op den draad versleten, en met een ouderwetsch hoedje op haar grijs hoofd. De eerste keeren schrokken de andere krankzinnige vrouwen toen zij haar zoo zagen verschijnen, als een dame, maar ze waren er spoedig aan gewend. Clementine zet zich dan op de bank te midden van de anderen, zij knikt voornaam naar links, knikt voornaam naar rechts, met een fijn mondje, en zegt met zachte stem: ‘Oui madame!.... Certainement madame!....’ De anderen hebben dat gauw van haar afgeleerd, vinden het zeer deftig, en zoodra Clementine nu verschijnt in haar dameskleeren, spoedt zich elk van hen naar haar kamertje, en komt terug, de eene met een kleurigen lap of met een stuk gordijn om het hoofd, de andere met een beddesprei om de schouders, met den overschot van een verneuteld hoedje op het hoofd, en met zeven zitten ze daar, drie op de eene bank, met Clementine in het midden, en vier op de bank daar vlak tegenover. Zij wachten in spanning, met de vreemde kinderblikken op Clementine gericht, tot deze naar links en rechts buigt en zegt: ‘Oui madame!.... Certainement madame!....’ en dan herhalen ze allemaal samen, deftig het hoofd buigend naar elkaar toe, zachtjes, met een tootmondje: ‘Oui madame!.... Certainement madame!...’
Geen enkele van die vrouwen kent Fransch.