| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
De voorbereiding tot het groote feestmaal in het Pension St. Joseph ter eere van de Révérende Mère Supérieure
Het bezoek van Zijne Excellentie den Minister bij de Révérende Mère Supérieure van het Pension St. Joseph had een doel. Hij was haar komen meedeelen dat, door zijn toedoen, het Zijne Majesteit den Koning behaagd had haar te bevorderen tot Ridder in de Orde van de Kroon. Om welke redenen haar deze hooge onderscheiding werd toegekend doet hier niets ter zake. In het staatsblad stond haar naam vermeld onder de geheimzinnige rubriek ‘Femmes d' Oeuvres’, tusschen een lange lijst andere namen, meestal van dames uit de groote wereld.
Het gaf begrijpelijkerwijze een blijde beroering in de besloten wereld van het Pension St. Joseph, zoowel bij de Eerwaarde Zusters als bij de kostgangers. Het was een groote eer voor het gansche huis, en zoodra het gekend was gingen ze een voor een de Eerwaarde Moeder feliciteeren. Die had zich daarvoor neergezet
| |
| |
in haar ‘bureau’ in de benedengang. In den namiddag reeds werden er ruikers en bloemstukken gebracht, in een overvloed als alleen bij voorname bruiloften gebruikelijk is, zoodat het bureau-kamertje, op den schoorsteen, op de schrijftafel, op de stoelen, op de vensterborden, op den vloer, een betooverende weelde was van kleuren en geuren. De Révérende Mère Supérieure liet daarna alles naar de kapel brengen, en in het lof - elken dag was er te zes uur lof - stonden de bloemkorven en de ruikers in kleurige vazen op en voor de kommuniebank. Het was een féerie van bloemen, het lof kreeg daardoor een ongewone plechtigheid, en de hooge stemmen van de Zusters klonken dien dag opgewekter dan ooit. Het was als een Te Deum van dankzegging ter eere van de Révérende Mère Supérieure, van den Koning en van zijn minister. Alle inwoners van het Pension waren dien dag in de kapel aanwezig.
Ook Benzamien Van Snick en Jeroom Meulepas waren niet tenachter gebleven bij de huldiging van de Révérende Mère Supérieure. Niemand was zoo gelukkig bij deze merkwaardige gebeurtenis als deze twee. Zij voelden het aan als een eer die hun zelf bewezen werd. Zij gingen samen feliciteeren, en voor die gelegenheid had Jeroom voor den eersten keer zijn witte zomer-slobkousen aangetrokken. Ook Monsieur Duvernois droeg die. Toen hij, voor ze op de deur van het bureau klopten, eerst zijn neus snoot, rook
| |
| |
Benzamien dat hij ook parfum op zijn zakdoek had gedaan. Benzamien voelde zich ietwat verongelijkt omdat Jeroom hem daarover vooraf niets gezegd had, hij had alleen zijn wit gilet aangedaan met zijn gouden horlogeketting. Het was de eerste maal dat Benzamien, sedert haar inopportuun bezoek op zijn kamer, - hij wist nog altijd niet wat ze was komen doen, - in de aanwezigheid kwam van de Eerwaarde Moeder, en hij was ietwat benauwd. Hij liet Jeroom het woord doen, en daar er nog twee andere kostgangers aanwezig waren liep alles op geruststellende wijze van stapel. De Révérende Mère Supérieure ontving genadiglijk de gelukwenschen, legde haar koele vingeren een oogenblik in de warme hand van Benzamien en liet door geen blik merken dat zij zich iets herinnerde van de afzakkende broek en de bloote voeten. Haar week wit gezicht bleef daarbij even koud, vroom en ontoegankelijk. De ruikers, die Benzamien en Jeroom in den namiddag lieten afgeven, waren mooier en grooter dan de andere, dik van schoone dahlias, en ze hadden er beiden een passende bloemenvaas bij gekocht, waar de andere Pensionbewoners niet aan gedacht hadden.
Op initiatief van barones de Haricourt en Monsieur Duvernois werd er 's anderdaags met een lijst omgegaan waarop alle kostgangers inteekenden voor een zeker bedrag, naar vrije keuze, om de Révérende Mère Supérieure een geschenk aan te bieden. Benzamien en Jeroom teekenden in voor de hoogste som, wat hun pres- | |
| |
tige in het huis op niet geringe wijze deed stijgen. En van Soeur Rosalie vernamen ze 's middags dat de Révérende Mère den volgenden zaterdag een feestelijk diner aanbood aan de Pensionbewoners.
Het waren opwindende dagen, de woensdag, donderdag en vrijdag van die week, niet alleen voor de Eerwaarde Overste en haar medezusters, die in keuken en zitkamer, waar het feest zou plaats hebben, alles hadden voor te bereiden, maar evenzeer en nog meer bij de kostgangers zelf. De dames vooral, die sedert lang niet meer gewend waren in het publiek te verschijnen, en daar ook voor de toekomst hadden aan verzaakt, verkeerden in nerveuze spanning met het oog op het passend toilet. Ze waren allen gedurende drie dagen hun beste kleedsel aan 't nakijken, en hadden den raad en de hulp noodig van elkaar en van de Zusters om niet al te oudmodisch voor den dag te komen. Er was een ongewone beweging van naaisters die het huis in- en uitgingen met een niet al te tevreden gezicht. De rijke madame Bruneel bestelde een gansch nieuw toilet, en madame Seutin kreeg bijna een zenuwkrisis op vrijdagmiddag omdat het, haar door haar zuster beloofde toilet, nog niet aangekomen was. Bij de heeren was de toestand minder opwindend. Die bezaten meest allen nog wel een vroegere jacquet of smoking in goeden staat. Ze keken alleen wat bezorgd toen ze 's avonds te voren de broek aanpasten, want meest allen hadden ze in buikomvang toe- of afgenomen.
| |
| |
De Révérende Mère Supérieure, die haar kostgangers kende, niet alleen wat hun karakter en moraliteit betreft, maar ook hun fortuin en bezit, had in die dagen met enkelen van hen een privaat gesprek op haar bureau. Donderdags in den namiddag zaten vóór haar Benzamien Van Snick en Jeroom Meulepas. En zij sprak, op ongewoon vriendelijken toon, in dezer voege:
‘Gij hebt meer ondervinding dan ik van zulke zaken, Monsieur Vâân Snique et Monsieur Mul-passe... Wij hebben om zoo te zeggen geen wijn in huis, ik moet die dus gaan koopen... Wat denkt ge daarvan?’
Jeroom en Benzamien keken met stomme blikken naar het witte gezicht van de Eerwaarde Overste en wisten volstrekt niet wat ze daarvan moesten denken. Ze waren niettemin zeer gevleid door die vertrouwelijke raadpleging en voelden zich tot alles bereid.
‘Avec combien sommes-nous à table?’ vroeg na een poosje Jeroom Meulepas.
‘Juist met zeven en twintig... Bij de Pensionbewoners van tweede en derde klas zijn er eenigen die niet kunnen komen, en daar zijn een paar invités... Hoeveel flesschen zouden er noodig zijn, d'après-vous?... Vous connaissez ça mieux que moi...’
Jeroom en Benzamien dachten aan de feesten van ‘De Morgenstar’ en de ‘Tooneelvrienden’. Jeroom keek een oogenblik met starren blik naar het gezicht van de Eerwaarde Overste, alsof hij iets narekende, beet op zijn tanden, en antwoordde dan:
| |
| |
‘Chacun sa bouteille... Dat zal wel genoeg zijn... Les femmes ne boivent pas beaucoup.’
Weer speelde dat kleine lachtrekje om den linkermondhoek van de Révérende Mère Supérieure. - Ja, dat was zeker genoeg, zeker, zelfs te veel... Mais si Monsieur Mul-passe pense... et le bon vin coûte cher, m' a-t-on dit...’
Met een ruk keerde Jeroom zijn officiersgezicht naar Benzamien en zei:
‘Als mijn vriend Vaân Snique er mee akkoord is... nous soignerons pour ça.’
Benzamien kreeg een lichten schok. Dat was een gemeene streek van Jeroom. Hij wist, zooals de Révérende Mère Supérieure het wist, dat Benzamien veel meer wijn in den kelder van het huis liggen had dan hij zelf, en van veel betere kwaliteit. Het zou dus Benzamien alleen zijn die de zeven en twintig flesschen moest geven... Moest ge daar steenezel voor zijn!... En dan precies te doen of het van hem kwam... Maar Benzamien kon niet anders doen dan knikken, - volkomen akkoord, Jerôme. Hij had dat wel over voor de Révérende Mère, en meer ook als 't zijn moest, maar hij had dat zelf moeten kunnen aanbieden.
De Eerwaarde Moeder dankte ontroerd. Ze keek daarbij alleen naar Jeroom. C' était trop, veel te veel, ze wist niet hoe hen te bedanken... Maar 't zou een prachtig diner worden... Oesters, madame Bruneel
| |
| |
had die beloofd... Kiekens... dachten de heeren dat ze met twaalf... et le prix?...
Benzamien schuddekopte ineens en zei kortaf:
‘C'est pas assez, Révérende Mère Supérieure... chaq' homme son z' oiseau... iedere man zijne vogel, comme on dit en flamand... Et si mon ami Mul-passe est d' accord, moi je donnerai le vin et lui il donnera les poulets.’
Hij zei dit laatste bijna uitdagend, het gezicht wraakgierig naar Jeroom gekeerd. Maar Jeroom keek niet op. Benzamien zag alleen aan zijn kaken dat hij drie keeren nijdig op zijn tanden beet. Dan knikte hij.
De Révérende Mère Supérieure overstelpte hen met dankbetuigingen. Grâce à eux zou het diner éénig zijn. Ze zou het aan de Zusters in de keuken dadelijk gaan zeggen...
Benzamien Van Snick en Jeroom Meulepas verlieten het bureau met opgeheven hoofd, rood gezicht, en een innigen handdruk van de Eerwaarde Moeder. In de gang zegde Jeroom, die een beetje pinnig was:
‘Dat van die kiekens... dat hadt ge ook minder kunnen doen... Tu as fait ça en stoemmeling, nie' waar...’
‘'t Is nu zoo,’ antwoordde Benzamien met zelfvoldoening.
De feeststemming groeide met het uur. Telegrammen met gelukwenschen kwamen voortdurend toe en zouden zaterdag op het diner worden voorgelezen.
| |
| |
Zijne Excellentie de Minister kon tot zijn groot spijt persoonlijk niet aanwezig zijn, maar hij zou zijn chef de cabinet zenden. De Eerwaarde Heer Pastoor van de parochie zou natuurlijk komen, dat hoorde bij zijn taak. Den vrijdagavond hielpen de heeren de Zusters om de groote zitkamer in orde te brengen, met tafels en stoelen, met groene slingers langs de deuren en vensterstijlen, met bloemen in alle hoeken. Ze hadden zich in hemdsmouwen gezet, monsieur Duvernois had de leiding, en de Révérende Mère Supérieure kwam in hoogst eigen persoon een paar keeren kijken.
‘C' est trop,’ zei ze dan elken keer.
Peer Goris moest ook helpen. Hij moest de bloemen en het groensel aanbrengen uit den tuin, hij moest alle bevelen van de heeren uitvoeren, en hij deed dat met een wrokkig zuur gezicht. Niemand, buiten zij zelf, wist dat het alleen was wegens de aanwezigheid van Jeroom Meulepas en Benzamien Van Snick. Hij sprak geen woord, behalve wanneer Jeroom Meulepas iets voorstelde, een paar bloemen hier, een takje groen daar, om dan juist het tegenovergestelde aan te raden. Op een gegeven oogenblik bond Jeroom een hoopje aspergegroen tot langwerpige busseltjes om daarmee het portret van Zijne Heiligheid den Paus te omlijsten. Peer Goris keek hem aan en zei op schamper spottenden toon:‘ Ge denkt zeker dat ge peerdensaucis aan 't toebinden zijt!’ Jeroom antwoordde niet en liet Zijne Heiligheid verder met rust. Hij had nooit in zijn winkel paarden-saucijzen verkocht.
|
|