[Voorwoord]
Beste Vriend,
Ik heb uw Oorlogsnovellen gelezen. Dank u wel, hoor. Ze hebben me een genoegen verschaft zooals ik er sinds lang niet meer gekend heb. Ze hebben me ontroerd op velerlei manieren. Ze hebben me doen lachen en doen weenen, en aldoor heb ik bewonderd. Ik ben er trotsch op dat ik u indertijd heb ‘ontdekt’, ge weet wel, in den tijd van de ‘Groene Linde’ verdorder gedachtenis. Ik ben lang bang geweest dat die vervloekte oorlog - God vergeve hen die hem ontketenden! - u aan Vlaanderen sou hebben ontrukt, zooals zoovele anderen. Altoos zal ik pastoor v. B. dankbaar zijn voor de blijdschap die hij me schonk toen hij me vertelde, dat ge te Namen gekwetst waart, maar leefdet en zoudt blijven leven. En vandaag, nu ik uw boekje heb mogen lezen, ben ik nòg blijer. Want nu zie ik dat niet alleen uw lichaam is behouden, ook uw ziel is gaaf gebleven. Ge hebt uw innerlijk evenwicht bewaard, uw humor, uw menschenliefde en het vermogen om uit te spreken wat u vervult. En dit vermogen is ongemeen, dat verzeker ik u. Leef lang en schrijf nog veel, tot verheugenis van duizenden. Geen, dien dat meer zal verblijden dan
Uw toegenegen
J. DE COCK.