten.
Misschien moet Vlaanderen voor zichzelf maar eens een Verklaring van de Mensenplichten schrijven om die van de Mensenrechten aan te vullen. In zo'n handvest moeten we het dan hebben over consequent gedrag, inlevingsvermogen, realiteitsbesef, zindelijk en redelijk denken, durf en burgerzin, maar ook over zelfrelativering en verfijnde humor en sociale intelligentie en flair en uitstraling en initiatief nemen en teamgeest en langetermijndenken en nog zoveel andere dingen waarin de gemiddelde Vlaming voorlopig niet bepaald uitblinkt. |
|