| |
| |
| |
‘Mammy’ een kijkje op ‘l'âme de la France’
I
IN GROOTSCHEEPSCHE beschouwingen zal 'k mij maar niet wagen over dit onderwerp. Wie daar meer belang in mocht stellen - en ik denk dat er velen zijn - die lezen een Parijsche krant of Belgisch-Fransche krant waarvan de hoofdredacteur de ‘Palmes Académiques’ nog moet verdienen, of een der menigvuldige boeken die in dit land wekelijks op de boekenmarkt worden gebracht. De Franschen hebben een verbazend gemak om boeken te schrijven. En ik meen ook te mogen zeggen dat die Fransche kranten en boeken uitstekend den volksgeest weergeven. :-: Om u dan te spreken over ‘l'âme de la France’, én over 't algemeen, èn nu tijdens den oorlog, zal 'k u vertellen van Mammy, wie Mammy is, waar zij woont, wat zij doet en niet doet, en in welke omgeving zij leeft. Door het kleine kunt ge dan 't groote leeren kennen. :-: Mammy is 't eenvoudigste schepsel van de wereld, die hier in een groote Fransche havenstad leeft zoo naïef als Eva ‘de simpele duif’ moet geleefd hebben in 't Paradijs, voor ze 't in haar hoofd kreeg in dien rampzaligsten aller appelen te bijten. Wij noemden dan ook Mammy vaak ‘la simple colombe
| |
| |
du quartier Ernest Renan’. :-: Maar eerst: hoe 'k Mammy heb leeren kennen. :-: Ik kwam in Le Havre aan, in Maart van 't jaar 1915, als een havelooze schunnige piot, kende weg noch mensch, en liet mij door een politieagent den tram aanwijzen naar Sainte-Adresse. Ik was namelijk in 't beruchte korps der Anglo-Belgische tolken opgenomen, en te dien einde van Peuplingues, een allerakeligst gat nabij Kales, naar Le Havre gezonden. De tram bracht mij gewillig, en zonder ik er mij verder om bekommerde ineens door tot waar ik zijn moest: Bureau de la Place. Op dit bureau ontving mij luitenant Bartels, een kranige jonge luitenant der lanciers, met zoo'n airtje: ‘Wat-kom-jij-in-Gods-naam-hier-doen.’ Kolonel graaf de Grunne groette mij zeer heusch. Overdien uitstekenden man zou 'k een heel boek kunnen schrijven; voor allen die hem naderden was hij een vader; en zoo'n sukkelaar van een piot lijk ik voelde zich tegenover hem dadelijk op zijn gemak. Nadat ik mijn papieren had getoond en zij mij, bij wijze van examen gevraagd hadden: ‘Dou you speak English?’ - en ik geantwoord had: ‘O yes, mon lieutenant’, - werd ik voldoende Engelsch-kennend bevonden om in 't keurkorps der ‘Belgian Interpreters’ te worden opgenomen. Ik werd zonder meer van eenvoudig soldaat tot 1sten sergeant genoemd, kreeg mededeeling van de uren waarop ik op 't appèl moest zijn en trok er weer uit. ‘N'oubliez pas de mettre vos galons’, zei de luite- | |
| |
nant mij bij 't heengaan met een stiekem lachje, een nuttelooze raadgeving daar ik zelf er al dadelijk aan gedacht had. Met mijn alpenzak op den rug, dien ik nog uit mijn gevangenschap in Duitschland had meegebracht, trok ik terug de stad in. In het ‘Syndicat d'Initiative’, op 't stadhuis, zou ik de noodige aanduidingen vinden voor kost en inwoning in de stad, zoo had de kolonel mij gezegd. Toen ik daar echter de prijzen te zien kreeg van te
huur staande kamers en appartementen in de goede stad Havere, werd ik bijna wanhopig. Beneden de honderd frank was er niets te krijgen, en ik drukte zenuwachtig op de laatste tien frank in mijn rechter broekzak. :-: Naast mij stond zoo'n soort droge brood-vreter die er nog schunniger uitzag dan ik - een vluchteling, meen ik - en die schreef heel bedaard op een vuil stukje papier het adres van een appartement van 200 frank. Ik keek dien vreemdsoortigen kerel achterdochtig aan. Die wou mij bedonderen ofwel was die vanzins den eigenaar van het appartement te bestelen. :-: Ik slenterde de stad in, en in een zijstraatje van den Boulevard de Strasbourg las ik op een zwart bord dat voor het raam stond: Potage: 0.15 fr.; frites: 0.10 fr.: biefstek: 0.20 fr.; enz. en ik aarzelde geen oogenblik. Het was zeker geen ‘Palace Hotel’; maar iemand die maanden lang op kosten van 't Duitsch Gouvernement in een gevangenenkamp op zijn krib heeft moeten bijten, en dan maar tien frank op zak heeft, kan moeilijk weer- | |
| |
staan aan zoo goedkoope frites en beafsteaks. Ik ging dus binnen en zette mij op de bank tegen den muur. 't Was een stamineetje van zoo wat vijf tot zes vierkant-meter, waarvan de helft nog was ingenomen door een reusachtige tooglade. Behalve de goedkoope spijzen waren daar ook alle soort van dure likeuren te krijgen, en vele van de verbruikers bleken aan de bekoring niet te kunnen weerstaan. Ik heb er voor één frank en tien cent een volledig diner gekregen met een glas cider, door een Bretonsche dienstmaagd opgediend en betaald aan een lieflijke patronne. :-: Voorts kwamen daar soldaten, werklieden, chauffeurs en soortgelijken. Die schooier van het ‘Syndicat d'Initiative’ kwam er ook dineeren, hij at maar voor 35 cent, waarschijnlijk om genoeg over te houden voor 't appartement van 200 frank. Ik heb hem den heelen tijd in 't oog gehouden om te zien of hij misschien ook een vork of een lepel zou meenemen. :-: Daar
ik niets te verrichten had, in den namiddag, bleef ik zitten, en maakte akkoord om er 's nachts te slapen in de kamer van een huurder die voor een paar dagen afwezig was. Twee Engelsche soldaten kwamen binnen die erg lieverig deden tegen de Bretonsche meid, en daar ik nu eerlang toch naar 't Engelsche front zou vertrekken, maakte ik maar dadelijk kennis met die twee. 't Waren Schotten; ik heb er een paar uur bij gezeten, en moet in alle eerlijkheid bekennen dat ik geen gebenedijd woord verstaan heb van al wat ze
| |
| |
babbelden. Zij trouwens van mij ook niet. :-: Wanneer de een op den ander zijn woorden ja of neen zei, herhaalde ik dadelijk dit ja of neen om een goed figuur te maken. Ik knikte dan maar ‘yes’ en waagde een ‘no’ - en weerde af wanneer 't al te erg persoonlijk werd met een ‘I don 't know, sir.’ Toen ze eindelijk opgemerkt hadden dat ik een Belg was, werden ze woest, - ik veronderstel tegen de Duitschers, en ze herhaalden misschien twintig keer dat zij enkel en alleenig om België's zaak kwamen vechten. Poor Belgium! We'll make them pay for it!!! :-: Op 't appèl in den lateren namiddag maakte ik kennis met de andere interpreters. 't Waren meest jongens van goeden huize, zooals men dit noemt, vele jonge graven en barons, die heldhaftig als vrijwilligers hadden dienst genomen in 't korps der tolken. Ze droegen een mooi pak, hors d'ordonnance, naar den laatsten snit der Engelsche officiersuniformen, en hadden het erg druk over foot-ball, rugby, tennis en andere sportings. Ze waren, zooals ik, allen eerste sergeant, zagen er echter uit als officieren en waren metterdaad allen kandidaat-luitenanten. Meest allen moesten ze even den kolonel spreken, persoonlijk, en telkens als er een uit het kolonelskantoor kwam, straalde zijn gezicht van trots en blijde hoop. :-: Later vernam ik dat die bezoekers de kandidaat-officieren waren, dat ze zoo dagelijks den kolonel gingen vragen hoever 't nu met hun kandidaatschap stond,
| |
| |
en dat de kolonel ze allen vaderlijk-goedhartig ontving en weer buitenliet met de heerlijkste vooruitzichten. Daar had die kolonel een handje van weg, hoor. Later werd mij ook gezegd dat de markiezen en graven niet allemaal echte waren; een zelfs is de zoon van een achtenswaardig schoenmaker uit Brussel. Maar die eeretitels werden ontleend om indruk te maken op de vele mooie meisjes die in Le Havre krioelen. :-: Wanneer er een binnentrad, die wat nieuws aan had, een nieuwe pet, of khaki halsboord, of ruitersbroek of gordel, of putties, of schoenen, werd die dadelijk omringd door zijn makkers en uitgevraagd over wat het kostte, waar het te krijgen was, of 't goed pastte, enz. enz. Onnoodig er bij te voegen dat die schitterende vertegenwoordigers der ‘Jeunesse dorée’ allen rijbroeken, gele rijlaarzen, en rinkende blinkende sporen droegen. Jasses-nog-toe! Wat waren ze mooi! Ik hield mij natuurlijk op een afstand, voelende dat ik zoo wat den indruk moest maken van een onbeschoften indringer. - Ik zou nochtans aan mijn plicht te kort komen zoo 'k er niet bij voegde dat die jongens zich later in 't leger als flinke, dappere kerels gedragen hebben, dat ze voor gevaar noch dood zijn achteruit geweken, en 't Belgisch leger hebben eer aangedaan. :-: Daar komt er opeens een binnen die minder mooi gekleed was dan de andere, in een gewoon Tommy-vestje, - en ik herkende mijn ouden goeien vriend Raoul Hoornaert.
| |
| |
Sedert de hoogeschooljaren hadden we mekaar niet weer gezien, hij was naar Congo vertrokken; ik was in Vlaanderen gebleven; hij, eveneens binnengeroepen op 1 Augustus 1914, had de inneming van Antwerpen meegemaakt en den terugtocht naar den Yser; ik had de inneming van Namen meegemaakt en was vandaar, gewond, naar een hospitaal in Gotha vervoerd. We vlogen dus mekaar in de armen, figuurlijk gesproken. We spraken nu Vlaamsch, zoo beschaafd mogelijk, en de anderen noemden me van dien dag af ‘den Hollander.’ Voor Raoul hadden ze zoo wat schrik. Hij stelde mij zijn vriend Gustaaf voor, een Gentenaar, dien ik leerde kennen als een doorbesten kerel. :-: Bij 't weggaan vertelden wij mekaar in een paar woorden onze lotgevallen, en ik zei dan dat ik een kosthuis zocht. :-: ‘Gevonden, zei Raoul, je gaat mee naar Mammy.’ :-: Wie is Mammy?’ :-: ‘Komt er niet op aan, zal je straks wel zien. We slapen dus met drie op één kamer en eten met zes in de keuken.’ :-: Op die wijze, waarde lezer, ben ik bij Mammy gekomen en ben er nu toe gebracht à propos van haar te spreken over ‘l'âme de la France.’ :-:-:
| |
II
Toen ik dus met Raoul en Gustaaf bij Mammy binnentrad, in de keuken waar zij het eten aan 't klaar maken was, zei Raoul: ‘Mammy, voici mon cousin
| |
| |
qui vient habiter avec nous’. - Ik zag voor mij een flink huisvrouwtje van vooraan in de dertig, ietwat boerinnetype, met een rond blozend gezicht van-den-buiten, zwart haar, en een paar groote donkere oogen, die mij benieuwd en ietwat schuw aankeken. Ik droeg nog geen Engelsch uniform, en dat kwam minder aantrekkelijk voor. Op de imperatieve uitnoodiging van Raoul, antwoordde ze: ‘C'est bien, M'sieu Raoul, on tâchera de s'arranger.’ :-: Daarmede was ik opgenomen. 't Was genoeg dat ik de kozijn was van Raoul, al is deze familie mij heel en al onbekend Ik bleef en ben steeds in Mammy's oogen ‘le cousin à M'sieu Raoul’. Ik at er dien dag en de volgende dagen, en sliep er met Raoul en Gustaaf op de mansarde. :-: Deze mansarde hoort toe aan Madame Belloncle, die met haar gezin de andere helft van het huis bewoont. Wij betaalden er voor kost en inwoning 3 fr. daags, 2.50 fr. voor 't eten en 0.50 frank voor 't slapen, en ik kan u verzekeren, dat in geen restaurant van Le Havre het eten zoo smakelijk was als bij Mammy, die keukenmeid geweest was in groote huizen, en dat er geen slaapkamer kon gevonden worden waar alles zoo kraakzindelijk was als dit kamertje van Mad. Belloncle. :-: Gustaaf en Raoul sliepen samen in een groot bed, en ik in een kleiner. Daarmede was 't vol. Mammy heeft zich nooit afgevraagd, meen ik, of ze met die 2.50 fr. toekwam; hoofdzaak was voor haar dat de heeren het goed hadden. :-: Hoe Raoul
| |
| |
daar gekomen was? Hij was enkele weken vroeger in Le Havre aangekomen, laat in den avond, en liep rond de statie alle straten af om een kamer te vinden. Vruchteloos. Hij sprak een politieagent aan, die hielp zoeken. Niets te vinden. Toen zei de agent: ‘Mijnheer, kom maar met mij mee, we kunnen u voor een nacht wel te slapen geven.’ Die politieagent was Mammy's man, en toen Raoul daar een nacht geslapen en een dag gewoond had, wou hij niet meer weg, maakte dit aan Mammy duidelijk, en de zaak was geklonken. :-: Ze heet natuurlijk niet ‘Mammy.’ Heur echte naam is Joséphine, haar man is M'sieu Albert, en hun zoon Bébert, een afschuwelijke bengel van 6 jaar, die scheel ziet en de onuitstaanbaarste rakker is dien ik in m'n leven ontmoet heb. Raoul had haar Mammy genoemd, omdat hij lang in Engeland had gewoond. Maar nooit heeft zij willen gelooven dat Mammy in 't Fransch ‘petite mère’ beteekent. Wanneer de gebuurvrouwen haar vroegen wat het woord zeggen wou, antwoordde Mammy: ‘Je savons point, c'est du Belge pour dire Joséphine, je pense.’ :-: Wij waren bij haar heel en al thuis; zij werd geplaagd op de onmogelijkste wijzen, maar ze vond het heerlijk. Wij moesten 's morgens te half negen aanwezig zijn bij 't ‘salut au drapeau’ in Sainte-Adresse. Dus hiet het elken avond: ‘Mammy, ge moet ons morgen roepen juist te zeven uur, niet vroeger of niet later.’ Wanneer het dan 's morgens zeven uur was,
| |
| |
kwam zij de trap op gesloft, klopte op de deur, en schreeuwde dat men 't buiten op straat makkelijk hooren kon: ‘Il est sept heures!’ En vergat zij het, wat gewoonlijk gebeurde, ging er een van ons aan de trap roepen: ‘Mammy, gaat ge nu komen ja of neen.’ Wanneer zij het erg druk had, ging ze eenvoudig weg in het midden van het tuintje staan, dat het huis van de straat scheidt, en begon vandaar te roepen, met den kop in de lucht en de armen in de zij, tot we terug schreeuwden door 't raam, dat het genoeg was. :-: Bij 't middageten vooral kreeg Mammy 't erg te doen. We zaten telkens voor minstens een paar uur aan tafel en dan had zij zich te verdedigen tegen vier. Want Albert bleef aan onze zij. Maar zij stond heur man, en waar 't over ging. Mammy had er haar zeg over en met geen paarden was zij van hare meening af te brengen. :-: 't Ging dikwijls over ‘les maris’, en daar had ze heel wat over te zeggen, vooral veel kwaads. Dan werd haar gezicht vuurrood, heur haar-blessen raakten wat van streek en werden met een nijdigen handzwik weer naar achter gestreken. Zij moest recht staan naast de kachel, in de een hand den soeplepel, de andere hand op de heup, anders kon ze heur woord niet doen. Voor een goedkeurend woordje over hare kookkunst was zij vooral gevoelig, en die kreeg ze dan ook bij de vleet. Mammy droeg heur haar in een dot op het hoofd, naar de oude simpele mode, dat gaf haar iets moeder-achtigs. We zeg- | |
| |
den haar elken dag dat het niet mooi was, en op een zekeren morgen stond Mammy voor ons met heur haar ‘à vierge’. Neen maar, had je me dat gezien! We slaakten natuurlijk kreten van bewondering, dat zij er veel jonger en mooier uitzag, dat de blankheid van haar tint beter uitkwam, - dat mooie, blanke gezicht van Mammy! - en als 't maar in een paar hoogdravende zinnen gezegd werd, geloofde zij 't dadelijk. De buurvrouwen trokken erg den neus op, maar dat was enkel
jaloerschheid. beweerde Mammy. Het grootste deel van dien dag bracht zij voor den spiegel door; 't eten was te laat klaar, en de patron was erg mopperig. Telkens moest zij met kam of borstel over haar kapsel en vroeg zij: ‘Alors vous croyez que ça me va mieux, M'sieu Raoul?’ Want hij was voor haar ‘l'arbitre des élégances.’ Eigenaardig was vooral de wijze waarop zij dat haar achter tegen haar hoofd had bijeengefrummeld. :-: Mammy had een zonderling karakter. Ietwat kort van begrip was zij daarbij koppig als een Walin. Zij had meer van 't Bretonsche ras dan van 't Normandische, maar durfden we dat beweren, dan protesteerde Mammy zeer verontwaardigd Voor een Normandiër is ‘Breton’ het striemendste scheldwoord, want Normandiërs en Bretoenen verachten mekaar tot in 't diepst van hun hart. Mammy zegt: ‘j'allons voir, j'avons mangé’, slapen heet ‘pieuter’ en ‘machu’ is koppig. Erg baloorig kan ze zijn, en beweert daarbij met een onschul- | |
| |
dig gezicht dat zij er niets aan kan doen. Ze kent een schat van mooie oud-Normandische liedjes, maar wou ze alle vergeten om toch maar Tipperary te kunnen zingen. We hebben 't onmogelijke gedaan om 't haar aan te leeren, - vruchteloos. :-: Mammy is natuurlijk zeer praatziek, en dit is in haar midden nu precies niet zoo'n erg gebrek. ‘Mauvaise langue’, zeggen de buurvrouwen wel eens, maar dat zijn deze meer dan Mammy. Deze buurvrouwen zijn la mère Belloncle, la mère Foulon, la mère Guérard, la mère Ferrant en la mère Poupelle, onder de meest merkwaardige la-mèren van den hoek. Een eigenaardig wereldje vormen ze onder mekaar. Nu eens de beste vriendinnen, laten ze geen dag voorbij gaan zonder mekaar een pleziertje te doen. Zoo zal la mère Foulon aan Mammy een trosje druiven brengen, en Mammy zal aan 't zoontje van la mère Foulon
een sou geven om wat te koopen bij 't naar school gaan. La mère Poupelle leent van la mère Guérard een emmer en vertelt als wederdienst een boel kwaads van een persoon waar de andere een hekel aan heeft. Op sommige dagen zitten ze ook allen samen aan de koffietafel voor de ‘colasse’ (colation) en dat vier-uurtje duurt dan een tamelijken tijd. Dan wordt er een tas koffie gedronken met cognac en daarna nemen ze ‘la rincette’, bestaande uit een scheutje cognac in de leege tas. Wat er besproken en verhandeld wordt, laat ik in 't midden, mij onbekwaam voelend dit weer te
| |
| |
geven. Op den avond van zulk een dag ziet Mammy er telkens ietwat ontembaar uit. :-: Maar is er weer eens wat tusschen - o wee! Dan is het niet meer ‘Madame’, maar met een minachtende lip spreken ze van ‘cette créature du numéro...’ Dan vertellen ze van mekaar 't ongelooflijkste kwaad, en gaan er opzettelijk voor naar den winkel, of naar 't fonteintje op straat, om 't daar aan vrienden en kennissen mee te deelen. Mammy maakte in zulke periode eens de ongeoorloofdste gevolgtrekkingen uit een onschuldig broekje van la mère Ferrant, dat aan de koord hing tusschen ander waschgoed,en la mère Foulon vreesde niet Mammy's goeden naam in gevaar te brengen, toen deze eens voor de grap good-night had geknikt tegen een Tommy. Op la mère Guérard vooral weten ze in de dagen van vijandschap vreeselijk af te geven. Deze achtenswaardige dame van bij de veertig, ziet er altijd erg bloothalzig, erg kortrokkig (laatste mode), - en vooral erg ondernemend uit. Dat hebben al de Fransche dames op dien leeftijd. En dit geeft natuurlijk stof tot allerhande boosaardige veronderstellingen en verdachtmakingen. Ge ziet dus dat het altijd een moreele zwakheid is, die aangevallen wordt. Dit komt doordat ze Franschen zijn, en in Frankrijk is dit soort kwaad nu niet van zoo bijzonder belang. Wat de respectievelijke echtgenooten van die dames zijn, of doen, weet ik maar half. Ik ken enkel Mammy's man, M'sieu Albert, en die is politie-agent
| |
| |
en een danige luierik. De mannen hier zijn meest allen aan 't front, en van de enkelen, die nog thuis zijn, weet ik alleen dat ze erg van apéritifs houden, en elken dag slag voor keer met een half stuk in den kraag thuis komen, dan lastig zijn, 't eten niet naar den smaak vinden, klagen dat ze 't ellendig hebben en hun vrouw niet van hen houdt. O die rekels! :-: Een vrouw zegt hier niet: mijn man verdient zooveel of zooveel, - neen, maar wel: ik krijg van mijn man zooveel. 't Is hier, naar ik meen, een verworven recht van de mannen, een deel van de daghuur in de herberg te verzuipen. Zeg me geen kwaad van de Fransche vrouwen: ik ken er geen die moediger, werkzamer zijn. Ik begrijp minder dan ooit waarom onze brave pastoors in Vlaanderen er zoo tegen waarschuwden. Die vrouwen werken van den morgen tot den avond, en komen dan thuis met een lachend gezicht, en vergeten al 't leed om een vriendelijk woord. Zij hebben een zeer gevoelig en edelmoedig hart, en ze geven u soms den indruk of al hun zwoegen nu tijdens den oorlog maar bijzaak, tijdverdrijf is, en dat zij zelf niet zoo hard vinden. Wanneer ge ze 's avonds in groepjes ziet huiswaarts keeren van de fabrieken van Schneider, de poeierfabriek, tréfileries of andere, dan zoudt ge even goed kunnen denken dat ze van een pleiziertochtje naar Montivilliers terugkomen, ware 't niet dat handen, gezichten en kleeren de duidelijke sporen dragen van hun zwaar werk. Zij
| |
| |
weten dat de vrouwen nu mede moeten werken, dat er munitie moet zijn voor het leger. Die vrouwen zijn patriotten, ze zijn met heel hun ziel bij het strijdende Frankrijk, bij hun jongens, hun mannen aan 't front, klagen wel eens dat het zoo lang duurt, dat het leven zoo duur is, maar voegen er bij dat eerst de Pruis uit het land moet en Elzas-Lotharingen moet vrij zijn, weenen, wanneer ze vernemen dat man of zoon is gesneuveld, maar troosten zich omdat het voor ‘La France’ is, dat het moet gebeuren. Ik ken vrouwen die moeten sukkelen om er te komen, maar die maandelijks toch een paar frank over hebben om een pakje te zenden aan den eenen of anderen ouderloozen poilu waarvan ze ‘marraine’ zijn. Hoed af voor de Fransche vrouwen, voor de Fransche echtgenooten, de Fransche moeders. :-:-:
| |
III
Mammy werkt hard, heeft heel haar leven hard moeten werken; wanneer zij dit leven begint te vertellen, zie, dan vergeet ge alle gekheid, dan vergeet ge zelfs dat gekke gezicht van Mammy, en komt u de krop in de keel. Heur vader heeft ze niet gekend, ze is ergens in een schuur geboren, en hare moeder was voor haar een echte feeks. Zij werd in een zeer arm weezenhuis geplaatst, en kende er het vreugdelooze,
| |
| |
zonnelooze bestaan der arme schapen, die in zulke gestichten hun kinderjaren moeten doorbrengen. Mammy mocht hare eigen moeder niet ‘moeder’ noemen, het mensch was er beschaamd over. Later is zij dan dienstmeid geworden, van de eene plaats naar de andere, en ik kan u verzekeren dat er hier van een dienstmeisje wat gevergd wordt. En telkens als haar leven haar wat zonniger werd, kwam de vrouw die hare moeder was dit weer vergallen. Maar toen deze vrouw oud was en zich niet meer behelpen kon, dan heeft Mammy ze bij haar binnengehaald, haar verzorgd en opgepast tot haar laatste uur. ‘C'était tout de même ma mère, M'sieu Raoul’, zegt Mammy wanneer ze dat vertelt, met de tranen in de oogen. Goede, eerlijke Mammy, dat zal Onze Lieve Heer u ten goede houden, wees daar zeker van. :-: Ze werkt nu nog hard. 't Leven is duur, een jongen van zes jaar kost in 't huishouden, en 't loon van een politie-agent is in deze tijden een hongerloon. Drie, vier dagen in de week staat zij aan de waschkuip, ‘au baquet’, en wrijft en wringt de lakens van hare klienten. De overige dagen strijkt en verstelt ze, en wint op die wijze enkele franken in de week. Heurideaal is, later, als heur man zijn pensioen zal trekken, op den buiten te gaan wonen en te groenteboeren. Arme Mammy! Voor heur man voel ik weinig, en Raoul en Gustaaf kunnen hem heelemaal niet uitstaan omdat hij zijn vrouw zoo slaven laat en zelf niets verricht.
| |
| |
Als 't haar te erg wordt dreigt Mammy wel eens: ‘j'allons me placer, j'aurions meilleure vie’, maar die luilak weet wel dat ze 't niet meent. Een hekel van alle bliksems hadden wij aan heur zoon. Bébert, den meest vierkanten dwarskop die een mensch zich kan inbeelden. Dat akelige scharminkel noemden wij Van der Snoeffele, en zoo heet hij nog in de heele buurt. Mammy zegt dat het een Engelsche kindernaam is, 't is eer Gentsch, geloof ik. Hij schopt van nu af zijn moeder, en liegt en bedriegt dat het een aard heeft. 't Mensch zal er bitter weinig pleizier van beleven. Als eenig zoontje werd en wordt hij nog erg verwend. Kijft moeder, vindt hij hulp bij vader, straft deze, dan troost moeder, en zoo weet Van der Snoeffele op zesjarigen leeftijd reeds al te wel dat er voor alle wonden een balsem bestaat. 't Is een aartsrekel die voor 't minst aan de galg eindigt, mijns erachtens. Van der Snoeffele heeft zich eens bijna de keel afgesneden met zijn vaders scheermes. Wij hebben Mammy alsdan doen inzien dat ‘le gosse’ een verbazenden aanleg had om sluipmoordenaar te worden. Een anderen keer heeft hij bij ‘la mère Poupelle’ de WC met zwarte verf bestreken, op een plaats waar dit de meest onaangename accidenten kan teweegbrengen. Hij heeft toen van mij twee sous gekregen, niet als aanmoediging, natuurlijk niet, maar omdat ik la mère Poupelle ook niet kon uitstaan; ik heb hem daarbij trouwens goed het misdadige van zijn handel- | |
| |
wijze doen inzien. Van der Snoeffele heeft eens, toen hij met rakkers van zijn allooi aan het soldaat spelen was, een hemd dat op de koord inden tuin te drogen hing, als vaandel aan een stok gebonden, en zwaaide dit triomfantelijk voor de bende uit, de straat op en af, en riep voor 't huis van la mère Guérard: ‘Madame, vous voyez vot' chemise!’ Alleman had het gehoord en dit reeds ver versleten hemd van la mère Guérard aan den
stok zien hangen. Toen was 't bijna revolutie in 't straatje. 't Onschuldige slachtoffer van die opspraak heeft dit aan Mammy nooit kunnen vergeven en deze is natuurlijk de klandizie kwijt. :-: Over de Belgen heeft Mammy nog geen vaste meening. ‘Y-a des bons, y-a des mauvais’, is haar woord, maar ik denk wel dat ze ons vooral bij de tweede kategorie rekent. En dit is een punt dat kan verdedigd worden. Over de levensduurte moeten we dagelijks lange weeklachten hooren. En ze kan er nog altijd maar niet overheen waarom 't eigenlijk oorlog is. Zoo zijn er meer. Twee broers van haar man, vaders van verscheiden kinderen zijn reeds op het slagveld gevallen, en om de veertien dagen trekt Mammy naar het dorp, waar de achtergebleven weduwen wonen, met korven winkelwaar die in de stad goedkooper zijn dan op den buiten. Heur man zelf besteedt al zijn vrije dagen om zijn ongelukkige schoonzusters bij het werk te helpen. :-:-:
† † †
| |
| |
Dit is dus Mammy, en het midden waarin zij leeft. Ik heb met dit te vertellen, u een kijkje willen geven op ‘l'âme de la France.’ :-: Mammy komt ons later in België bezoeken, zoo wij de reis betalen, wat we graag zullen doen. Zij heeft zich voor alle zekerheid bij mijn vriend Raoul aangeboden als ‘Nounou sèche’. :-: En Mammy mag komen, - ze zal hartelijk welkom zijn. :-:-:
|
|