Het Ryper Liedtboecxken, inhoudende veel schriftuyrlijcke liedekens by verscheyden autheuren gemaeckt
(1636)–Jacob Claesz– AuteursrechtvrijOp de wijse: Het licht der vverelt is opgestaen.ICk roep u o Hemelsche Vader aen
Wilt mijn geloove stercken,
Op dat ick mach vromelijck blyven staen,
Met u waerheydt aen ghedaen,
Al sonder af te gaen: och Godt wilt in my wercken.
O Heer inder noot doet my bystant
Geeft my mont om te spreecken,
Ick ben hier in mijn vyanden hant,
In der wreeder Leeuwen tant,
V heyligh Woort pleysant, doet my uyt breecken.
| |
[pagina 282]
| |
Ga naar margenoot+Mijn kracht is seer kleyn, u Heer bekent:
Wilt my doch aenveerden,
Vwen geest der waerheyt in my sent
Ga naar margenoot+Ghy zijt mijn fondament,
Weest mijn altijdt ontrent, dat ick mach volheerden.
Ga naar margenoot+De Heer spreeckt tot my, en weest niet bevreest,
Ga naar margenoot+En wilt oock niet beven:
Ga naar margenoot+Al vint ghy u hier in een wilt foreest
By den draeck en oock dat beest,
Ga naar margenoot+Ick sal u mynen Gheest tot trooste gheven.
Ga naar margenoot+Hoe komt dat ghy u voor menschen vervaert,
Die toch moeten sterven?
Ick hebbe u uyt verre Landen vergaert,
Ga naar margenoot+Als mijn oogh-appel bewaert,
Ga naar margenoot+Ghy zijt van mynen aert, ghy en sult niet bederven.
Ga naar margenoot+Keert u tot my mijn leden teer,
Ga naar margenoot+Soo meught ghy salich wesen,
Ga naar margenoot+En vreest noch en beeft voortaen niet meer,
Ga naar margenoot+Ick ben alleen u Heer,
En wijckt niet van mijn Leer, mijn volck ghepresen.
Ga naar margenoot+Comt al tot my die hier arbeyt,
Belast zijt en beladen,
Ga naar margenoot+Een eeuwighe vreught is u bereyt,
Al door ghenadigheydt,
Ic sal u met klaer bescheyt, uyt liefden versaden.
| |
[pagina 283]
| |
Ghy zijt myn vrienden, ist dat ghyGa naar margenoot+
Al dat ick u ghebiede,Ga naar margenoot+
Ick late voor u myn leven goet,Ga naar margenoot+
Och myn uytverkoren vroet,
Wt grooter Liefden soet, dat dit geschiede.
O Zyoen! om uwen wille hoort Ga naar margenoot+
Heb ick soo veel gheleden,Ga naar margenoot+
Ick heb u ghegheven myn Goddelijck woort,
Om te brenghen in accoort,
Als ghy daer laeght versmoort, in uGa naar margenoot+
boosheden.
O Zyoen myn alderliefste schoon,
En wilt niet vreesen,Ga naar margenoot+
Voor die 't Lichaem persequeren oftGa naar margenoot+
doon,
Ick sal u mynen Troon
Geven, des levens Troon, en vreugdGa naar margenoot+
vermeeren.Ga naar margenoot+
O Syoen mijn alderliefste BruytGa naar margenoot+
Boven alle Vrouwen,Ga naar margenoot+
Mijn Goddelijck woordt in u herte sluyt,
En laet van u niet uytGa naar margenoot+
Myn alderliefste spruyt, ic sal u myGa naar margenoot+
trouwen.Ga naar margenoot+
Weent ende schreyt eenen weyni-Ga naar margenoot+
ghen tydt,
Ghy sult haest verblyden:
Een eeuwige vreugd, noyt sulck een jolijtGa naar margenoot+
Is voor hem die my belijdt,
Voor de Menschen vol van spijt, tot eeuwigen tyden.
| |
[pagina 284]
| |
Ga naar margenoot+Blinckende als der sonnen schijn
Ga naar margenoot+Boven alle klaerheydt,
Ga naar margenoot+En kleederen wit, van zyde fijn
Sullen d'uytverkoren mijn
Aen doen, en blyde zijn,
En rusten van zwaerheydt.
Een troostelijck woordt elck hooren sal,
Die hier nu treuren,
Als de Basuyne sal geven geschal:
Comt hier myn lief ghetal,
Ick sal u gheven al
Mijn Rijcke te veuren.
Ga naar margenoot+Ghedenckt den ghevanghen als mede ghevaen
Ghy uytverkoren,
En bidt den Heere dat hy my saen
In rusten wil ontfaen,
Ga naar margenoot+En af wasschen al mijn traen:
Ga naar margenoot+Hy sal u verhooren.
Ga naar margenoot+Oorlof aen Broeders en Susters ghemeen,
Wy moeten nu scheyden,
Tot dat wy komen by Christum alleen,
Ons Hooftman en anders gheen,
Wilt u daer toe bereen,
Daer wil ick u verbeyden.
|
|