| |
| |
| |
Aan mijn moeder
‘Deze tijd is de tijd van het groote moederlijden.’
NU WEET ik, Moeder, dat gij iederen dag van deze Lente voor ons oude huis zult staan, en uitzien over de tuinhaag naar den weg langswaar ge mij hebt nagekeken. :-: Nu weet ik dat uw oogen, die zacht zijn als deze avond, in deemoed en gelatenheid staren met een verren blik, over wegen en landen, en menschen en tijd, en dat ze mij zien zooals ik hier sta, ontdaan van al wat gij niet zijt, het Eenige ongeschonden en heilig. En dat heel uw wezen in wondergroote Moederliefde op mij toekomt en mij omzweeft, nachten en dagen, nachten en dagen, heel dien eeuwiglangen tijd. :-: Nu weet ik dat uw witte handen gevouwen zijn over uw zwarte kleed, in vrome rust, hoe uw schoone grijze hoofd even gebogen is, als luisterend naar een wijd gerucht, naar een stap op den eenzamen weg die spreken zal tot uw hart, en hoe de geur van seringen en hagedoorn, van blauwe-regen en vlieren om u is en om het zwijgende huis. Nu staat er alles in het Meiegroen, en de blaren van aukuba en papenhout, van veil en hulst en aralea blinken van nieuw geluk. Stilte ligt om ons eenzame huis van te lande, en omwalt het als een vergeten en verlaten heiligdom, waar
| |
| |
de bloemen bloeien en de vogelen zingen, en waar gij mij wachtende zijt.... :-: Nu weet ik, Moeder, dat ge mijn beeld draagt in het tabernakel van uw ziel, en dat de verleden dagen om u heen leven. :-: .... en staat nu en wacht, met uw rustige, goede Moederoogen, en uw grijze hoofd gebogen, luisterend of daar niet een stap klinkt op den eenzamen weg.
† † †
Nu de avond daalt als een wijding van zegenende handen over de landen en de beemden, en de planten en bloemen nijgen naar de rust van het oude huis, en de stilte komt als een avondgebed, - nu keert ge uw gelaat weg van het aangezicht der dingen, en uw blikken staren in de diepe diepte van uw eigen Moederhart. Nu treedt ge terug over den drempel, in de innige beslotenheid van het huis. Ik zie iedere beweging van uw handen, en weet waarheen gij uw stappen richt; en uw lijzige tred vult heel de kamer met den geest die nu leeft in alle dingen die er zijn. Ik zie hoe gij elk gebaar doet met den vrede van de oude dagen, en nu is uw bleeke wezen als het aangezicht van het oude huis. :-: In de rozige lichtkroon die de lamp over de tafel rondt zie ik uw gebogen hoofd, uw grijze haren en uw witte handen, rustend op de tafel als moe van verlatenheid. :-: Moeder, wat zijt ge oud geworden. Zijn die dagen zoo lang geweest dat uw
| |
| |
haren zijn vergrijsd en uw trekken zoo moe, zoo moe.... :-: De Meinacht staat daarbuiten te jubelen in den vollen roes van zijn jeugdig geluk. :-:-:
† † †
Laat ik nu stil zijn, en blikken door de klaarheid van dezen avond naar uw beeld, o Moeder mijn, als naar het beeld van Heilige Maria toen ik klein was. :-: Laat ik nu stil zijn, en in mijn hoofd zal geen denken komen, en in mijn mond geen woorden; mijn innigste wezen zal nu liggen in mijn droomverloren oogen, vol eerbiedigheid, en wanneer mijn mond zal woorden spreken zal ik niet voelen beweging van mijn biddende lippen en zal ik niet hooren klank van woorden. :-: Nu is heel mijn wezen, nu is alles wat ik was en ben en zijn zal in die vrome oogen van me, die de klaarheid van dezen avond zoo helder maken dat ik zie uw gebogen hoofd en voel uw bijzijn. :-: Het wondere geheim van ons innigst wezen brengt u bij mij, en mij bij u, overhult en overmachtigt ons. :-: Moeder.... Zijt gij daar? En is dat de glans van uw oogen en is dat de streeling van uw handen? En zie ik u van aangezicht tot aangezicht? :-: En hoor ik den klank van uw stem? :-: Is het dag nu? :-: Is al het verledene vergeten en is nu weer alles goed? :-: En hoe komt het dat gij bij me gekomen zijt, Moeder, en dat ik met langzamen stap naast u ga en gij mij aanziet met
| |
| |
dien ouden blik? Zie, de bloemen buigen hun avondkelken naar ons toe, de duisternis is als een fulpen sluier, en een nachtegaal zingt het hooglied der liefde. Is er iets gebeurd in de lucht of op aarde? - want zóó zijt ge, zoo ben ik bij u, en zoo spreken wij tot elkaar zonder woorden. Zoo is de avond om ons eenzame huis te lande en zoo zijn er alle dingen. - Is het onze Liefde die het Wondere heeft doen gebeuren? Ay.... Moeder, dat het immer zoo bleve.... :-:-:
† † †
De zielen zijn geschapen uit nacht. De nacht is het wezen, het onsterfelijk leven van alle tijden. De lichte dag is voor het uiterlijk, de donkere nacht is voor het inwendige. De nacht is de ziel. Dan zijn de menschen beter en schooner. De nacht is het misterievolle aangezicht van de beelden die wij bevroeden en verlangen en niet weten. De dag is de droom, de nacht is de werkelijkheid. :-: Om mij heen spreken de stemmen van den nacht, - en het is den Dood dien zij spreken. Hij is iederen dag en elk oogenblik van iederen dag bij ons en om ons. Met zijn beeld zijn we vertrouwd als met een lang bekende, en de koude druk van zijn hand doet ons niet meer huiveren. Wij kennen zijn gang en kennen zijn woord waar hij stommelings gebaart en beveelt. Wij zijn de vereenzaamde droeve kinderen, de ‘Kinderen van den Dood.’ :-: De
| |
| |
stemmen van den nacht spreken van den droeven Dood. :-: Een voor een gaan ze, volgen ze zijn stem, een voor een, de een na den andere. Die hier voor ons stonden zijn er niet meer, wij zullen er niet meer zijn als de anderen komen. En ze liggen allemaal begraven langs de wegen en banen van dit vlakke land van Vlaanderen, waar ze gekomen zijn om hem te ontmoeten. Ze zijn zoo schoon dood; ik heb vele gezichten gezien, kalm en gelaten, of ze 't niet zoo erg vonden en wisten dat het zoo moest zijn. Ze liggen hier allemaal begraven en hun koude lippen zoenen de naakte aarde waarop ze stonden. - En nu spreken de stemmen van den nacht met hen, gaan en komen bij alle kruisen langs de wegen en de banen..... Wondere dingen. :-: Als de stemmen van den nacht zullen spreken tot mij, als ik daar liggen zal, Moeder, heilige Moeder mijn, kom dan iederen avond als dezen avond en buig uw aangezicht over mij neer. :-: Buig uw aangezicht over mij neer en vouw uw witte handen over uw borst, en zeg heel zachtjes: ‘Mijn goede jongen’, heel zachtjes, dat niemand anders het hooren kan, zooals gij dat lang geleden deedt. :-: Ik zal het hooren, Moeder, en ik zal uw oogen zien door den nacht zooals ik die nu zie. :-: En kus dan te elken avond het schamel kruis dat als een arme bedelaar aanduidt waar ik op u wacht. Het is van ruw en ongeschaafd hout, maar het is mijn eenig eerekruis. :-: Neem als heugenis een handvol zwarte aarde mee die
| |
| |
mij toedekt, en zeg: ‘In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes’. :-: Moeder, och.... ik wou zoo stervensgeerne, zoo stervensgeerne dat ik bij u was. :-:-:
† † †
Weet ik toch dat ge iederen avond van deze Lente voor ons oude huis zult staan en uitzien over de tuinhaag naar den weg langs waar ge mij hebt nagekeken.
Meimaand 1915.
|
|