Het Ryper Liedtboecxken, inhoudende veel schriftuyrlijcke liedekens by verscheyden autheuren gemaeckt
(1636)–Jacob Claesz– AuteursrechtvrijNa de wyse: Helaes povre monde, tu es bien abuse Ofte: Hoevvel ick int affvveesen.O! Syon, waerde Vrouwe,
Myn Bruyd, liev', en besind',
Heft op, u hooft, uyt rouwe
| |
[pagina 391]
| |
Myn (u Bruyd'gom) bemind'
Beschouw't, en onder-vindt:
Hoe nu, den Mey tyt vreuchdigh
Den Winter overwindt:Ga naar margenoot+
Den Wynstock, al begindGa naar margenoot+
Te voe'n, zijn rancken Ieuchdigh.
Kom! siet de Tacxkens kleyne!Ga naar margenoot+
Der Palmen dicht ghewrocht,
Hier vloeyt 's levens Fonteyne,Ga naar margenoot+
Van Melck en Honich vocht;Ga naar margenoot+
Vriendinne wel bedocht,Ga naar margenoot+
Dese op't bedd' (der sonden)Ga naar margenoot+
Noch, oock daer buyten, mochtGa naar margenoot+
(Daer ghy mijn hebt ghesocht)
Maer hier worden ghevonden.Ga naar margenoot+
Den nacht is al verdweenen,Ga naar margenoot+
De Morgen-rood', komt uyt,
Den Winter, is oock heenen,Ga naar margenoot+
Den Hemel nu ontsluyt:
O! Syon lieve Bruydt!
Voor, 'tvlammich Sonne blaacken,
Verheuchd' Boom, Loff, en Kruyd,
De Vogh'len, vol gheluydt,Ga naar margenoot+
Al singhen, op de daacken.
En aen de klaare Vloeden,Ga naar margenoot+
De vruchtbaer Boomen staen,
Die hare Wilghen voeden,
En groenen door de Blaen,
Beminde! siet doch aen,
Hoe! door des Dauws besproeyenGa naar margenoot+
(Van Hermon aff ghegaen)
De Berghen, wyd' ontdaen,
In Syon overvloeyen.
Aen de groen, Olijff boomen,
En 'tlieflijck Ceed'ren-houd,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 392]
| |
Ga naar margenoot+Vruchten en spruytjes koomen,
Ga naar margenoot+In Lybanon dat woud,
Vriendinne doch aenschoud
Ga naar margenoot+Hoe! in den Hof myn kruyen:
(Met regen nat behoud)
Al druppen menichfoud
Door Noorden wind, en Zuyen.
Ga naar margenoot+V blydtschap is voor handen,
Ga naar margenoot+(V lyden dan ghele'en)
Ga naar margenoot+Als den Oogst in de landen,
Ga naar margenoot+Sal worden R Y P ghesne'en:
Ga naar margenoot+Al ree, de Dierkens kleen,
Ga naar margenoot+De locht schijnen te tergen,
Ga naar margenoot+De herten en de Reen,
Vast hupp'len onder een,
Van vreughden op de Bergen.
Ick ben den Mey verkoren,
Ga naar margenoot+(In't aenghename Iaer)
Ga naar margenoot+Mijn bladeren behooren,
Aen de Heydensche schaer,
Tot ghesontheyt van haer
O! Dochter Zyon (rijcke)
Komt (neemt u selven waer)
Ga naar margenoot+Onder myn Schaduw', daer
Ga naar margenoot+Is niemant myns gelijcke.
Ga naar margenoot+Komt, wilt u tot myn vlijen,
Blijft onder myn behoed:
Ick sal u wel bevryen,
Voor druck en teghen-spoet,
Ga naar margenoot+Mijn eenigh Duyfken goet,
Ga naar margenoot+Het sal den zwaren regen,
Ga naar margenoot+En d'heete Somer-gloet,
(Want dit u liefde doet)
Van myn al zijn ghedreghen.
Ga naar margenoot+Ontfangd des levens Kroone,
| |
[pagina 393]
| |
Van 's Vaders milde hant,
Door myn den (Mey-boom schooneGa naar margenoot+
Op Calvari gheplant)Ga naar margenoot+
V herte doch niemantGa naar margenoot+
Heeft doen ontfoncken konnen
(Met heeten minne-brant)Ga naar margenoot+
Dan ick alleene: Want
Ick hebb' uyt Liefd begonnen.Ga naar margenoot+
'tIs niet soo 't hoord. |
|